[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres] .
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van de verdachte is in de appelakte d.d. 27 januari 2022 beperkt tot de beslissing van de politierechter inzake het onder 2 en 3 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft op 9 februari 2022 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Het hof stelt op basis van het vorenstaande vast dat het vonnis van de politierechter in hoger beroep volledig aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 1 subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair en onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Wat betreft het onder 1 tenlastegelegde is subsidiair betoogd dat er in ieder geval geen bewezenverklaring zal kunnen volgen voor zover het [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] betreft.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen is primair betoogd dat de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk zullen worden verklaard omdat vrijspraak dient te volgen. Subsidiair is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] bepleit dat deze zullen worden gematigd. Aangaande de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is subsidiair aangevoerd dat deze daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard, bij gebreke van voldoende onderbouwing. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] is subsidiair aangevoerd dat deze als onevenredig belastend niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel, indien het hof alleen komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde, zal worden gematigd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en daarmee de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij, op of omstreeks 17 november 2020 te Oostrum, gemeente Venray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (frituur)pan met (daarin) hete olie of heet vet, in de richting van deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] is gelopen en/of (vervolgens) deze (frituur)pan met hete olie in de richting van deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij, op of omstreeks 17 november 2020 te Oostrum, gemeente Venray, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (frituur)pan met (daarin) hete olie of heet vet, in de richting van deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] te lopen en/of (vervolgens) deze (frituur)pan met hete olie in de richting van deze [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] te gooien;
2. primair
hij, op of omstreeks 25 januari 2021 te Oostrum, gemeente Venray, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door (vanaf korte afstand) naar, althans in de richting van het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [slachtoffer 6] te spugen, waarbij speeksel in de ogen en/of op het gezicht van [slachtoffer 6] terecht is gekomen;
2. subsidiair
hij, op of omstreeks 25 januari 2021 te Oostrum, gemeente Venray, opzettelijk [slachtoffer 6] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door (vanaf korte afstand) naar, althans in de richting van het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [slachtoffer 6] te spugen, waarbij speeksel in de ogen en/of op het gezicht van [slachtoffer 6] terecht is gekomen, althans door een gebaar van gelijke beledigende aard en/of strekking te maken;
3.
hij, op of omstreeks 25 januari 2021 te Oostrum, gemeente Venray, opzettelijk [slachtoffer 6] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door naar, althans in de richting van het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [slachtoffer 6] te spugen, (waarbij speeksel op het gezicht van [slachtoffer 6] terecht is gekomen,) althans door een gebaar van gelijke beledigende aard en/of strekking te maken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier staat vast dat de verdachte op 17 november 2020 in de kliniek F.P.C. De Rooyse Wissel te Oostrum een frituurpan met daarin vet of olie heeft gegooid. Echter kan het hof aan het dossier onvoldoende aanwijzingen ontlenen hoe heet de olie dan wel het vet in de frituurpan daadwerkelijk was op het moment dat de verdachte daarmee gooide en kan dan ook evenmin vaststellen of de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk zou zijn geweest indien de huid van een of meerdere in de tenlastelegging genoemde personen daarmee in aanraking zou zijn gekomen. Ook is onvoldoende duidelijk waar de in de tenlastelegging vermelde personen zich bevonden op het moment dat met de frituurpan werd gegooid. [...] Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 17 november 2020 te Oostrum, gemeente Venray, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een frituurpan met daarin olie of vet, in de richting van deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te lopen en vervolgens deze frituurpan in de richting van deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te gooien;
hij op 25 januari 2021 te Oostrum, gemeente Venray, [slachtoffer 6] heeft mishandeld door vanaf korte afstand naar het gezicht van voornoemde [slachtoffer 6] te spugen, waarbij speeksel in de ogen en op het gezicht van [slachtoffer 6] terecht is gekomen;
3.
