ECLI:NL:GHSHE:2022:4611

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-000286-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en verzet tegen aanhouding met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel en van een verbalisant, alsook van verzet tegen zijn aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezel, waarbij hij haar meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen. Daarnaast heeft hij zich met geweld verzet tegen de aanhouding door een verbalisant te mishandelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 158 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel, waaronder toezicht door de reclassering en een verbod op het gebruik van alcohol en drugs. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €150,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf omgezet in een taakstraf van 146 uren, subsidiair 53 dagen hechtenis. De beslissing is genomen na afweging van de ernst van de feiten, het justitiële verleden van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000286-22
Uitspraak : 13 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 februari 2022, met parketnummer 02-256446-21, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, onder parketnummer 01-236613-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Zeist te Soesterberg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel’ (feit 1),
  • ‘mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ (feit 2),
  • ‘wederspannigheid’ (feit 3) en
  • ‘mishandeling’ (feit 4),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 158 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht
(hof: 79 dagen). Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder onder parketnummer 01-236613-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake immateriële schade integraal tot een bedrag van € 150,00 toegewezen, - kort gezegd - vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering na de voorwaardelijke veroordeling. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01-236613-20 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering – voor zover deze niet reeds ten uitvoer is gelegd – zal toewijzen, te weten voor 53 dagen gevangenisstraf.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman:
- primair bepleit dat het hof de vordering voor het resterende deel van 53 dagen gevangenisstraf zal afwijzen;
- subsidiair bepleit dat, onder afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, als het hof van oordeel mocht zijn dat de bijzondere voorwaarden die verbonden waren aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de tul-zaak in de toekomst moeten worden gehandhaafd, die voorwaarden door het hof ook verbonden kunnen worden aan het voorwaardelijke op te leggen strafdeel in de onderhavige zaak;
- meer subsidiair bepleit dat, als het hof over wenst te gaan tot tenuitvoerlegging, het hof voornoemd resterende deel van 53 dagen gevangenisstraf zal omzetten in een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en voorts ter zake het onder 4 tenlastegelegde tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 september tot en met 23 september 2021 te Vlissingen, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of stompen en/of stoten;
2.
hij op of omstreeks 23 september 2021 te Vlissingen, althans in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
3.
hij op of omstreeks 23 september 2021 te Vlissingen, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)r(en), [verbalisant 1] (hoofdagent Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [slachtoffer 1] (hoofdagent Eenheid Zeeland-West-Brabant) en/of [verbalisant 2] (hoofdagent Eenheid Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- meermalen, althans eenmaal zijn arm(en) en/of lichaam weg te trekken en/of in een andere richting te bewegen en/of los te rukken en/of
- ( met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam van bovengenoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
4.
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Leiden, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met gebalde vuist) in/op/tegen het oog en/of het gezicht, althans tegen het lichaam te slaan/stompen/stoten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte op 23 oktober 2021 aangeefster [slachtoffer 2] heeft mishandeld, zodat de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Verdachte heeft het feit ontkend, de getuige (de conducteur) heeft niet gezien dat aangeefster in de trein is mishandeld op de wijze als is ten laste gelegd en aangeefster [slachtoffer 2] heeft aanvankelijk op de 23e oktober 2021 uitdrukkelijk verklaard dat zij niet precies weet of verdachte haar die avond heeft geslagen of geschopt. Zij zegt daarvoor sorry. Zij was onder invloed en zij heeft het niet meer allemaal helder, aldus aangeefster. Eerst op 24 oktober 2021 komt zij met haar verklaring dat verdachte haar op de 23e wel en ook met gebalde vuist op haar linkeroog zou hebben geslagen.
