ECLI:NL:GHSHE:2022:4629

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-002008-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake medeplegen van verduistering van een personenauto

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 16 augustus 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993, was veroordeeld voor het medeplegen van verduistering van een personenauto. De politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld door de verdachte.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van 80 uren taakstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de bewijsvoering onvoldoende was en dat de verklaringen van de medeverdachte niet als bewijs mochten worden gebruikt.

Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van de medeverdachte, samen met andere bewijsmiddelen zoals WhatsApp-berichten, voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd, maar de verdachte alsnog veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend was.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002008-21
Uitspraak : 19 december 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 augustus 2021, met parketnummer 03-171872-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van verduistering’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en haar bij verstek veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de strafoverweging van de politierechter te vervallen en zal deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Daarnaast acht het hof het aangewezen om de bewijsmiddelen te verbeteren en aan te vullen en de bewijsoverweging aan te vullen, telkens op na te melden wijze.
Ten slotte zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerst volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, is het hof van oordeel dat de bewijsvoering de navolgende verbetering en aanvulling behoeft.
1. Het hof schrapt het door de politierechter gebezigde bewijsmiddel ‘het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 18 mei 2020, zoals weergegeven op pagina 4 onder d van het vonnis’.
2. Het hof ziet aanleiding om als bewijsmiddel op te nemen: ‘delen uit het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 17 mei 2020, dossierpagina’s 46-49, met name p. 47 -48 (waar het gaat om het door haar en [medeverdachte 1] vanaf [aangever] vertrekken met de Volkswagen Caddy totdat zij ‘afgelopen woensdag’ (hof, 13 mei 2020) met [medeverdachte 1] door de politie werd gecontroleerd, alsmede dat [medeverdachte 1] voornamelijk in de auto reed en dat zij ook in de auto heeft gereden).
Aanvulling van de bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en heeft daartoe in de kern aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] mogen volgens de raadsman niet tot het bewijs gebezigd worden omdat zijn verklaringen “sole and decisive” zijn. De verklaringen zijn belastend voor de verdachte en de verdediging heeft medeverdachte [medeverdachte 1] niet kunnen horen bij de raadsheer-commissaris. De overige bewijsmiddelen die redengevend zijn geweest om tot een bewezenverklaring te komen, te weten de WhatsApp-berichten en het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 51), zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vanwege het feit dat de als getuige opgeroepen medeverdachte [medeverdachte 1] tot drie keer toe niet bij de raadsheer-commissaris is verschenen, zelfs ondanks een afgegeven bevel tot medebrenging, heeft de raadsheer-commissaris het niet aannemelijk geacht dat deze getuige binnen aanvaardbare tijd als getuige gehoord kon worden en heeft zij de zaak weer naar de zitting verwezen (proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2022).
Ingevolge de rechtspraak van het EHRM zullen er bij de beoordeling of, in gevallen als deze waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, drie stappen moeten worden doorlopen bij de beoordeling of desondanks het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Blijkens voormeld proces-verbaal van de raadsheer-commissaris bestond er in het onderhavige geval een goede reden waarom de medeverdachte niet als getuige kon worden gehoord.
Voorts is het hof is van oordeel dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] voldoende wordt ondersteund door de overige gebezigde bewijsmiddelen en derhalve niet als ‘sole and decisive’ kan worden aangemerkt. Deze overige bewijsmiddelen ondersteunen daarmee ook de betrouwbaarheid van diens verklaring. Bij gelegenheid van diens verhoor (dossierpagina 36 e.v.) verklaarde medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij en de verdachte vanaf 10 maart 2020 de auto van aangever [aangever] onder zich hadden, terwijl hij wist dat de auto bij de familie [aangever] had moeten worden ingeleverd en zijn vriendin, de verdachte, hem herhaaldelijk zei dat zij de auto terug moesten brengen omdat die hen niet toebehoorde, totdat hij en de verdachte op 13 mei 2020 werden aangehouden door de politie.