hij op 25 januari 2021 te Oostrum, gemeente Venray, opzettelijk [slachtoffer 6] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door naar het gezicht van voornoemde [slachtoffer 6] te spugen, waarbij speeksel op het gezicht van [slachtoffer 6] terecht is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof in het bijzonder nog als volgt. Het hof acht niet bewezen dat de verdachte zich jegens [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling, omdat uit de diverse verklaringen in het dossier niet blijkt dat de verdachte met de frituurpan in hun richting kwam gelopen en deze in hun richting heeft gegooid. Zijn handelen was duidelijk gericht op [slachtoffer 2] , met wie hij in conflict was, en dientengevolge op de personen die zich vlakbij deze [slachtoffer 2] bevonden. Omdat het hof niet is gebleken dat [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zich tijdens het gooien met de frituurpan direct nabij [slachtoffer 2] bevonden, zal de verdachte in zoverre worden vrijgesproken.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 december 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [medewerker kliniek]:
Plaats delict: Wanssumseweg 12 A, 5807 EA Oostrum, binnen de gemeente Venray (F.P.C. de Rooyse Wissel)
Ik doe bij deze aangifte namens de medewerker van onze kliniek [slachtoffer 1] en de patiënt [slachtoffer 2] door de patiënt [verdachte] . Het betreft patiënt [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1987, die in het kader van TBS met dwangverpleging in de kliniek behandeld wordt.
Op 17 november 2020 raken patiënt [verdachte] en medepatiënt [slachtoffer 2] gedurende de dag meermaals met elkaar in conflict op de afdeling. In de avond, rond 21.00 uur, ziet sociotherapie (
het hof begrijpt: een of meerdere sociotherapeuten) vanuit het kantoor van de afdeling, dat medepatiënt [slachtoffer 2] naar de gezamenlijke keuken loopt, alwaar patiënt [verdachte] op dat moment iets te eten aan het klaarmaken is. Sociotherapie gaat direct de groep op en ziet dat de patiënten neus aan neus staan in een soort staredown. Patiënt [verdachte] geeft medepatiënt [slachtoffer 2] een duw en zegt daarbij "je moet mij niet aanraken". Medepatiënt [slachtoffer 2] reageert op deze duw door patiënt [verdachte] een kopstoot te geven. Patiënt [verdachte] pakt de frituurpan, met daarin heet frituurvet, en loopt hiermee richting medepatiënt [slachtoffer 2] , die op dat moment door een sociotherapeut wordt begeleid naar zijn kamer. Patiënt [verdachte] gooit het frituurvet in de richting van medepatiënt [slachtoffer 2] en de sociotherapeut. Hierbij wordt niemand geraakt, mede doordat er weggedoken kon worden achter een (tussen)deur van de afdeling.
2.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 3 december 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
V = vraag/opmerking verbalisant
A = antwoord/reactie verdachte
V: Wat was er op 17 november 2020 gebeurd?
A: [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]) bleef mij aanstaren. Ik draaide mij om om weg te lopen, ik kreeg toen een duw van hem in mijn rug. Ik draaide mij om. Ik maakte een soort van schokbeweging met het bovenlichaam om hem af te schrikken. Precies op dat moment kwam [verdachte] ook in mijn richting. Onze twee hoofden raakten elkaar toen. Ik liep vervolgens in de richting van mijn kamer. Ik werd begeleid door [slachtoffer 3] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 3]). Ik hoorde toen achter mij [slachtoffer 4] schreeuwen: [verdachte] , niet doen, niet doen. Ik draaide mij om. Ik zag dat [verdachte] met de frituurpan achter mij aan rende. Ik rende in een sprint naar de gang van de kamers. De deur van de huiskamer naar de gang werd dicht gegooid. Ik werd net niet geraakt. Het vet kwam tot bij de deur en zelfs wat onder de deur door.
3.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 22 december 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
V = vraag/opmerking verbalisant
A = antwoord/reactie getuige
V: Je wordt gehoord inzake het voorval waarbij patiënt [verdachte] een conflict had met patiënt [slachtoffer 2] op 17 november 2020 binnen afdeling [naam] van F.P.C. De Rooyse Wissel.
V:. Wat is jouw functie binnen De Rooyse Wissel?
A: Ik ben senior van dienst. Ik ben senior sociotherapeut.
V:. Welke dienst had je op 17 november 2020?
A: Ik had een extra dienst om uit te helpen op [naam] van 19.30 tot 22.00 uur.
