ECLI:NL:GHSHE:2022:4630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-000102-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof over witwassen en de herkomst van in beslag genomen geldbedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor witwassen en had een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk en een taakstraf van 60 uren opgelegd gekregen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en heeft het in beslag genomen geldbedrag van € 8.710,00 verbeurd verklaard. De zaak kwam aan het licht toen de verdachte op 9 juli 2020 op Eindhoven Airport werd aangehouden met een aanzienlijk contant geldbedrag. De verdachte kon de herkomst van dit geld niet overtuigend verklaren, wat leidde tot het vermoeden van witwassen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld ongeloofwaardig was, en dat het geld hoogstwaarschijnlijk afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft de bewijsvoering van de politierechter aangevuld en verbeterd, en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld voor het witwassen van het in beslag genomen geld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000102-22
Uitspraak : 19 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 januari 2022, met parketnummer 01-178631-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als witwassen, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. De politierechter heeft het in beslag genomen geldbedrag van € 8.710,00 verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de strafoverweging van de politierechter te vervallen en zal deze worden vervangen door hetgeen hierna daaromtrent zal worden overwogen.
De politierechter heeft volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, terwijl het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Onderstaande verbeterde en aangevulde bewijsvoering komt in de plaats van de bewijsvoering van de politierechter.
Voor het overige zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Brabant-Zuid, Afhandelunit Brabant-Zuid, met proces-verbaalnummer 2008240727.8345, gesloten d.d. 31 juli 2021, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-158.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 13 juli 2020, dossierpagina’s 20-22, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op donderdag 9 juli 2020 omstreeks 06:00 uur waren wij wachtmeester [verbalisant 1] en wachtmeester [verbalisant 2] werkzaam als algemeen opsporingsambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, bezig met onze taak genoemd in artikel 4 lid 1 onder c, zijnde de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Eindhoven Airport te en in de gemeente Eindhoven.
Op donderdag 9 juli 2020, omstreeks 06:29 uur, kregen wij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een portofonische melding dat een geldbedrag van € 10.000,00 zou zijn aangetroffen bij een persoon bij de securitycheck. Wij zagen dat de persoon zich legitimeerde met een geldig Nationaal paspoort van Nederland, met de volgende persoonsgegevens:
Achternaam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
Wij begaven ons naar het kantoor beveiliging burgerluchtvaart alwaar wij zagen dat [verdachte] een bundel geld uit zijn schoudertasje haalde. Wij zagen dat [verdachte] nog een bundel geld uit zijn handbagage haalde. Wij hoorde [verdachte] zeggen dat de bundel uit zijn schoudertasje € 3.870,00 en in zijn koffer € 5.000,00 bedroeg.
Wij hebben het geld dat de verdachte bij zich droeg geteld en het bleek te gaan om de volgende coupures: 32 x € 50,00, 5 x € 20,00, l x € 200,00, 50 x €100,00, 164 x €10,00 en 66 x € 5,00. Totaal: € 8.870,00.
Wij verdenken de verdachte van vermoedelijke overtreding van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. Hierop hebben wij op 9 juli 2020 te 07:20 uur in totaal € 8.710,00 in beslag genomen.
In overleg met dienstdoende officier is besloten om € 160,00 retour te geven aan [verdachte] . Ik, [verbalisant 1] , heb verdachte medegedeeld dat verdachte 14 dagen de tijd heeft om zich te melden op de Brigade Brabant-Zuid om de herkomst van het geld aan te tonen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 1 september 2020, dossierpagina’s 84-88, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op donderdag 09 juli 2020 werd door medewerkers van de Koninklijke Marechaussee te Eindhoven Airport de melding ontvangen dat tijdens de securitycheck bij een passagier een contant geldbedrag was aangetroffen. Bij aankomst bij de securitycheck bleek het te gaan om de volgende persoon:
Naam : [verdachte]
Voornaam : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
Tijdens de controle werd zowel in de schoudertas als de handbagage van [verdachte] contant geld aangetroffen. Door [verdachte] werd aangegeven dat in zijn schoudertas € 3.870,00 zat en in zijn handbagage € 5.000,00. Na telling van het aangetroffen geld én uiteindelijke teruggave van € 160,00, bleek het te gaan om een totaalbedrag dat in beslag is genomen: € 8.710,00.