Gelet op haar verklaring van de 23e en de uitleg die zij toen heeft gegeven kan aan haar nadere verklaring op de 24e, naar het oordeel van het hof, niet die waarde worden toegekend die nodig is om tot een veroordeling voor dit feit te komen.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 20 september tot en met 23 september 2021 in Nederland zijn levensgezel [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan;
2.
hij op 23 september 2021 te Vlissingen een ambtenaar, [slachtoffer 1] , gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan;
3.
hij op 23 september 2021 te Vlissingen zich met geweld heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, [verbalisant 1] (hoofdagent Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [slachtoffer 1] (hoofdagent Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [verbalisant 2] (hoofdagent Eenheid Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- zijn armen en lichaam weg te trekken en in een andere richting te bewegen en los te rukken en
- met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht van bovengenoemde [slachtoffer 1] te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

wederspannigheid, meermalen gepleegd

Het onder 2 bewezenverklaarde is gepleegd
in eendaadse samenloopmet het onder 3 bewezenverklaarde, voor zover de wederspannigheid heeft bestaan uit verbalisant [slachtoffer 1] met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 2] door haar meermalen op verschillende tijdstippen met kracht met gebalde vuisten tegen het gezicht te slaan. Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij geprobeerd heeft zich met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet, waarbij de verdachte verbalisant [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht te slaan. Met deze strafbare handelingen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn levensgezel en die van verbalisant [slachtoffer 1] en bij hen gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. In dit verband neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de mishandeling van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden binnen de relationele sfeer, in welk verband te gelden heeft dat juist in een relatie een ieder zich veilig behoort te voelen. Met zijn verzet bij diens aanhouding heeft de verdachte tevens het gezag van de politie ondermijnd en hun werk onnodig en op hinderlijke wijze bemoeilijkt. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022 (28 pagina’s), betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit blijkt dat hij eerder meermalen, ook ter zake van feiten met een geweldscomponent, onherroepelijk is veroordeeld. Voorts liep de verdachte nog in een proeftijd, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden de bewezenverklaarde feiten te begaan.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van een reclasseringsadvies de verdachte betreffende. Het advies van GGZ Emergis d.d. 27 januari 2022 is opgemaakt in het kader van het tenlastegelegde. Uit het advies komt als conclusie naar voren dat het recidiverisico door de reclassering als hoog wordt ingeschat, waarbij de reclassering op alle leefgebieden in ernstige mate problemen of aanwijzingen daartoe signaleert. Volgens de reclassering toont de verdachte zich niet gemotiveerd om zich in te zetten voor interventies, gericht op het aanpakken van de problemen en het bewerkstellingen van gedragsverandering, waarbij – wegens het ontbreken van diagnostisch onderzoek – de reclassering de actuele aard en ernst van problemen op het gebied van psychosociaal functioneren en middelengebruik niet heeft kunnen beoordelen, noch welke eventuele behandeling het meest passend is. Volgens de reclassering is de verdachte niet (langer) gemotiveerd om mee te werken aan lopende (en eventueel op te leggen) bijzondere voorwaarden, waarbij de reclassering heeft opgemerkt dat in het verleden meermalen is getracht met de verdachte toe te werken naar gedragsverandering middels inzet van begeleiding en/of behandeling, zowel binnen een vrijwillig als gedwongen kader, doch geen van de geboden interventies een succesvol verloop heeft gekend.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat het ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet goed met hem ging, maar dat het nu beter met hem gaat. De verdachte en zijn vrouw, aangeefster [slachtoffer 2] , hebben hun relatie inmiddels hersteld. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een eigen bedrijf heeft, waarmee hij werkzaam is in de bouw. Hij is momenteel gedetineerd omdat hij opgelegde boetes niet heeft betaald en hij heeft ook overigens dit jaar grotendeels in detentie verbleven. Over zijn verblijf in detentie heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hem dit (zeer) zwaar is gevallen, hetgeen hem – mede gelet op de zorgelijke gezondheidstoestand van zijn vrouw – heeft doen inzien en beseffen dat hij zijn leven dient beteren. Om die reden heeft hij zijn tijd in detentie aangewend om te werken aan zijn problematiek. Na zijn detentie is de verdachte voornemens om via hulp van de organisatie ‘ [organisatie] ’ en vanuit door hen mogelijk aangeboden/aan te bieden woonruimte verder aan zijn toekomst te werken. De verdediging heeft daaraan toegevoegd dat de verdachte openstaat voor hulpverlening.
