ECLI:NL:GHSHE:2022:4653

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
20-002941-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake ontucht door zorgverlener

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 16 december 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld voor het plegen van ontucht met een cliënt aan wie hij zorg verleende. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een bijkomende straf van een beroepsverbod voor drie jaar. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een milder strafvoorstel heeft gedaan. Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde sancties. Het hof heeft enkele kennelijke schrijffouten in het vonnis gecorrigeerd en de bewijsvoering uitgebreid.

Het hof heeft overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen met de cliënt, die onder zijn zorg viel. De verdachte heeft de kwetsbaarheid van het slachtoffer misbruikt, wat leidde tot een grove inbreuk op haar integriteit. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend was, gezien de ernst van de feiten. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft het beroepsverbod niet opgelegd, gezien de huidige situatie van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002941-20
Uitspraak : 28 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-812607-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘plegen van ontucht door iemand die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met iemand die als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg is toevertrouwd, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is de verdacht ontzet van het recht het beroep van hulpverlener in de gezondheidszorg en maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van 3 jaren, welke bijkomende straf dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – met aanvulling van gronden – zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust en zal dit derhalve bevestigen, behalve voor wat betreft de opgelegde sancties en de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof het vonnis op de hierna te vermelden wijze aanvullen en verbeteren.
Aanvullingen en verbeteringen ten aanzien van het bewijs
Aanvullingen en verbeteringen
In bewijsmiddel 1 op pagina 8 van het vonnis heeft de rechtbank opgenomen: ‘18 augustus’ en ‘20 augustus’. Hieraan wordt telkens toegevoegd: ‘het hof begrijpt: 2017’.
Op pagina 8 van het vonnis is onder bewijsmiddel 2 opgenomen: ‘Ik heb ik hem 1 keer gepijpt’. Deze kennelijke schrijffout wordt hersteld zodat de zin als volgt komt te luiden: ‘Ik heb hem 1 keer gepijpt’.
In bewijsmiddel 3 op pagina 9 van het vonnis heeft de rechtbank opgenomen: ‘GGD art [arts] ’. Deze kennelijke schrijffout wordt hersteld zodat de passage als volgt komt te luiden: ‘GGD-arts [arts] ’.
Op pagina 10 van het vonnis is onder bewijsmiddel 5 opgenomen ‘AA1S3454NL’. Het hof verbetert deze kennelijke schrijffout in het SIN-nummer als volgt: ‘AAJS3454NL’.
Ten aanzien van bewijsmiddel 6 op pagina 10 van het vonnis worden de volgende kennelijke schrijffouten hersteld. Het nummer ‘RABN472QNL’ wordt verbeterd in ‘RABN4720NL’, ‘DMA-profiel’ wordt verbeterd in ‘DNA-profiel’ en ‘Afgeleid DNA-profiel’ wordt verbeterd in ‘Afgeleid DNA-hoofdprofiel’.
In bewijsmiddel 7 op pagina 10 van het vonnis wordt verwezen naar ‘pagina 71 e.v.’. Nu dit ‘rapport aanvullend DNA-onderzoek van 10 januari 2020 van dr. [rapporteur] van het NFI’ los in het dossier is opgenomen, wordt de verwijzing naar pagina 71 e.v. van het dossier geschrapt.
Het door de rechtbank op pagina 12 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel (bewijsmiddel 9) ‘De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 december 2020’ wordt geschrapt en vervangen door het volgende bewijsmiddel:
9. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 14 oktober 2022 voor zover inhoudende:
Ik ben in augustus 2017 met [slachtoffer] naar de Efteling in Kaatsheuvel geweest.