V: Wie waren er nog meer op de afdeling?
A: [slachtoffer 4] en de stagiaire [naam] .
V: Kun je in het kort aangeven wat vooraf ging aan het conflict tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] .
A: Er was aangegeven dat er tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] spanningen waren. Even
voor 21.00 uur zagen wij dat [slachtoffer 2] en [verdachte] beiden op de groep, in de huiskamer/keuken waren. Wij, [slachtoffer 4] , [naam] en ik, gingen de groep op vanwege de spanningen tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] .
V: Wat gebeurde er?
A: Ik zag de mannen tegenover elkaar staan. Ze stonden bij het keukenblok. Wij liepen in hun richting. Het leek mij alsof ze elkaar aan het uitdagen waren. Op een bepaald moment zag ik dat [slachtoffer 2] , die aanvankelijk in de richting van [verdachte] gekeerd stond, eruit wilde stappen. Hij keerde zich om. Ik zag dat [slachtoffer 2] op dat moment een flinke duw in zijn rug kreeg van [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer 2] zich weer in de richting van [verdachte] keerde en een kopstoot beweging maakte naar [verdachte] . Hij raakte [verdachte] ook. Wij riepen meteen :"Hé , Stop." [slachtoffer 4] richtte zich op [verdachte] en ik richtte mij op [slachtoffer 2] . Ik pakte hem vast. Ik liep met [slachtoffer 2] en de medepatiënt [slachtoffer 3] in de richting van de gang waaraan de kamers liggen. Toen we ongeveer bij de deur tussen de gang naar de kamers en de huiskamer waren hoorde ik [slachtoffer 4] roepen: "Niet Doen." Ik draaide mij om om te zien wat er aan de hand was. Ik zag dat [verdachte] in mijn richting en dus ook de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] liep met de frituurpan in zijn handen. Ik hoorde dat hij iets schreeuwde naar [slachtoffer 2] . [verdachte] riep dat terwijl hij liep met de frituurpan. Op een gegeven moment zie ik dat hij de frituurpan in de richting van [slachtoffer 2] gooit. Hij keek [slachtoffer 2] ook aan. Ik stond langs [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] was net voorbij de deur naar de gang. De deur werd dicht gegooid. Wij stapten weg uit de baan waarin de frituurpan richting [slachtoffer 2] vloog. Dat was ook nodig. Als ik niet was uitgestapt was ik zeker geraakt door frituurvet.
V:.Wat deed het incident met je?
A: Toen [verdachte] met die frituurpan kwam aangelopen, schrok ik daar hevig van. Ik wist dat heet frituurvet ernstige brandwonden veroorzaakt.
4.
Een ander geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van het [slachtoffer 3] d.d. 20 november 2020, voor zover inhoudende:
Op 17 november 2020, omstreeks 21.00 uur, bevond ik, [slachtoffer 3] , patiënt in forensisch psychiatrisch centrum De Rooyse Wissel, mij op de afdeling [naam] . In de ruimte bevonden zich ook medebewoner [slachtoffer 2] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) en [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte).
Ik zag dat [verdachte] patat aan het pakken was om deze ook te bakken, dit was ergens omstreeks 21.00 uur. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer 2] dicht bij elkaar stonden. Op het moment dat [slachtoffer 2] wilde weglopen, zag ik dat hij van [verdachte] een duw in de rug kreeg. Op dat moment kwam ST [slachtoffer 4] de groep op lopen en riep tegen [slachtoffer 2] houd het rustig of woorden van gelijke
strekking. Ik zag dat [slachtoffer 2] terug liep en een beweging van een kopstoot in de richting van [verdachte] maakte. ST [slachtoffer 1] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) wilde [slachtoffer 2] weghalen maar dat lukte in eerste instantie niet. Ik ben vervolgens naar [slachtoffer 2] en ST [slachtoffer 1] toegelopen en heb [slachtoffer 2] daar weggehaald. Deze is verder zonder problemen met mij meegelopen richting de gang waar zijn kamer is. St [slachtoffer 1] wilde [slachtoffer 2] toen insluiten en stond samen met [slachtoffer 2] en mij in de deuropening van de gangdeur vlak voor de deur van [slachtoffer 2] zijn kamer. Ik aan de kamer zijde en [slachtoffer 2] en ST aan de gang kant voor de deur van [slachtoffer 2] .
