ECLI:NL:GHSHE:2022:4609

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-001832-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling door de rechtbank Oost-Brabant voor medeplegen van een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1951, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, voor het voorbereiden en bevorderen van de productie van synthetische drugs. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde pleegplaatsen, maar het hof oordeelt dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen deze vrijspraken. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank beoordeeld en komt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 322 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, wat heeft geleid tot een aangepaste straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001832-18
Uitspraak : 12 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 29 mei 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-993322-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van medeplegen van een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van die feiten, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen behoudens de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is – blijkens de appelakte – onbeperkt ingesteld. Het hoger beroep is later niet beperkt door partiële intrekking.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde pleegplaatsen [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] . Het hof is van oordeel dat dit beschermde vrijspraken zijn.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 november 2015 te [plaats 4] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of [plaats 7] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- als bestuurder van een of meer heftrucks chemicaliën en/of precursoren en/of andere stoffen en/of goederen ten behoeve van de productie van synthetische drugs vervoerd en/of
- voornoemde chemicaliën en/of precursoren en/of andere goederen en/of stoffen geladen en gelost en/of
- chemicaliën en/of precursoren ten behoeve van de productie van synthetische drugs, te weten onder meer aceton en/of zoutzuur en/of zwavelzuur en/of mierenzuur en/of en/of BMK en/of formamide en/of methanol en/of monomethylamine en/of waterstofgas en/of natriumboorhydride, voorhanden gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de locaties [plaats 7] en [plaats 6]
Het hof is van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs in [plaats 7] en [plaats 6] . De verdachte is niet gezien of anderszins te plaatsen op deze locaties. Dat de verdachte wel is gezien in [plaats 4] en [plaats 5] , rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat hij dan ook in [plaats 7] en [plaats 6] is geweest. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de pleegplaatsen “ [plaats 6] ” en “ [plaats 7] ”.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 6 februari 2015 tot en met 19 mei 2015 te [plaats 4] en [plaats 5] tezamen en in vereniging met een ander of anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een ander gelegenheid of middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- als bestuurder van een of meer heftrucks chemicaliën en/of precursoren en/of andere stoffen en/of goederen ten behoeve van de productie van synthetische drugs vervoerd en
- voornoemde chemicaliën en/of precursoren en/of andere goederen en/of stoffen geladen en gelost en
- chemicaliën en/of precursoren ten behoeve van de productie van synthetische drugs, te weten onder meer aceton en/of zoutzuur en/of zwavelzuur en/of mierenzuur en/of formamide en/of methanol en/of monomethylamine en/of waterstofgas en/of natriumboorhydride, voorhanden gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu bij de verdachte de wetenschap en aldus het voorwaardelijk opzet ontbrak op overtreding van artikel 10a van de Opiumwet. Ter onderbouwing hiervan voert de verdediging aan dat de verdachte weliswaar heeft geholpen met laden en lossen van goederen, maar dat het hierbij ging om diesel, honden- en kattenvoer en dat er daarnaast sprake was van dichte verpakkingen waardoor niet te zien was wat zich in die verpakkingen bevond. Het in het magazijn aangetroffen briefje met nummeraanduidingen die correspondeerden met chemicaliën heeft de verdachte nooit gezien. Voorts is door de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het opzet
De locatie [adres 2] betreft een klein industrieterrein, afgesloten met een hekwerk. Op het terrein staan twee loodsen, diverse containers en een kantoorgedeelte aan een van de loodsen. In het deel grenzend aan het kantoorgedeelte wordt op 19 mei 2015 een opslagloods met een zeer grote hoeveelheid grondstoffen voor het vervaardigen van synthetische drugs aangetroffen. Deze grondstoffen zijn verpakt in verschillende verpakkingen, waaronder jerrycans. Het grootste gedeelte van deze jerrycans heeft geen etikettering, maar wel nummeraanduidingen. In de loods, in de directe nabijheid van de in het midden van de loods staande stellingen met dozen en direct naast 50 pallets met 2376 lege 25 liter jerrycans, bevindt zich een bureau waarop een handgeschreven lijst ligt met daarop een overzicht van namen, chemicaliën en nummers die – na onderzoek – blijken overeen te komen met de inhoud en de nummers op de jerrycans, te weten:
Solvent - acetone = 1
Winschield - methanol = 2
Indus clean - zoutzuur = 3
Scale - mierenzuur = 4
Liquid block - zwavelzuur = 5
Formasolve - formamide = 6
Muty puty - monometalaminewater = 7
Paint reor - dichloormethaan = 8
Solution - ammoniak = 9
Muty puty - monometalaminealc = 10
Jerrycans met coderingen waarvan de inhoud overeenkomt met bovenstaande lijst zijn verder nog aangetroffen in verschillende productielocaties van synthetische drugs (drugslaboratoria) die in dit dossier voorkomen.
