ECLI:NL:GHSHE:2022:4608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-001927-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, specifiek amfetamine en MDMA. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere straf van 200 uren taakstraf, subsidiair 100 dagen hechtenis. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

Het hof heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, maar heeft geoordeeld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte dit in nauwe samenwerking met anderen heeft gedaan. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen en van de locatie waar de feiten zich zouden hebben afgespeeld. De bewezenverklaring is gebaseerd op het aantreffen van DNA van de verdachte op werkhandschoenen in een drugslaboratorium, wat in combinatie met andere bewijsmiddelen leidde tot de conclusie dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen.

De strafbaarheid van de verdachte is vastgesteld, en het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de taakstraf vastgesteld op 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001927-18
Uitspraak : 12 december 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 29 mei 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-993268-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen vervoervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen behoudens de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 februari 2015 tot en met 10 februari 2015 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- als bestuurder van een voertuig chemicaliën en/of precursoren en/of andere stoffen en/of goederen ten behoeve van de productie van synthetische drugs vervoerd en/of
- werkzaamheden verricht ten behoeve van de productie van synthetische drugs en/of
- chemicaliën en/of precursoren ten behoeve van de productie van synthetische drugs, te weten BMK en/of APAAN en/of N-formylamfetamine, voorhanden gehad en/of
- hardware, te weten ketels en/of een verwarmingsdeken en/of reactievaten, voorhanden gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het medeplegen en van de locatie [plaats 1]
Medeplegen
Het hof is van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gehandeld, zodat het hof de verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel “tezamen en in vereniging met een ander of anderen”.
Locatie [plaats 1]
Het hof is van oordeel dat op grond van het voorhanden zijnde dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs in [plaats 1] . De verdachte is niet gezien of anderszins te plaatsen op deze locatie. Dat de verdachte wel is gezien in [plaats 2] , rechtvaardigt niet zonder meer de gevolgtrekking dat hij dan ook in [plaats 1] is geweest. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de pleegplaats “ [plaats 1] ”.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 6 februari 2015 tot en met 10 februari 2015 te [plaats 2] om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte
chemicaliën en/of precursoren ten behoeve van de productie van synthetische drugs, te weten BMK en/of APAAN en/of N-formylamfetamine, voorhanden gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte enige handeling gericht op het mogelijk maken van handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet heeft verricht. Immers, niet staat vast dat de verdachte in of nabij de loods met de laboratoriumopstellingen en chemicaliën is geweest en als hij daar al zou zijn geweest, dan staat niet vast of hij daar iets heeft gedaan en wat dat dan is geweest. Het feit dat er twee werkhandschoenen zijn aangetroffen met DNA van de verdachte is evenmin bewijs voor het feit dat de verdachte op enig moment in de tenlastegelegde periode in het laboratorium is geweest. Enkel kan daarmee worden vastgesteld dat de verdachte die handschoenen op enig moment heeft gedragen. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat aan de zwijgende proceshouding van de verdachte geen nadelig gevolg mag worden verbonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van uitvoeringshandelingen
Op 10 februari 2015 vindt er op het adres [adres 2] een doorzoeking plaats. Op het terrein van dit perceel bevinden zich enkele loodsen. In de linker loods, gezien vanaf de ingang van het perceel, werd in het midden van de achterwand van geïsoleerde wandpanelen een verborgen ingang aangetroffen. Daarmee werd toegang verkregen tot een verborgen ruimte van ongeveer 0,8 m2. In die ruimte zagen verbalisanten een gat in de vloer waar een ladder uitstak. Die ladder leidde vervolgens naar een drugslaboratorium in een uitgegraven kelderruimte onder de loods. Deze kelderruimte was verdeeld in vijf afgescheiden ruimten. Drie van die ruimten waren in gebruik voor de productie van synthetische drugs. De ruimte die direct grensde aan de ladder was in gebruik als opslagruimte waar zich jerrycans met chemicaliën en koolstoffilters bevonden. In deze ruimte werden werkhandschoenen aangetroffen. In een van de productieruimten werden eveneens werkhandschoenen aangetroffen. Alle aangetroffen en in beslag genomen werkhandschoenen zijn bemonsterd en onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Aan de binnenzijde van twee van de werkhandschoenen, een in beslag genomen in de opslagruimte en de andere in een van de productieruimten, wordt het DNA van de verdachte aangetroffen, immers een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Aan de buitenkant van beide werkhandschoenen zijn (resten van) verschillende soorten stoffen aangetroffen die gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs.