Ik hoorde ST [slachtoffer 4] toen roepen: [verdachte] niet doen, niet doen. Ik keek opzij en zag dat [verdachte] met de frituurpan in mijn, [slachtoffer 2] en ST [slachtoffer 1] richting kwam lopen en riep "ik heb je toch gewaarschuwd". De gangdeur werd dicht gedaan. Ik zag dat [verdachte] met kracht de frituurpan met een zwaaiende beweging in de richting van de deur waar ik stond gooide, ik kon nog net op tijd wegstappen van de olie. Ik zag dat de frituurpan op de grond kwam en de olie door de lucht vloog en voelde de olie tegen mijn broek komen.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
V = vraag/opmerking verbalisant
A = antwoord/reactie getuige
V: U wordt gehoord als getuige inzage mishandeling in het conflict tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] . Ik wil u graag kort horen over dat voorval op 17 november 2020 rond 21.00 uur, op de afdeling [naam] .
V: Hoe is de schriftelijke verklaring tot stand gekomen?
A: Ik maakte die persoonlijk. Ik schreef die uit kort na het voorval. Ik deed dat hooguit enkele dagen na het incident.
V: Kun je toch nog even samenvatten wat er gebeurde?
A: Wij waren in de huiskamer van de afdeling en ik maakte samen met [slachtoffer 5] patat. [slachtoffer 2] kwam bij ons staan kwam, even later [verdachte] ook. Ik zag dat [slachtoffer 2] weg wilde lopen en dat die op dat moment een duw in de rug kreeg van [verdachte] . Hierna draaide [slachtoffer 2] zich om en stapte op [verdachte] toe. Hij maakte kort voor [verdachte] een soort van schrikbeweging. Net op het moment dat [slachtoffer 2] die beweging richting [verdachte] inzette zag ik dat [verdachte] in de richting van [slachtoffer 2] stapte. Hierdoor raakten de hoofden elkaar. Ik pakte [slachtoffer 2] vast. Ik trok hem mee en toen liep ik met hem in de richting van zijn kamer. De st-er [slachtoffer 1] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) was er ook bij. Dat was ongeveer bij de tussendeur tussen de gang van naar de kamer en de huiskamers. Op dat moment hoorde ik st-er [slachtoffer 4] roepen: [verdachte] niet doen. Ze riep dat 2 of 3 keer. Ik keek om en zag dat [verdachte] met de frituurpan in onze richting kwam gelopen. Ik hoorde dat hij riep :"Ik heb je toch gewaarschuwd.". Dat riep hij duidelijk tegen [slachtoffer 2] . Ik zag dat hij met de frituurpan in de richting van [slachtoffer 2] gooide. De st-er [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren net in de gang. De tussendeur werd dicht geduwd. Ik sprong weg. Hierdoor werd niemand geraakt door het frituurvet. Ik kreeg net wat spetters op mijn broek en schoenen. Als de deur niet was dichtgegooid zou [slachtoffer 2] en mogelijk ook [slachtoffer 1] geraakt zijn.
6.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de politierechter d.d. 27 januari 2022, voor zover inhoudende:
T.a.v. feit 1
Het klopt wat mij verweten wordt. Er was al de hele ochtend ruzie tussen mij en [slachtoffer 2] . Hij
daagde mij uit en dat ging de hele dag zo door.
Mevrouw [slachtoffer 1] was ook aanwezig. Aan het eind van de avond hadden de jongens frietjes gemaakt. [slachtoffer 2] gaf mij een kopstoot. Mevrouw [slachtoffer 1] begeleidde [slachtoffer 2] richting zijn cel. Ik heb de frituurpan daarna uit boosheid gegooid.
Het klopt dat ik de frituurpan in de richting van die mensen heb gegooid.
7.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6]:
Ik doe deze klacht/aangifte tegen een cliënt van De Rooijse Wissel, Wansemseweg 12a
te Oostrum, alwaar ik werkzaam ben als sociaal therapeutisch medewerkster. De cliënt is genaamd [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte).