De loods in [plaats 5] werd verhuurd door getuige [getuige 1] . Hij heeft verklaard de verdachte drie tot vier keer per week te hebben gezien in en bij de loods. Soms was de verdachte er bijna de hele dag. De verdachte zat ook regelmatig in de kantine. Getuige [getuige 1] heeft de verdachte herkend als de heftruckchauffeur. De verdachte deed al het laden en lossen. Als de verdachte niet aan het laden en lossen was, was hij volgens getuige [getuige 1] spullen aan het klaarzetten. Ook getuige [getuige 1] medewerker getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij “ [verdachte] ” (
naar het hof uit zijn verklaring en de herkenning van een foto begrijpt: de verdachte [verdachte]) meerdere keren per week zag. Hij kende hem als de magazijnmedewerker. Over een ander dan de verdachte die deze werkzaamheden in de loods heeft uitgevoerd, heeft geen van beide getuigen verklaard.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat de verdachte regelmatig grote delen van de dag gewerkt heeft op de locatie [adres 2] . De verdachte is degene geweest die daar de werkzaamheden van magazijnmedewerker heeft uitgevoerd. Daarbij is gezien dat de verdachte als heftruckchauffeur heeft geladen en gelost. Er is over geen andere persoon gesproken die deze werkzaamheden verrichtte. Ook is niet gesproken over iemand anders dan de verdachte die van tevoren kwam en dan ladingen klaarzette. Er is voorts geen ander in of bij de loods geweest die er zoveel tijd heeft doorgebracht als de verdachte. Dit alles in samenhang bezien, brengt het hof tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die de orderpicker was en de bestellingen klaarmaakte vooraleer deze met de heftruck in te laden en mee te geven aan een chauffeur, die ze verder vervoerde. Daarmee stelt het hof ook vast dat de verdachte, in tegenstelling tot zijn verklaring daaromtrent, niet alleen weet heeft gehad van het briefje met daarop voormelde aanduidingen, maar dat hij daarvan ook gebruik gemaakt moet hebben bij het orderpicken. Immers, niet is voorstelbaar hoe de verdachte anders de bestellingen van verschillende stoffen/goederen kon klaarzetten. Hij was de enige ter plaatse gesignaleerde magazijnmedewerker. Daar komt nog bij dat het in een normale legale bedrijfsvoering niet voorstelbaar is waarom de aanduiding van wat zich in een doos of jerrycan bevindt, verheimelijkt zou moeten worden met een codering. Integendeel, als het om chemicaliën gaat, die in de verkeerde combinatie tot gevaarlijke gevolgen zouden kunnen leiden, is het zelfs van groot belang dat onomwonden vermeld wordt om welke inhoud het gaat.
De omstandigheden waaronder de verdachte het magazijnwerk heeft uitgevoerd en zijn wetenschap van de aldaar aanwezige stoffen en goederen, zijn aldus van zodanige aard geweest dat het niet anders kan dan dat de verdachte geweten moet hebben waaraan hij zijn medewerking verleende. Minst genomen heeft hij met het verrichten van deze werkzaamheden, zonder na te vragen waar hij eigenlijk mee bezig was, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bij voortduring zijn medewerking verleende aan de hem verweten voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs.
Naast zijn aanwezigheid en werkzaamheden in [plaats 5] , alwaar hij klaarblijkelijk degene was die als orderpicker het magazijn beheerde, was hij ook de persoon die de loods op de locatie aan [adres 3] beheerde. Ook daar was de verdachte veelvuldig aanwezig en was hij degene die met een vorkheftruck pallets en dozen laadde en loste. Nog daargelaten dat op deze locatie in [plaats 4] gestolen voertuigen zijn aangetroffen evenals voorwerpen en stoffen geschikt voor de teelt/productie van overige soft- en harddrugs, zijn er ook stoffen aangetroffen die geschikt (en naar het oordeel van het hof bestemd) waren voor de productie dan wel het productieproces van synthetische drugs. Het hof veronderstelt de verdachte, gelet op zijn rol in [plaats 5] en zijn aanwezigheid in de loods in [plaats 4] , eveneens zeer wel op de hoogte te zijn geweest van hetgeen hij op deze locatie deed en met welke stoffen en voorwerpen hij van doen had. Dat zich daartussen ook ogenschijnlijk legale stoffen en voorwerpen zouden hebben bevonden, al dan niet om de illegale te maskeren, doet daar dan ook niets aan af.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het verrichten van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
Ten aanzien van het medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof het volgende af. Op [adres 4] waren toentertijd meerdere bedrijven ‘ [bedrijf 1] ’ en ‘ [bedrijf 2] ’ gevestigd, die – kort gezegd – werden aangestuurd door medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Het adres in [plaats 1] deed dienst als thuisbasis en administratiekantoor. Vanuit dit adres vond de bedrijfsvoering en de aansturing van bedrijfsactiviteiten plaats die zagen op de aankoop, de opslag en het distribueren van grote hoeveelheden chemicaliën en andere goederen en benodigdheden voor de productie van synthetische drugs. De locatie in [plaats 5] gold als het distributiecentrum van grote hoeveelheden illegale chemicaliën en aanverwante goederen benodigd voor de productie van synthetische drugs en de locatie [plaats 4] deed (onder meer) dienst als opslaglocatie voor chemicaliën en aanverwante zaken benodigd voor de productie van synthetische drugs. Uit de waargenomen vervoersbewegingen kan worden geconcludeerd dat vanuit de loods in [plaats 4] , via veelal een tussenstop met een wissel van chauffeur/voertuig, de in het onderzoek naar voren gekomen synthetische drugslaboratoria werden bevoorraad. Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte stelt het hof vast dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) in wisselende samenstellingen stoffen en goederen hebben vervoerd, in-, uit- en overgeladen op de bewezenverklaarde locaties. De verdachte was actief op beide locaties en het kwam ook voor dat hij heen en weer reed tussen beide locaties. Dat de verdachte daarbij deze stoffen samen met een of meer ander(en) voorhanden heeft gehad, blijkt reeds uit al het vorenoverwogene. De verdachte heeft bij de hem verweten gedragingen feitelijk intensief samengewerkt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en handelde in hun opdracht. De verdachte had daarbij een duidelijke taak met een rol in de voorbereiding van het synthetisch drugsproces. Hij pickte orders en zorgde ervoor dat de bestellingen van stoffen en aanverwante goederen – waar nodig in [plaats 5] en/of [plaats 4] – werden geladen en gelost (en aldus vervoerd). Hij wist met welke stoffen hij bezig was en heeft zich daarvan niet gedistantieerd. Bij voortduring heeft hij zijn rol vervuld. Dat hij uiteindelijk bij het daadwerkelijke productieproces van synthetische drugs enige rol heeft vervuld dan wel aanwezig is geweest in een of meer drugslaboratoria heeft het hof evenwel niet kunnen vaststellen.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n) die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, gelegenheid of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ook de straffen die aan andere veroordeelden in dit onderzoek zijn opgelegd in relatie tot hun respectievelijke rol in het geheel van handelingen, heeft het hof meegewogen bij de straftoemeting.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op tijdstippen in de periode van 6 februari 2015 tot en met 19 mei 2015, in vereniging met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. Voornoemde handelingen bestonden uit een ander gelegenheid of middelen tot het plegen van het feit trachten te verschaffen en het voorhanden hebben van stoffen die bestemd waren voor de productie van harddrugs. Niet alleen het produceren van harddrugs, maar ook – zoals in onderhavig geval – het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie daarvan zijn ernstige feiten. Deze feiten dragen namelijk bij aan allerlei andere vormen van criminaliteit, waarbij het niet zelden gaat om ernstige geweldsfeiten en het hierdoor veroorzaken van maatschappelijke onrust. Harddrugs leveren – eenmaal in handen van de gebruikers – bovendien grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van het feit –, waarbij de verdachte een ondergeschikte rol vervulde, in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt.
Bij de straftoemeting heeft het hof, naast de aard en ernst van het bewezenverklaarde, voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Omtrent diens persoonlijke omstandigheden hebben de verdachte en zijn raadsman aangevoerd dat de huishoudelijke taken volledig op de verdachte neerkomen, doordat zijn vrouw met medische en psychische problemen kampt. Voorts is aangevoerd dat hij 2 à 3 dagen per week werkt bij [bedrijf 3] en dat hij suikerziekte heeft, waardoor hij ook op zijn eigen gezondheid moet letten. Het hof merkt daarbij op dat de verdachte inmiddels de leeftijd van 71 jaren heeft bereikt.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in 2012 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van de Opiumwet, doch dat is inmiddels alweer ruim tien jaar geleden. Voorts is het hof gebleken dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep
Het hof stelt voorop dat elke veroordeelde recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Voorts heeft in deze zaak als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld. Van deze termijnen kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof is gebleken dat de redelijke termijn zowel in de fase van eerste aanleg als in die van hoger beroep is overschreden. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 3 november 2015. Op die datum is de verdachte immers in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 29 mei 2018 vonnis heeft gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 7 maanden. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het in aanmerking nemen van een andere termijn in eerste aanleg is het hof niet gebleken.
Vervolgens is namens de verdachte op 4 juni 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof bij arrest van heden, 12 december 2022, arrest wijst. Derhalve is in de fase van hoger beroep sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, namelijk met ongeveer 2 jaren en 6 maanden, nu het hof ook in hoger beroep niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als voormeld.
Nu niet is gebleken dat deze overschrijdingen aan de verdachte en/of zijn raadsman zijn te wijten, is het hof dan ook van oordeel dat deze overschrijdingen verdisconteerd dienen te worden in de op te leggen straf.
Alles afwegende is het hof, gelet op de geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 322 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, en een maximale taakstraf, te weten voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden is.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt met name de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht. Daarnaast wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Indien het tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf komt, zal die tenuitvoerlegging volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10a van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraken van de tenlastegelegde pleegplaatsen [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
322 (driehonderdtweeëntwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 12 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.