ECLI:NL:GHSHE:2022:4602

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-000750-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging en bedreiging met levensgevaarlijke misdrijven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 maart 2021. De verdachte, geboren in 1978, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Daarnaast waren er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor het adres van het slachtoffer. De rechtbank had ook een schadevergoeding van € 1.600,00 toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 198 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. De verdediging heeft zich achter deze strafeis geschaard, maar heeft ook verzocht om een lagere gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan herhaalde belaging van zijn ex-partner, waarbij hij haar privacy ernstig heeft geschonden door onder andere spraakberichten en bedreigingen te sturen, en door haar te volgen met een GPS-tracker.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de verdachte in aanmerking genomen, evenals het recidiverisico. Ondanks het advies van de reclassering dat het recidiverisico laag was, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet krijgen, gezien de ernst van de feiten en de herhaling van het delict. Het hof heeft de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen bevestigd en deze voor een periode van 5 jaar opgelegd, met vervangende hechtenis voor het geval de maatregelen niet worden nageleefd. De beslissing van de rechtbank is in grote lijnen bevestigd, met uitzondering van de gevangenisstraf en de vrijheidsbeperkende maatregelen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000750-21
Uitspraak : 31 oktober 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 maart 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-104898-19 en 03-034481-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf met parketnummer 20-002762-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 03-104898-19) en belaging (zaak met parketnummer 03-034481-19) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod voor het adres waar het slachtoffer woont, te weten [adres 2] , opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank bevolen dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer] samen worden gevoegd tot een totale vordering van € 3.236,00 en heeft de samengevoegde vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de eerder door dit hof bij arrest van 25 oktober 2017 met parketnummer 20-002762-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in de zaak met parketnummer 03-104898-19 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 03-034481-19 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 198 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod voor het adres waar het slachtoffer woont, te weten [adres 2] , aan de verdachte zal opleggen en daarbij zal bevelen dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot een bedrag van € 1.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering zal verklaren.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden zal gelasten doch deze straf zal omzetten naar een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De verdediging heeft zich, met referte ten aanzien van een bewezenverklaring, primair achter de strafeis, inclusief de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, van de advocaat-generaal geschaard. Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk dient te verklaren, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behoudens de opgelegde gevangenisstraf, de vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen en zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat de verdachte tot tweemaal toe het slachtoffer [slachtoffer] , zijnde zijn ex-partner en de moeder van zijn kinderen, gedurende een langere periode heeft belaagd. De verdachte heeft het slachtoffer hierbij telkens gedwongen om te dulden dat hij weer contact met haar zocht. Dit contact zoeken bestond onder meer uit het sturen van spraakberichten, whatsapp- en sms-berichten aan het slachtoffer, maar ook heeft hij via Facebook contact met haar gezocht. De inhoud van deze berichten waren vaak beledigend, intimiderend en grievend, maar ook heeft de verdachte berichten gestuurd met hierin, zoals bewezenverklaard, teksten die gekwalificeerd worden als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft in de bewezenverklaarde periodes er naar het zich laat aanzien alles aan gedaan om in het leven van het slachtoffer aanwezig te zijn en te blijven. Op grond van het voorhanden zijnde dossier is de verdachte hierin veel te ver gegaan. Zo is het hof niet alleen gebleken dat hij in een fietstas van het slachtoffer een GPS-tracker heeft geplaatst, maar ook in haar woning en in haar jas geluidsopname-apparaten heeft (laten) plaatsen.
Het slachtoffer is door dit handelen van de verdachte ernstig in haar privacy aangetast en er is een grove inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Bovendien heeft het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de verdachte haar nog steeds lastigvalt en in de gaten houdt. Ook ter terechtzitting in hoger beroep is er namens haar een schriftelijk slachtofferverklaring voorgelezen waaruit naar voren komt dat de verdachte haar tot op heden nog lastig valt.