Om de herkomst van het aangetroffen en inbeslaggenomen contante geldbedrag te achterhalen, dient het onderzoeksteam inzicht te krijgen in de financiële positie van [verdachte] . Om deze positie inzichtelijk te krijgen dienden de belastingdienstgegevens van [verdachte] gevorderd te worden.
Vordering
Op 18 augustus 2020 heeft de officier van justitie de vordering historische gegevens art. 126nd van het Wetboek van Strafrecht ondertekent en deze is door het onderzoeksteam via de mail verzonden aan de Fiod Informatiedesk.
Periode 01-01-2019 tot en met 05-08-2020
Uit de ontvangen gegevens komt onder andere naar voren dat [verdachte] niet gekend is aangaande schenkingen en erfenissen.
Uit de in dit proces-verbaal omschreven feiten en/of omstandigheden komt kort en zakelijke
weergegevens naar voren dat:
  • [verdachte] gedurende de periode 01-12-2017 t/m 01-01-2018, te weten 1 maand, eigenaar is geweest van het bedrijf " [bedrijf] ";
  • [verdachte] in 2019 en 2020 salaris heeft ontvangen van inhoudingsplichtige [naam 1] ;
  • [verdachte] in 2019 een netto-inkomen heeft ontvangen van € 9.462,00 en in 2020 (vermoedeliik tot juli) van € 6.490,00;
  • [verdachte] in 2019 rekeninghouder was van rekening [rekeningnummer 1] , waarvan op 31-12 het saldo € 861,00 bedroeg;
  • [verdachte] in 2019 rekeninghouder was van rekening [rekeningnummer 2] , waarvan op 31-12 het saldo € -123,00 bedroeg;
  • Er over 2019 geen gegevens bekend zijn dat [verdachte] in het bezit was van contante tegoeden boven de vrijstelling van € 534,00.
Uit voornoemde feiten en/of omstandigheden is het gerechtvaardigd om te stellen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [verdachte] op 09 juli 2020 over de onder hem aangetroffen en inbeslaggenomen € 8.710,00 heeft kunnen beschikken.
3.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit hof, d.d. 5 december 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik ben op 9 juli 2020 aangehouden op Eindhoven Airport. Er is toen een bedrag van
€ 8.870,00 van mij in beslag genomen.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het consultatierecht
Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte bij zijn aanhouding en voorafgaand aan het eerste verhoor als verdachte, welke op 9 juli 2020 plaatsvond bij zijn aanhouding, niet gewezen werd op zijn consultatierecht. Dit is volgens de raadsvrouw een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Gevolg daarvan is dat de verklaring die de verdachte ter plaatse op 9 juli 2020 op de luchthaven in Eindhoven heeft afgelegd, van het bewijs uitgesloten dient te worden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat verdachte op 9 juli 2020 door wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee staande werd gehouden op de luchthaven in Eindhoven. Nadat bij de verbalisanten een vermoeden rees van witwassen, werd hij na het geven van de cautie door de verbalisanten ter plekke als verdachte verhoord, zonder dat hij werd gewezen op zijn consultatierecht.
Vast staat hiermee dat de verdachte niet is gewezen op zijn consultatierecht en dat hij evenmin voorafgaand aan het verhoor van 9 juli 2020 overleg heeft gehad met zijn advocaat. Uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat de verdachte op enige wijze – uitdrukkelijk of stilzwijgend – ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het consultatierecht.
Aldus staat genoegzaam vast dat inbreuk is gemaakt op het recht op verhoorbijstand. Van dwingende redenen die een beperking op het recht op verhoorbijstand kunnen rechtvaardigen is het hof niet gebleken. Dit verzuim dient naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot bewijsuitsluiting van de verklaring van de verdachte bij gelegenheid van het betreffende verhoor te leiden. Het hof heeft derhalve de verklaring die de verdachte op 9 juli 2020 heeft afgelegd bij gelegenheid van het eerste verhoor op de luchthaven in Eindhoven, niet voor het bewijs gebezigd.