Op 25 januari 2021 bevond ik mij omstreeks 10.30 uur op de afdeling. Dit is de zorg intensieve afdeling alwaar [verdachte] is geplaatst. Op die afdeling geldt een aantal regels. Die ochtend overtrad [verdachte] drie keer die regels. Hierop heb ik tegen hem gezegd dat ik hem wilde spreken op het kantoor.
Ik deelde [verdachte] mede dat hij zou worden ingesloten en zag dat hij heel erg boos werd. Ik zag dat zijn mimiek veranderde. Ik zag dat hij opsprong. Ik stond ook op van mijn stoel. Ik zag dat [verdachte] in mijn richting kwam lopen. Ik zag en voelde toen hij vlak bij mij was dat hij mij vol in het gezicht spuugde. Ik zag dat [verdachte] de spreekkamer verliet. Ik zag dat hij zich vervolgens omdraaide en weer in mijn richting liep. Toen hij mij tot zeer dicht was genaderd (hij stond met zijn neus ongeveer tegen mijn gezicht), zag en voelde ik dat hij mij voor de tweede keer vol in mijn gezicht spuugde. Ik voelde dat het spuug afkomstig uit de mond van [verdachte] in mijn ogen kwam. Ik vond dit vreselijk vies, walgelijk en vernederend. Ik voelde mij hierdoor diep beledigd.
Mijn collega [medewerker kliniek] was hiervan getuige.
Naar aanleiding van bovenstaande heb ik mij onder doktersbehandeling moeten stellen. Ik kreeg erge last van mijn beide ogen. De dokter constateerde dat ik een infectie had aan beide ogen en dat mijn hoornvlies was beschadigd. Mijn huisarts heeft contact opgenomen met de oogarts waarna ik antibiotica crème heb gekregen. Volgens de dokter is dit letsel veroorzaakt door de spuug van [verdachte] . Ik doen dan ook aangifte van mishandeling.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [medewerker kliniek]:
V = vraag/opmerking verbalisant
A = antwoord/reactie getuige
V: U wordt gehoord als getuige inzake het voorval waarbij de medewerkster [slachtoffer 6] werd beledigd door de patiënt [verdachte] op afdeling [naam] van
F.P.C. De Rooyse Wissel, op 25 januari 2021, in de ochtend.
V: Wat is jouw functie binnen deze afdeling?
A: Sociotherapeut.
V: Welke dienst had je op 25 januari 2021?
A: Vroege dienst.
V: Wat is er gebeurd?
A: [verdachte] werd uitgenodigd in de spreekkamer van de afdeling [naam] voor een
gesprek naar aanleiding van zijn gedrag. Wij, [slachtoffer 6] en ik, deden samen het woord en uiteindelijk deelde [slachtoffer 6] aan [verdachte] mee dat hij een kamerverwijzing kreeg. Hij werd zichtbaar boos en hij begon wat te schelden, vooral tegen [slachtoffer 6] . Hij stond op van de tafel waaraan hij zat en liep om de tafel heen in de richting van de deur naar de afdeling. Toen hij bij [slachtoffer 6] , die net als ik ook opgestaan was van de stoel, was stopte hij. Ik zag dat hij vervolgens [slachtoffer 6] vol in het gezicht spuugde. Hij zette vervolgens twee passen richting de deur van de kamer naar de afdeling. Wij zeiden vervolgens beiden tegen [verdachte] : " [verdachte] ga nu naar je kamer” althans woorden van die strekking. Ik zag dat hij vervolgens terug naar [slachtoffer 6] liep en haar nog een keer van heel dichtbij in het gezicht spuugde.
V: Heb je gezien dat [slachtoffer 6] geraakt werd?
A: Ja, ze werd geraakt in het gezicht, zelfs in haar oog of ogen door het spuug.
9.