De verdachte heeft bij gelegenheid van haar verhoor (dossierpagina 47) eveneens verklaard dat zij samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] gebruik heeft gemaakt van de auto met kenteken [kenteken] toebehorende aan aangever [aangever] , dat zij wel eens in de personenauto heeft gereden en dat zij en medeverdachte [medeverdachte 1] op 13 mei 2020 terwijl zij in de personenauto reden, werden aangehouden door de politie. Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat uit deze verklaringen volgt dat de verdachte tezamen met de medeverdachte, de auto van aangever [aangever] onder zich hadden in de tenlastegelegde periode.
Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 1] bij gelegenheid van zijn verhoor verklaard dat de verdachte via WhatsApp contact heeft gehad met aangever [aangever] en zijn dochter en dat de verdachte tegenover de medeverdachte verklaarde dat zij de auto terug moesten brengen.
Dit volgt ook uit de inhoud van de WhatsApp-berichten van 30 april 2020 (dossierpagina 63 e.v.) die aangever [aangever] op zijn telefoon heeft ontvangen van het nummer van de verdachte (pagina 51: “ [verdachte] ”) . Dat dit inderdaad appberichten zijn, die door de verdachte zijn verzonden, en niet door medeverdachte [medeverdachte 1] zijn gestuurd, zoals de verdachte suggereert bij de politie, volgt uit het feit dat daarin wordt verwezen naar medeverdachte [medeverdachte 1] door onder andere volgende berichten te sturen: “
(het hof leest [medeverdachte 1] ) kwam er aan. Hij wil niet dat ik met u praat”, “
Maar [medeverdachte 1] wil jullie niet spreken”, “
Je kan ons niet de schuld geven dat je vader is overleden” en
“…ik kan niet voor dingen van [medeverdachte 1] spreken” (pagina’s 67-68, 72, 75-76). Dat het de verdachte is geweest die deze berichten heeft verzonden, vindt verder steun in de verklaring van getuige [getuige] . Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 30 april 2020 heeft gebeld met een persoon die de telefoon opnam en zei “
met [verdachte]”. Voorts heeft getuige [getuige] het volgende verklaard (dossierpagina 80): "
Ik weet 100% zeker dat ik met [verdachte] gesproken heb, ik herkende haar aan haar stem" en "
Er is steeds contact geweest met het nummer van [verdachte]" (dossierpagina 80). Het hof leidt hieruit af dat het de verdachte zelf was die vanaf haar telefoonnummer de WhatsApp-berichten verstuurde op 30 april 2020 en in het verlengde daarvan in de periode tussen 10 maart 2020 tot 1 mei 2020. Uit de inhoud van de WhatsApp-berichten verstuurd in de periode tussen 10 maart 2020 en 1 mei 2020 komt naar voren dat de verdachte wist dat zij en medeverdachte [medeverdachte 1] zich de personenauto van [aangever] wederrechtelijk hebben toegeëigend. De verdachte heeft namelijk WhatsApp-berichten ontvangen als “
waar is mijn auto”, “
nu de auto terug” en “
nu hier auto brengen” (dossierpagina’s 56, 57 en 60).
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en zal het hof, evenals de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] tot het bewijs bezigen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, evenals de politierechter, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verduistering van de personenauto van [aangever] . De verdachte heeft door haar handelen het vertrouwen van [aangever] , die uit vrijgevigheid en welwillendheid maar voor een beperkte periode en een specifiek doel, zijn personenauto aan de verdachte en de medeverdachte ter beschikking had gesteld, beschaamd. Een dergelijk feit brengt over het algemeen schade teweeg aan de eigenaar van het verduisterde goed en veroorzaakt overlast en ergernis aan de gedupeerde. Dat was ook hier het geval. Het hof rekent dit de verdachte dan ook aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het enige tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte werk heeft als paardentrainer bij een manage, daarnaast een uitkering heeft en momenteel verblijft bij haar opa.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 19 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda voornoemd is niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.