Ten aanzien van de herkomst van het in beslag genomen geld
Voorts heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat gelet op de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd over de herkomst van het geld, een criminele herkomst niet als de enige aanvaardbare herkomstverklaring kan gelden. Hierdoor dient vrijspraak van het tenlastegelegde witwassen te volgen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp – in dit geval een geldbedrag van € 8.870,00 – afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist, dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Feiten en omstandigheden die het vermoeden van witwassen rechtvaardigen
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee op 9 juli 2020 een melding hebben gekregen van de meldkamer dat bij de securitycheck op Eindhoven Airport een grote hoeveelheid contant geld werd aangetroffen bij de verdachte. De verbalisanten zagen dat de verdachte een geldbedrag van € 3.870,00 uit zijn schoudertas en een geldbedrag € 5.000,00 uit zijn koffer haalde. In totaal werd een bedrag van € 8.870,00 onder de verdachte aangetroffen. Hierop rees het vermoeden van witwassen bij de verbalisanten en werd het geldbedrag in beslag genomen. Van dit bedrag kreeg de verdachte € 160,00 retour waardoor er een in beslag genomen geldbedrag van € 8.710,00 resteerde. De verbalisanten deelden de verdachte mede dat hij 14 dagen de tijd kreeg om de legale herkomst van het geldbedrag te verklaren.
De omstandigheid dat er een relatief grote hoeveelheid contant geld onder de verdachte werd aangetroffen verdeeld over twee plaatsen in zijn bagage, duidt erop dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat naar algemene ervaringsregels het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en daarom voor privépersonen hoogst ongebruikelijk is. Temeer daar de verdachte over een bankrekening beschikte waarop hij het geld veilig had kunnen neerzetten en daarover desalniettemin even gemakkelijk als wanneer het geld contant zou zijn, zou kunnen beschikken in Nederland en binnen de Europese Unie.
Op grond van het voorgaande acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De verklaring van de verdachte over de herkomst en de verificatie daarvan
Bij gelegenheid van zijn tweede verhoor op 13 oktober 2020 (dossierpagina’s 23-33) verklaarde de verdachte dat hij werkte in een pizzeria, dat hij daarmee ongeveer € 1.050,00 tot € 1.100,00 per maand verdiende, dat zijn loon wordt gestort op zijn bankrekening en dat hij aan fooien ongeveer € 5,00 per dag contant ontvangt en dat de huur met gas, water en licht maandelijks € 502,00 bedraagt. Verder verklaarde verdachte dat hij het bedrag van € 5.000,00 dat hij bij zich had, van zijn vriendin had gekregen in contanten en dat de rest van het aangetroffen bedrag van hemzelf was waarvoor hij twee tot tweeëneenhalf jaar had gespaard en dat hij deels van zijn bankrekening had opgenomen en deels bestond uit ontvangen fooien (p. 29). De verdachte verklaarde dat hij met het aangetroffen geldbedrag van € 5.000,00 een auto (Seat Leon FR line uit 1993) in Spanje had willen kopen waarvan de aankoopprijs € 5.000,00 bedroeg, dat hij geen gegevens van het beoogde voertuig of de beoogde autohandelaar kon verschaffen, dat hij zodra hij geland zou zijn, de man had moeten bellen en dan zouden ze nader overeen zijn gekomen waar verdachte heen zou moeten komen, een dorpje naast Malaga, waarvan hij de naam niet meer wist. Het telefoonnummer van de man had de verdachte ook niet meer. De man wilde contant betaald worden, aldus de verdachte. Het overige gedeelte van het bij hem aangetroffen geldbedrag zou bestemd zijn voor het verblijf in Spanje.