ECLI:NL:GHSHE:2022:4628

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-003911-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in strafzaak met vorderingen van benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot moord, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren voor poging tot doodslag. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de verdediging aangegeven dat de verdachte geen bezwaren meer heeft tegen het vonnis en het hoger beroep wenst in te trekken. De advocaat-generaal heeft zich achter deze intrekking geschaard en ook de benadeelde partijen hebben aangegeven dat zij de zaak willen afsluiten. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten het hoger beroep van zowel de verdachte als de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, waarbij het hof ook de belangen van de benadeelde partijen in overweging heeft genomen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003911-18
Uitspraak : 14 december 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 december 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-820922-15 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord (het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde) en hem ter zake van de impliciet subsidiair tenlastelegde poging tot doodslag (het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Daarnaast is bij vonnis waarvan beroep de vordering van [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 88.547,00 (bestaande uit materiële schade van € 78.547,00 en immateriële schade van
€ 10.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en is bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 9.667,00 (bestaande uit materiële schade van € 4.667,00 en immateriële schade van € 5.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en is bepaald dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Tot slot is de verdachte veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [benadeelde 1] en [benadeelde 2], telkens tot een bedrag van € 904,00.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het door de verdachte en de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft zich achter deze vordering geschaard.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Tegen het vonnis is bij appelakte van 12 december 2018 namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Vervolgens is bij appelakte van 21 december 2018 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 9 februari 2021 met een regiezitting, bij gelegenheid waarvan het onderzoek ter terechtzitting is onderbroken tot de terechtzitting van 23 februari 2021. Op 23 februari 2021 heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde acht getuigen te horen. De raadsheer-commissaris heeft deze opdracht afgerond, waarna de zaak voor inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 14 december 2022 is aangebracht.
De verdediging heeft bij e-mailbericht van 7 december 2022 medegedeeld dat de verdachte geen bezwaren meer heeft tegen het vonnis en dat hij het hoger beroep wenst in te trekken. Nu het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep eenmaal een aanvang heeft genomen, verzoekt de verdediging het hof de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft bij e-mailbericht van 8 december 2022 medegedeeld dat het Openbaar Ministerie onder deze omstandigheden ook kan berusten in het vonnis waarvan beroep. Daarnaast heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat hij met [advocaat van de benadeelden 1] contact heeft gehad over de ontstane situatie. [advocaat van de benadeelden 1] heeft aangegeven dat hij dit met zijn cliënten wil bespreken.
De advocaat-generaal heeft bij e-mailbericht van 9 december 2022 medegedeeld dat [advocaat van de benadeelden 1] aan hem heeft laten weten dat de benadeelde partijen zich kunnen verenigen met “de intrekkingen” van het hoger beroep. .
Ter terechtzitting van 14 december 2022 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zowel het door de verdachte als het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft bij gelegenheid van de terechtzitting bevestigd, zoals reeds schriftelijk aan het hof bericht, dat er zijdens de verdachte geen bezwaren meer bestaan tegen het vonnis, waarvan beroep en dat dat betekent dat de verdachte het hof verzoekt hem niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Na gebruikmaking van het spreekrecht ter terechtzitting in hoger beroep door de levensgezel van [benadeelde 1], hebben [advocaat van de benadeelden 1] en [advocaat van de benadeelden 2] namens de benadeelde partijen naar voren gebracht dat hoewel de vorderingen in eerste aanleg niet volledig zijn toegewezen, de benadeelde partijen zich kunnen vinden in de gevorderde en verzochte niet-ontvankelijkverklaringen; de benadeelde partijen willen graag dit boek sluiten en deze strafzaak achter zicht laten.
Nu door de advocaat-generaal en de verdachte te kennen is gegeven dat de bezwaren tegen het bestreden vonnis niet langer worden gehandhaafd zal het hof, nu het belang van de verdachte noch het Openbaar Ministerie noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een behandeling van de zaak ten gronde in hoger beroep, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede en derde lid, Sv en mitsdien het hoger beroep van de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren. Het hof heeft hierbij tevens de belangen van de benadeelde partijen in aanmerking genomen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de verdachte en het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 14 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.