Naar het oordeel van het hof kan, ondanks de persoonlijke omstandigheden, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het justitiële verleden van de verdachte, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Al het voorgaande afwegende acht het hof, evenals de politierechter en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 158 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht
(hof: 79 dagen), passend en geboden. Niettegenstaande dat het hof komt tot een bewezenverklaring van minder feiten dan de politierechter en waarvan in de vordering van de advocaat-generaal is uitgegaan, acht het hof – met name gezien de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive – een straf gelijk aan de straf die door de politierechter is opgelegd en welke door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Teneinde voorts de kans op recidive te minimaliseren en om verdachtes inspanningen om zijn leven ten goede te keren kracht bij te zetten, ziet het hof – anders dan de reclassering – in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat verdachte nu zelf zegt intrinsiek gemotiveerd te zijn om zijn leven te beteren en omwille van het feit dat hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard begeleiding van de reclassering te omarmen, op grond van het verhandelde ter terechtzitting aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel de in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden te verbinden. Bij de oplegging van de bijzondere voorwaarden heeft het hof (deels) aansluiting gezocht bij de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2020 onder parketnummer 01-236613-20 aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden. Het hof acht het daarnaast, teneinde herhaling te voorkomen, noodzakelijk dat aan de voorwaardelijke veroordeling een langere proeftijd wordt verbonden dan in eerste aanleg is bepaald en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal daarom een proeftijd van 3 (drie) jaren verbinden aan de voorwaardelijke veroordeling.
Het hof gaat gelet op het vorenstaande boven de eis van de advocaat-generaal uit. De vrees voor herhaling en de ernst en aard van de feiten nopen daartoe.
Nu de verdachte heeft aangegeven na detentie te zullen verblijven in Den Haag, zal het hof ten slotte bepalen dat Reclassering Nederland, locatie Den Haag, toezicht zal houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan zal begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Nu de politierechter de vordering integraal heeft toegewezen is de vordering evenwel in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben, gevorderd respectievelijk bepleit, dat het hof de vordering zal toewijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling pijn en letsel heeft bekomen en angstige momenten heeft doorgemaakt. Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door het bewezenverklaarde handelen is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek en de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding van € 150,00 voor toewijzing vatbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder 2 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2020 onder parketnummer 01-236613-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat de politierechter in de rechtbank Den Haag bij onherroepelijk vonnis van 7 juli 2021 (in de zaak met parketnummer 96-080651-21) de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf heeft gelast, door een taakstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis, te gelasten. Uit de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, komt naar voren dat de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van die eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf – al dan niet in de vorm van vervangende hechtenis – is geëxecuteerd.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden toegewezen voor de nog resterende duur van 53 dagen gevangenisstraf.
Door de raadsman van de verdachte is bepleit dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging voor het resterende deel van 53 dagen gevangenisstraf zal afwijzen. In het geval het hof wel tot tenuitvoerlegging mocht overgaan, heeft de raadsman bepleit dat hof deze zal omzetten in een taakstraf.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van het resterende deel, de 53 dagen gevangenisstraf, dient te worden gelast. Echter, op grond van hetgeen omtrent de persoon van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van (het restant van) de vrijheidsstraf te geven, een taakstraf gelasten voor de duur van 146 uren, subsidiair 53 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 63, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
158 (honderdachtenvijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
79 (negenenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
3 (drie)jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van het arrest meldt bij Reclassering Nederland, locatie Den Haag, op het adres [adres] (telefoonnummer [telefoonnummer] ) en dat veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo frequent de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
- een verbod krijgt om gedurende de volledige proeftijd alcohol en (hard)drugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek, bloedonderzoek of urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan de reclassering voornoemd tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro)aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 ( zegge: honderdvijftig euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast in plaats van de resterende tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 53 dagen, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2020, gewezen onder parketnummer 01-236613-20, een
taakstrafvoor de duur van
146 (honderdzesenveertig)uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
53 (drieënvijftig)dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 13 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.