De medische informatie van GGD Limburg-Noord d.d. 24 maart 2021, voor zover inhoudende:
Naam: [slachtoffer 6]
Voornamen: [slachtoffer 6]
Geboorteplaats en -datum: [geboorteplaats] , [geboortedatum]
1. Welk uitwendig letsel heeft u waargenomen bij bovengenoemd persoon?
Verdikt bovenste ooglid, zwelling buitenzijde oogvlies met daaraan lichte oppervlakkige
beschadigingen linker oog (OS)
5. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
6. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel, ed)
Op haar werk in het oog gespuugd ca. 25-01-2021. Op 05-02-2021 AB-oogzalf gestart.
Op 10-02-2021 oog genezen.
7. Geschatte duur van de genezing:
Sinds datum incident 14 dagen
naam arts: [naam]
functie: huisarts
datum: 10-02-2021
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat uit de diverse verklaringen blijkt dat de deur gesloten was ten tijde van het gooien van de frituurpan. Om die reden heeft niet de vrees kunnen ontstaan dat men zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en het opzet van de verdachte was ook niet gericht op het bedreigen van een of meerdere personen.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde is betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangeefster [slachtoffer 6] pijn of letsel toe te brengen. Voorts is aangevoerd dat er geen causaal verband is vast te stellen tussen het tenlastegelegde handelen van de verdachte en het letsel van de aangeefster.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde overweegt het hof als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte met een frituurpan met daarin olie dan wel vet in de richting van [slachtoffer 2] is gelopen en deze heeft gegooid in zijn richting en daarmee ook in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] die zich op dat moment in de directe nabijheid van die [slachtoffer 2] bevonden. Ook blijkt uit het bewijs dat de frituurpan die avond had aangestaan, zodat de betrokken personen tenminste in de veronderstelling konden verkeren dat de inhoud van de frituurpan heet was. Het is een feit van algemene bekendheid dat iemand ernstige brandwonden en daarmee zwaar lichamelijk letsel kan oplopen als hete olie of heet vet in aanraking komt met de huid. Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat bij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Toen de betrokkenen zagen dat de verdachte aan kwam lopen met de frituurpan, zagen zij zich genoodzaakt om weg te komen, door de deur dicht te doen dan wel weg te springen. Hieruit blijkt wel dat zij de situatie als zeer bedreigend hebben ervaren. Het hof is van oordeel dat de verdachte door voormeld handelen op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ontstaan van die vrees bij de bedreigden. Het verweer wordt verworpen.
Wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde overweegt het hof dat de Hoge Raad volgens vaste rechtspraak heeft beslist dat onder mishandeling mede is te verstaan: het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, ook zonder dat sprake is van pijn of letsel. Normaal gesproken wordt bespugen als een belediging tenlastegelegd, omdat spugen in de maatschappij vooral als een belediging wordt opgevat. Wanneer iemand wordt bespuugd, kan dit onder omstandigheden echter ook een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam tot gevolg hebben.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 6] op twee momenten in het gezicht heeft gespuugd. De eerste keer dat hij dit deed was dit vanaf een iets grotere afstand. Het hof begrijpt de tenlastelegging aldus dat dit eerste spuugmoment aan de verdachte is tenlastegelegd onder 3. Ten aanzien van de bewezenverklaring daarvan is door de verdediging geen verweer gevoerd. Het onder 2 tenlastegelegde heeft naar het oordeel van het hof betrekking op het tweede spuugmoment, waarbij de verdachte zijn gezicht vlakbij het gezicht van de aangeefster [slachtoffer 6] heeft gebracht en haar vol in het gezicht en de ogen heeft gespuugd. De aangeefster vond dit vreselijk vies en walgelijk, hetgeen door het hof wordt aangeduid als een hevige onlust opwekkende gewaarwording in of aan het lichaam. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door de wijze waarop hij heeft gespuugd, te weten van zeer dichtbij en vol in het gezicht en de ogen, minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bij aangeefster een hevige onlust opwekkende gewaarwording in of aan het lichaam zou veroorzaken. Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich bij de tweede keer spugen jegens [slachtoffer 6] heeft schuldig gemaakt aan mishandeling. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof, gelet op de persoon van de verdachte, de ouderdom van de zaak, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de gevolgen die deze strafzaak reeds voor hem heeft gehad, zal volstaan met een schuldig verklaring zonder oplegging van een straf of maatregel in de zin van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het onder 1 bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte in een TBS-kliniek twee medebewoners en een behandelaar op ernstige wijze bedreigd en hen grote schrik aangejaagd. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daar nog lange tijd psychisch nadeel van ondervinden. Daarvan is ook sprake geweest in de onderhavige zaak bij sociotherapeut [slachtoffer 1] , zoals blijkt uit de toelichting op haar vordering als benadeelde partij.