Voorts heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op het, de verdachte betreffend, Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 augustus 2022. Blijkens dit uittreksel is de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde reeds eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van belaging van hetzelfde slachtoffer. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte kennelijk niet het laakbare van zijn handelen doen inzien. Zelfs dreiging van de tenuitvoerlegging van de deels voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf heeft de verdachte er niet van kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan belaging.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat in het reclasseringsrapport van 9 februari 2021 is gerelateerd dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert, omdat interventies en toezicht niet nodig zijn. De reclassering heeft echter, zo heeft het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg desgevraagd verklaard, niet met haar (als informant) gesproken. De bevindingen van de reclassering zijn vooral gebaseerd op informatie die de verdachte heeft verstrekt.
Anders dan in het reclasseringsadvies staat, heeft het slachtoffer te kennen gegeven geen enkel contact met de verdachte te willen en is er vrees voor herhaling. Gelet hierop is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat het advies van de reclassering op het punt van het recidiverisico niet kan worden gevolgd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals is opgelegd door de rechtbank in beginsel passend en geboden is.
Doch bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof in strafmatigende zin rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak, zoals de advocaat-generaal dit ook heeft gedaan in haar strafeis. De verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten immers begaan in respectievelijk de periode van 11 april 2018 tot en met 3 augustus 2018 en 1 oktober 2018 tot en met 28 april 2019.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat de straffen die zijn geëist door de advocaat-generaal en waar de verdediging zich achter heeft geschaard, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 198 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, passend zijn bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot overweegt het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die, gezien de ernst daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel rechtvaardigen.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet de indruk gekregen dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen inziet. Het hof verwijst in dit verband ook naar de schriftelijke slachtofferverklaring die namens [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep is voorgelezen. Blijkens deze verklaring blijft de verdachte het slachtoffer lastig vallen en in de gaten houden. Gelet hierop, en aldus ter voorkoming dat de verdachte in de nabije toekomst contact met het slachtoffer [slachtoffer] zoekt en opnieuw een strafbaar feit pleegt, zal het hof aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, te weten een contactverbod met het slachtoffer en daarnaast ook een locatieverbod. Dit locatieverbod geldt voor het adres waar het slachtoffer woont, te weten [adres 2] , zoals dit gebied in de aan dit arrest gehechte plattegrond is gearceerd. Voornoemde maatregelen worden opgelegd voor de duur van 5 jaren.
Het hof zal bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan
vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 7 dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden.
Het hof zal voorts bevelen dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn, nu – gelet op het vorenstaande – er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer [slachtoffer] .
Tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft bij vordering van 17 oktober 2019, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van dit hof van 25 oktober 2017 onder parketnummer 20-002762-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De rechtbank heeft deze vordering toegewezen en de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof voormelde vordering zal toewijzen, met dien verstande dat het hof de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden zal opzetten naar een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De verdediging heeft zich achter voormelde eis van de advocaat-generaal geschaard.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de rechter met de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf enerzijds beoogt de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Immers, als algemene voorwaarde bij een voorwaardelijke straf is gesteld dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit. De veroordeelde heeft derhalve te gelden als een gewaarschuwd man en dient zich ervan bewust te zijn dat, indien hij zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit, de opgelegde voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
Dit heeft ook te gelden in onderhavige zaak. De verdachte wist dat deze eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden boven zijn hoofd hing en heeft er desondanks zelf voor gekozen om zich wederom tweemaal schuldig te maken belaging van hetzelfde slachtoffer en aan een bedreiging en hiermee derhalve de algemene voorwaarde te overtreden met als gevolg dat deze opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
In beginsel heeft dan ook te gelden dat deze eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. Dit kan anders zijn in het geval er sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die de tenuitvoerlegging niet wenselijk zouden maken. Nu daarvan in onderhavige zaak niet is gebleken, ziet het hof geen reden om af te wijken van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof bevestigt derhalve de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38 v van het Wetboek van Strafrecht en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
198 (honderdachtennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor
de duur van 5 jarenniet zal bevinden op of in de directe omgeving van [adres 2], zijnde het adres van [slachtoffer] , zoals dit gebied in de aan dit arrest gehechte plattegrond is gearceerd.
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De
totale duurvan de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste
6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer](geboren op 11 januari 1980 te Sittard). Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De
totale duurvan de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste
6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, inclusief de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en de vordering tot tenuitvoerlegging en met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 31 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pelsser en mr. Tatters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.