Aanvullende bewijsoverweging
Aan de bewijsoverwegingen van de rechtbank wordt het volgende toegevoegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de het slachtoffer en de verdachte beiden een scenario naar voren hebben gebracht en dat niet kan worden uitgesloten dat het scenario van de verdachte juist is. Bovendien blijkt uit de door getuigen bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen dat het slachtoffer manipulatief gedrag vertoonde en mensen tegen elkaar kon uitspelen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de rechtbank acht het hof het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario over de wijze waarop zijn sperma in de onderbroek en vagina van het slachtoffer is gekomen volstrekt ongeloofwaardig. Dat scenario zou erop neerkomen dat de verdachte één keer in een washok op de locatie waar het slachtoffer verbleef heeft gemasturbeerd, dat daarbij sperma op een onderbroek van het slachtoffer terecht is gekomen, dat het slachtoffer daar toevallig op een of andere wijze kennis van heeft genomen en dat vervolgens van dat sperma er materiaal diepvaginaal bij het slachtoffer terecht is gekomen waarna zij aan iemand zou hebben verteld dat de verdachte seksuele handelingen met haar had verricht. Bij zijn oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte tijdens eerdere verhoren (op 21 december 2017 – toen hem werd gevraagd of hij wel eens op zijn werk was klaargekomen en hij die vraag negatief beantwoordde – en op 19 juni 2018, nadat hij werd geconfronteerd met het DNA-spoor dat was aangetroffen in de onderbroek van [slachtoffer] ) daar niets over heeft verklaard en dat hij eerst ter terechtzitting in eerste aanleg het alternatieve scenario naar voren heeft gebracht.
Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat er aanwijzingen zijn dat het slachtoffer manipulatief kan zijn – het hof begrijpt: om zo dingen gedaan te krijgen – overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, gevraagd naar een mogelijk motief van het slachtoffer om hem in een kwaad daglicht te willen stellen, heeft verklaard dat hij niet weet waarom het slachtoffer voor hem belastende verklaringen heeft afgelegd. Daar komt bij dat:
  • uit stukken die door de verdediging ter onderbouwing van het verweer zijn overgelegd – wat daar ook van zij – zou kunnen worden afgeleid dat het slachtoffer in het verleden gedrag heeft vertoond waardoor zij werd overgeplaatst;
  • het slachtoffer volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten tijde van het tenlastegelegde recent was overgeplaatst van een gesloten afdeling naar een afdeling met meer vrijheden en dat zij met die overplaatsing en het verblijf op de afdeling gelukkig was;
  • uit de stukken die door de verdediging zijn overgelegd zou kunnen worden afgeleid dat het slachtoffer zich ervan bewust moet zijn geweest dat wanneer seksueel contact met een medewerker van de instelling aan het licht komt, dit de overplaatsing van die medewerker tot gevolg kan hebben;
  • de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het contact met het slachtoffer goed was, dat hij van de moeder van het slachtoffer had begrepen dat het slachtoffer blij was dat hij haar persoonlijke begeleider was en dat er in de periode van het tenlastegelegde geen bijzonderheden waren in het contact tussen de verdachte en het slachtoffer.
Het hof ziet tegen deze achtergrond niet in waarom het slachtoffer de verdachte welbewust onterecht zou willen beschuldigen van seksueel misbruik en bovendien daarbij (ook de voor zichzelf) mogelijk negatieve gevolgen daarvan voor lief zou nemen.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen het slachtoffer heeft verklaard. De door haar afgelegde verklaringen – waaronder hetgeen zij volgens de aangifte heeft verteld aan aangever [aangever] – zijn niet alleen gedetailleerd en consistent, maar vinden ook steun in de overige inhoud van het dossier. Zo volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] dat de het slachtoffer tegen de verbalisant heeft verteld dat zij had gezien dat er sperma en bloed uit haar vagina kwam. [1] Ook in het proces-verbaal van aangifte wordt opgemerkt dat het slachtoffer in de badkamer, bloed had verloren. [2] Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] blijkt dat op een handdoek ronde bloederige vlekken/druppels zijn aangetroffen. Deze handdoek kwam uit de wasmand die in de badkamer van het slachtoffer stond. [3]
Het in hoger beroep gevoerde bewijsverweer wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de onderhavige strafzaak impact heeft gehad op verdachtes leven en zijn relatie. Bovendien is de verdachte zowel voorafgaand aan het tenlastegelegde handelen als daarna niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Voorts dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een paar dagen tijd schuldig gemaakt aan verschillende ontuchtige handelingen met [slachtoffer] , bestaande uit tongzoenen, het betasten van haar borsten en de schaamstreek, het zich door haar laten pijpen en uiteindelijk het hebben van geslachtsgemeenschap. Dit alles vond plaats terwijl [slachtoffer] aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd. Zij verbleef als cliënte bij de wooninstelling [zorginstelling] / [zorginstelling] waar zij 24-uurszorg nodig had. De verdachte was aldaar werkzaam als haar persoonlijk begeleider.