Met het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte een andere behandelaar in de TBS-kliniek mishandeld en volkomen respectloos behandeld. Daarbij komt dat Nederland ten tijde van deze incidenten in de ban was van de coronapandemie, wat het bespugen extra walgelijk maakt en voor betrokkene ook daardoor beangstigend was.
Beroepsbeoefenaars, zoals sociotherapeuten in een TBS-kliniek, verdienen bijzondere bescherming, om te voorkomen dat zij in de uitoefening van hun werk het slachtoffer worden van een strafbare feiten als de onderhavige. Dit dient naar het oordeel van het hof tot uitdrukking te komen in de op te leggen straf.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 oktober 2022 en de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 21 januari 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verbleef binnen FPC De Rooyse Wissel in het kader van een TBS-maatregel die in 2011 aan hem is opgelegd. De reclassering vermeldt in het advies d.d. 21 januari 2022 dat de verdachte is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld en dat de verdachte in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging onder reclasseringstoezicht staat. De reclassering benadrukt dat een gevangenisstraf waarschijnlijk ongewenste gevolgen heeft voor het huidige traject van de verdachte, omdat dan de lopende interventies niet gecontinueerd kunnen worden. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel in de zin van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw is bepleit. Een en ander afwegend, acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 199,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 70,00 voor een spijkerbroek en € 129,00 voor sportschoenen. Weliswaar heeft de benadeelde partij tegenover de politie verklaard dat er wat spetters olie op zijn broek en schoenen zijn gekomen, maar het hof is niet gebleken dat deze kledingstukken daardoor niet meer gebruikt konden worden. Door de benadeelde is geen enkel stuk overgelegd met betrekking tot de aard en omvang van de schade. Bij gebreke van enige onderbouwing van de vordering zal het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] afwijzen.
Met betrekking tot de kosten zal worden beslist op de wijze als in het dictum vermeld.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte voor zover het de benadeelde partij [slachtoffer 4] betreft wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde handelen, waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. Het bewezenverklaarde feit vormt een dusdanige ernstige inbreuk op de (lichamelijke) integriteit van de benadeelde partij dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof een smartengeldvergoeding ter hoogte van € 250,00 billijk. Het overige gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van de geleden schade gehouden, zodat de vordering tot het bedrag van € 250,00 toewijsbaar is. Genoemd bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel t.a.v. [slachtoffer 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 1.016,60, bestaande uit € 16,60 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] als gevolg van verdachtes onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering ter zake van materiële schade van € 16,60 is afdoende met stukken onderbouwd. Deze heeft betrekking op de kosten van zalf die aan de benadeelde door de huisarts is voorgeschreven in verband met een ooginfectie, welke kosten niet door de ziektekostenverzekeraar zijn vergoed. Uit de medische informatie in het dossier leidt het hof af dat er een voldoende direct causaal verband is tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de ooginfectie, zodat de vordering ter zake van materiële schade volledig toewijsbaar is. Wat betreft de vordering ter zake van immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00 acht het hof, gelet op de omstandigheden van het geval en de bedragen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden toegekend, een smartengeldvergoeding ter hoogte van € 250,00 billijk. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en dat gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is tot vergoeding van de geleden schade gehouden, zodat de vordering tot het bedrag van € 266,60 toewijsbaar is. Genoemd bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente, wat betreft de materiële schade met ingang van 5 februari 2021 (de behandeldatum) en wat betreft de immateriële schade met ingang van 25 januari 2021 (de pleegdatum), tot aan de dag van de algehele voldoening, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel t.a.v. [slachtoffer 6]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
is toegebracht tot een bedrag van € 266,60. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 5 februari 2021 en de immateriële schade vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 266, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.