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij bij het allereerste verhoor op de luchthaven in Eindhoven op 9 juli 2020 had gezegd in een pizzeria te werken voor een loon van € 1.100,00 per maand, dat hij twee weken bij Aqua appartementen zou gaan verblijven in San Pedro, dat hij dat verblijf nog moest betalen, dat hij voor dat bedrag een jaar heeft gespaard en liever contact geld meeneemt op vakantie dan dat het geld op een bankrekening staat, dat hij geen leningen had ontvangen van vrienden, familie of een bank, dat hij geen schenkingen of erfenissen had ontvangen en evenmin geld van casinobezoek of loterij. Verdachte heeft verder bevestigd dat hij destijds inderdaad heeft gezwegen over de lening van zijn vriendin, omdat hij zijn vriendin niet wilde betrekken bij zijn aanhouding. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook bevestigd in zijn eerste verhoor op 9 juli 2020 niets te hebben verklaard over een auto die hij zou gaan kopen, maar enkel gesproken te hebben over een vakantie in Spanje. Hij verklaarde ondertussen ook weer te weten in welke plaats hij een auto wilde kopen, [fonetisch Pin Corala], maar kan nog steeds niets verklaren over de verkoper. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om binnen veertien dagen de herkomst van het onder hem inbeslaggenomen bedrag aan te tonen. Eerst op 14 september 2020 ontving de politie een brief van de vriendin van de verdachte, [naam 2] , inhoudende dat zij haar verloofde, de verdachte, op 7 juli 2020 een bedrag van 5000,00 euro had gegeven voor de aankoop van een auto in Spanje.
Op 22 oktober 2022 zijn namens de verdachte screenshots van contante opnamen van de bankrekening van de vriendin van de verdachte overgelegd (dossierpagina 135-136). Het naar aanleiding hiervan ingestelde onderzoek door de Koninklijke Marechaussee naar de bankrekening van de vriendin van de verdachte leverde op dat zij op 30 april 20
19€ 2.000,00 en op 9 mei 20
19respectievelijk € 2.000,00 en € 1.000,00 contant van haar bankrekening heeft opgenomen (dossierpagina’s 127-130). De vriendin van de verdachte heeft verklaard (dossierpagina’s 56-60) dat zij het geldbedrag van € 5.000,00 contant van haar rekening heeft gepind en aan haar vriend heeft geleend. Zij heeft verder geen vragen willen beantwoorden (zwijgrecht) over de reden waarom de opnames ruim een jaar eerder zijn gedaan en nadere vragen over de bestemming van het geld en het tijdstip van afgifte aan de verdachte evenmin willen beantwoorden (p. 59-64).
De latere verklaringen van de verdachte ter zake van de herkomst van het geldbedrag van € 5.000,00 (als zijnde geleend van zijn vriendin [naam 2] ) acht het hof om de volgende redenen ongeloofwaardig. Uit de geldopnames van de bankrekening van de vriendin van de verdachte blijkt dat zij veertien maanden voor het moment dat haar vriend op de luchthaven in Eindhoven werd aangehouden, het geldbedrag van € 5,000,00 verspreid over twee dagen heeft gepind. Gelet op het grote tijdsverloop tussen de data van de geldopnames en de aanhouding van de verdachte, ontbreekt de connectie tussen het bij de verdachte aangetroffen contante geldbedrag en deze geldopnames. De vriendin heeft, zoals gezegd, over de reden van die tijdspanne ook niks willen verklaren. Daarnaast heeft de verdachte, onmiddellijk na het aantreffen van het geld op de luchthaven op 9 juli 2020 ondanks (de dreiging van) het gelegde beslag op dat geld niet gezegd dat hij een aanzienlijk deel ( € 5,000,00) hiervan van zijn vriendin had geleend . Dat dit het geval was, zoals hij pas later heeft verklaard en heeft laten verklaren, acht het hof derhalve ongeloofwaardig, temeer nu de verdachte zelf ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat hij toch ook zelf het geld tevoorschijn heeft gehaald voor de Koninklijke Marechaussee omdat hij niks te verbergen had. Zou dat zo zijn, dan had het in de rede gelegen dat de verdachte direct had verklaard dat hij € 5.000,00 van zijn vriendin had geleend.