Op 6 februari 2015, aldus 4 dagen voor het aantreffen van het drugslaboratorium, wordt de verdachte bij een observatie gezien op hetzelfde terrein in [plaats 2] .
Nu het DNA van de verdachte is aangetroffen aan de binnenzijde van twee werkhandschoenen die in het goed verborgen drugslaboratorium lagen en de verdachte ter plaatse is gezien, kan het niet anders dan dat de verdachte toegang tot het drugslab had en aldaar is geweest. Het feit dat de werkhandschoenen op twee verschillende plaatsen in het laboratorium zijn aangetroffen, spreekt tegen dat een ander de handschoenen van elders naar die twee ruimten verplaatst zou hebben. Daar komt bij dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat er werkhandschoenen met zijn DNA zijn aangetroffen in een drugslaboratorium, waar hij vier dagen voor het aantreffen van dat laboratorium én zijn handschoenen nog is gezien.
Nu de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van deze twee werkhandschoenen met zijn DNA erop in een drugslaboratorium, de verdachte vier dagen voor het aantreffen van dat laboratorium op dezelfde locatie is gezien en het hof geen aanwijzingen heeft dat de werkhandschoenen daar eerder of door iemand anders dan de verdachte zijn achtergelaten, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs in de bewezenverklaarde periode.
Ten aanzien van de proceshouding
Het hof is van oordeel dat van de verdachte mag worden verwacht dat hij in de gegeven omstandigheden een aannemelijke verklaring geeft voor zowel zijn aanwezigheid op het terrein waar het drugslab werd aangetroffen als het aantreffen van zijn DNA in twee werkhandschoenen in het verborgen ondergrondse drugslaboratorium. De verdachte heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Het hof mag echter bij het bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor zijn aanwezigheid ter plekke en de aldaar aangetroffen twee werkhandschoenen met zijn DNA, hetgeen in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Nu de verdachte een dergelijke verklaring niet heeft verschaft is het hof op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen van oordeel dat het dan ook niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ook de straffen die aan andere veroordeelden in dit onderzoek zijn opgelegd in relatie tot hun respectievelijke rol in het geheel van handelingen, heeft het hof meegewogen bij de straftoemeting.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 6 februari 2015 tot en met 10 februari 2015 schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs. Voornoemde handelingen bestonden uit het voorhanden hebben van stoffen die bestemd waren voor de productie van harddrugs. Zowel het produceren van harddrugs als het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie daarvan zijn ernstige feiten. Deze feiten dragen namelijk bij aan allerlei andere vormen van criminaliteit, waarbij het niet zelden gaat om ernstige geweldsfeiten en het hierdoor veroorzaken van maatschappelijke onrust. Harddrugs leveren – eenmaal in handen van de gebruikers – bovendien grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van de Opiumwet, doch langere tijd geleden. Hieruit is het hof ook gebleken dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Volgens de raadsman kampt de verdachte met longproblemen als gevolg van het werken met Chroom-6. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat de verdachte momenteel in [land] verblijft, omdat het Nederlandse klimaat niet bevorderlijk is voor deze longproblemen.
In beginsel is het hof van oordeel dat een maximale taakstraf (240 uren) voor verdachtes betrokkenheid binnen een zeer beperkte periode en gelet op zijn ondergeschikte, althans voor zover daarvan is gebleken, rol bij de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen van synthetische drugs passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof nog het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke veroordeelde recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Voorts heeft in deze zaak als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld. Van deze termijnen kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof is gebleken dat de redelijke termijn zowel in de fase van eerste aanleg als in die van hoger beroep is overschreden. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 2 november 2015. Op die datum is de verdachte in verzekering gesteld, waarna de rechtbank op 29 mei 2018 vonnis heeft gewezen. Gelet hierop is er in de fase van eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 7 maanden. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het in aanmerking nemen van een andere termijn in eerste aanleg is het hof niet gebleken.
Vervolgens is namens de verdachte op 12 juni 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof bij arrest van heden, 12 december 2022, arrest wijst. Derhalve is in de fase van hoger beroep sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, namelijk met 2 jaren en 6 maanden, nu het hof ook in hoger beroep niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als voormeld.
Nu niet is gebleken dat deze overschrijdingen aan de verdachte en/of zijn raadsman zijn te wijten, is het hof dan ook van oordeel dat deze overschrijdingen verdisconteerd dienen te worden in de op te leggen straf.
Alles afwegende is het hof, gelet op de geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn, van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar de maatstaf van twee uren per dag, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 12 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.