Met zijn gedragingen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] leed ook toen al onder meer aan een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, PTSS en een dissociatieve identiteitsstoornis en is verstandelijk
zwakbegaafd. De verdachte wist dat [slachtoffer] wervend gedrag kon vertonen, wat volgens
deskundige [deskundige] past bij haar afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. De verdachte is daar
echter niet gepast en professioneel mee omgegaan, maar heeft de situatie misbruikt om zijn
eigen lustgevoelens te bevredigen. Dat blijkt des te meer uit het feit dat het niet bij één keer is gebleven, maar dat de ontuchtige handelingen op verschillende dagen plaatsvonden en in ernst toenamen. Wat begon met zoenen en betasten in de Efteling en bij een bos is geëindigd met pijpen en het hebben van gemeenschap in wat een veilige omgeving moest zijn voor [slachtoffer] , namelijk haar eigen slaap- en badkamer.
Door aldus te handelen heeft de verdachte ook het door zorginstelling [zorginstelling] / [zorginstelling] in hem gestelde vertrouwen diep geschaad. Het zorgt bovendien voor onrust bij mensen in de samenleving die voor de zorg van naasten afhankelijk zijn van dergelijke instellingen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 augustus 2022. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde en daarna niet ter zake van andere strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij thans werkzaam is als teamleider productie en veiligheidsdeskundige bij een productiebedrijf, dat hij en zijn vrouw kinderen hebben en dat zij – hoewel zij voornemens waren te gaan scheiden – hebben besloten om omwille van de kinderen een doorstart te maken met hun relatie. De verdachte heeft door de verkoop van zijn huis zijn schulden kunnen afbetalen en is inmiddels bijna schuldenvrij. Detentie zal negatieve gevolgen kunnen hebben voor het behoud van de huidige woning en het inkomen van verdachte.
Alles overziende en in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een taakstraf, zoals door de verdediging bepleit, acht het hof onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van het feit en derhalve niet passend.
Het hof acht het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met betrekking tot de berechting van de zaak binnen een redelijke termijn overweegt het hof als volgt. De verdachte is op 19 december 2017 voor het eerst gehoord, terwijl de rechtbank eerst drie jaar later, op 16 december 2020, vonnis heeft gewezen. Het hof stelt evenals de rechtbank vast dat deze vertraging in belangrijke mate aan de verdediging is te wijten. In oktober 2018 is de verdediging verzocht om onderzoekswensen kenbaar te maken. Pas een jaar later, op de zitting van 24 oktober 2019, zijn van de zijde van de verdediging onderzoekswensen naar voren gebracht. Daarna is de zaak op de terechtzitting in oktober 2020 aangehouden omdat de verdachte op dat moment geen raadsman meer had. Dit heeft tot een verdere vertraging van twee maanden geleid. Gelet op de invloed van de verdediging op het procesverloop in eerste aanleg is naar het oordeel van het hof geen sprake van een schending van de redelijke termijn in eerste aanleg. In de fase van hoger beroep is daarvan evenmin sprake.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de
penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor
deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire
beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in
artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij thans werkzaam is als teamleider productie bij [organisatie] en dat hij niet meer de ambitie heeft om als hulpverlener in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg werkzaam te zijn. Gelet hierop acht het hof het thans niet noodzakelijk om aan de verdachte een beroepsverbod op te leggen zoals dat door de rechtbank aan hem was opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde sancties en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 28 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dossierpagina 60.
2.Dossierpagina 51.
3.Dossierpagina 60.