De verklaringen van de verdachte ter zake van de herkomst van de overige € 3.870,00, welk bedrag volgens de verdachte deels is opgenomen van zijn rekening en deels bestaat uit fooien (p. 29), acht het hof eveneens ongeloofwaardig. In de eerste plaats heeft de verdachte tegenstrijdige verklaringen afgelegd hoe lang hij voor het aangetroffen geldbedrag heeft gespaard: Op 9 juli 2020 verklaarde hij voor het totale bedrag een jaar gespaard te hebben. Op 13 oktober 2020 verklaarde de verdachte dat een deel van € 5.000,00 geleend was van zijn vriendin en de rest door hem gespaard in een periode van twee-tweeëneenhalf jaar. Bovendien volgt dat de ruimte om te sparen zeer beperkt is: Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte eind 2019 slechts een bedrag van € 738 op zijn bankrekeningen had en dat de verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020 een netto inkomen had van slechts € 15.952. De verdachte heeft verklaard € 5,00 per dag aan fooien te hebben ontvangen. Uitgaande van 250 werkdagen per jaar leverde dit de verdachte nog eens € 1.250,00 per jaar aan extra inkomsten. Daar komt bij dat de verdachte geen rekeningafschriften heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de verdachte (een deel van) die € 3.870,00 van zijn rekening heeft gepind, ondanks de uitdrukkelijke vraag daarnaar (Heeft u daar opnamebewijzen van?) van verbalisanten (p. 32). Naast het feit dat een plausibele reden om dit bedrag in contanten mee te nemen, ontbreekt, leidt bovenstaande tot de conclusie dat de verklaring van de verdachte dat hij dit deel van het bedrag zou hebben gespaard ongeloofwaardig is, buiten dat het onwaarschijnlijk is dat de verdachte een dergelijk bedrag kan hebben gespaard.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaring die de verdachte in tweede instantie heeft gegeven omtrent de herkomst van het aangetroffen geldbedrag moet worden aangemerkt als weliswaar een concrete, maar niet verifieerbare en overigens hoogst onwaarschijnlijke verklaring.
Het hof heeft in haar oordeel over de waarschijnlijkheid van de verklaring van de verdachte betrokken dat de verdachte over de bestemming van het bij hem aangetroffen contante geldbedrag wisselende verklaringen heeft afgelegd (vakantie dan wel auto kopen) en daarnaast voor deze bestemming evenmin concrete en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd, nu er geen bewijzen van beoogd verblijf in Spanje, noch een naam van een autohandelaar of bewijs van een concreet beoogde auto zijn geleverd door de verdachte.
Het hof stelt tot slot vast dat hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht over de herkomst van het geld door het Openbaar Ministerie is onderzocht. De verklaringen van de verdachte bieden niet méér concrete aanknopingspunten dan die reeds zijn onderzocht, zodat het subsidiair namens de verdachte betrokken standpunt dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek had moeten doen naar de herkomst van het geld, terzijde wordt geschoven.
Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen en komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Resumerend acht het hof, met de politierechter, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Met het handelen van de verdachte werd beoogd de opbrengsten van criminele activiteiten in het gewone betalingsverkeer te brengen. De vermenging van crimineel geld met legaal geld heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financiële en economisch verkeer en op de openbare orde.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit blijkt dat hij eerder, zij het enige tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van strafbare feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij binnenkort gaat samenwonen en trouwen met zijn vriendin, dat zijn vriendin zwanger is van hun eerste kind, dat hij een autobedrijf heeft en dat hij nog steeds werkt bij de pizzeria waar hij werkte ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek is een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 8.710,00, in beslag genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het bewezenverklaarde witwassen met behulp van het inbeslaggenomen goed is begaan of voorbereid, dan wel dat dit goed tot het begaan van het misdrijf is bestemd. Het hof is derhalve van oordeel dat het goed, te weten het geldbedrag van € 8.710,00 vatbaar is voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 8.710,00;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 19 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda voornoemd is niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.