ECLI:NL:GHSHE:2022:4591

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20-002917-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van moord met aanzienlijke gevangenisstraf en schadevergoeding aan nabestaanden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van moord op haar levenspartner, met een gevangenisstraf van 19 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een gewelddadige dood van het slachtoffer, waarbij de verdachte samen met medeverdachten een plan heeft gesmeed om het slachtoffer om het leven te brengen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in het opzetten van dit plan en dat zij een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld aan de medeverdachten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 19 jaren en 6 maanden opgelegd, maar het hof heeft de straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de kinderen van de verdachte. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de nabestaanden van het slachtoffer. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor een aanzienlijk bedrag toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002917-20
Uitspraak : 22 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-702613-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1981,
thans verblijvende in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel Evertsoord te Evertsoord.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van medeplegen van moord (het primair tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt beslist:
- de vordering van [nabestaande 1] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 1.315,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
(5 dagen gijzeling);
  • de vordering van [nabestaande 2] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 21.315,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (30 dagen gijzeling);
  • de vordering van [nabestaande 3] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 35.790,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (30 dagen gijzeling).
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met aanvulling van gronden en behoudens de opgelegde straf en, in zoverre, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal bepalen dat de thans nog inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaart. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte integraal vrijspreekt van het tenlastegelegde.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te verklaren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw – op gronden als verwoord in de pleitnota – in de kern aangevoerd dat er ontlastende informatie, bestaande uit (liefdes)brieven van [slachtoffer] aan de verdachte (waarin hij erkent zich niet correct jegens de verdachte te hebben gedragen) en een brief van de broer van [slachtoffer] , door het openbaar ministerie is achtergehouden. Daarnaast is sprake geweest van een ondeugdelijke confrontatie van [medeverdachte 1] met de gestelde uitlokkingsmiddelen, te weten de Obvion-map. Hierdoor is volgens de verdediging het verdedigingsrecht van aanvang af geschonden en heeft de verdachte geen eerlijk proces gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de door de verdediging bedoelde (liefdes)brieven weliswaar aanvankelijk geen deel hebben uitgemaakt van het procesdossier, maar dat deze stukken uiteindelijk in hoger beroep, na een daartoe strekkend verzoek van de verdediging, door de verdediging ingezien konden worden en in afschrift zijn verstrekt. Dat betekent dat de verdediging kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die stukken en dat de daarin neergelegde informatie niet meer als voor de verdediging “achtergehouden” kan worden beschouwd. De verdediging heeft op de inhoud van die stukken ten behoeve van de verdediging ook een beroep kunnen doen en heeft dat ook gedaan. Indien en voor zover derhalve zou moeten worden aangenomen dat deze stukken in strijd met enige rechtsregel door het openbaar ministerie niet eerder aan de processtukken zijn toegevoegd, heeft te gelden dat het verzuim in hoger beroep is hersteld. Van een onherstelbaar vormverzuim is alsdan geen sprake.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2018 (dossierpagina 3675) dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 3 juli 2018 zes handgeschreven documenten zijn aangetroffen, waarover in het proces-verbaal is vermeld dat dit vijf liefdesbrieven aan de verdachte zijn, en een brief van een familielid en dat gebleken is dat de inhoud van deze documenten geen betrekking heeft op het onderzoek. De verdachte heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat zij voor de inbeslagneming niet van het bestaan en de inhoud van deze kennelijk aan haar gerichte brieven op de hoogte was. Dat deze stukken door het openbaar ministerie of politie bewust zijn achtergehouden om de verdediging te benadelen, acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Maar ook overigens zou het aanvankelijk “achterhouden” van de betreffende stukken niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Immers, deze brieven hebben met betrekking tot het tenlastegelegde feit geen enkele bewijswaarde, noch in belastende noch in ontlastende zin. De omstandigheid dat deze brieven in straf-verminderende zin betekenis zouden kunnen hebben in de zaak van de verdachte, benadeelt de verdachte evenmin. Het hof heeft immers reeds eerder bepaald dat het bij de beoordeling in dezen ervan uit zal gaan dat de verdachte door het slachtoffer herhaaldelijk werd mishandeld. Ook in zoverre hebben deze brieven dus geen meerwaarde.
Met betrekking tot het verweer dat er sprake is geweest van een ondeugdelijke confrontatie van [medeverdachte 1] met de Obvion-map overweegt het hof het volgende.
Met de verdediging stelt het hof vast dat er sprake is geweest van een enkelvoudige confrontatie, maar dit maakt de confrontatie op zichzelf nog niet ondeugdelijk. Voorts staat geen rechtsregel eraan in de weg dat verbalisanten tijdens een verhoor de verdachte confronteren met stukken. Het feit dat de betreffende administratie eerst circa een jaar na het de dood van [slachtoffer] in beslag is genomen, waardoor niet is vast te stellen of de samenstelling van de betreffende map in dat jaar is gewijzigd, maakt de betreffende confrontatie evenmin ondeugdelijk.
Het hof is derhalve van oordeel dat de confrontatie van [medeverdachte 1] met de Obvion-map geenszins de verdedigingsbelangen van de verdachte heeft geschaad. Dit geldt temeer nu het hof de ‘herkenning’ van deze map door [medeverdachte 1] niet tot het bewijs zal bezigen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de door de verdediging genoemde factoren, op zichzelf beschouwd dan wel in onderling verband en samenhang bezien, niet verdachtes recht op een eerlijk proces hebben geschonden. Er is daarom ook geen omstandigheid die gesanctioneerd zou moeten worden met de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zodat het verweer wordt verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg – tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] heeft doodgestoken en/of doodgeslagen (al dan niet met één of meerdere voorwerpen);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich alleen, op of omstreeks 31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
[slachtoffer] heeft/hebben doodgestoken en/of doodgeslagen (al dan niet met één of meerdere voorwerpen),
welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen,
te weten
  • door tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om haar echtgenoot/levensgezel [slachtoffer] te vermoorden en/of zwaar te mishandelen en/of
  • door met die [medeverdachte 1] en/of met die [medeverdachte 2] (afspraken te maken om) dat te bespreken en/of dat te regelen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in te lichten over waar [slachtoffer] zou verblijven en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] toegang tot de woning waar die [slachtoffer] verbleef, te verschaffen door de (voor)deur van die woning open te zetten en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te laten weten dat de (voor)deur open stond en dat ze konden/mochten/moesten komen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] een (geldelijke/financiële) beloning voor zijn/hun jegens [slachtoffer] te plegen geweld in het vooruitzicht te stellen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden, dat:
(meer subsidiair A.)
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich alleen, op of omstreeks 31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] heeft/hebben doodgestoken en/of doodgeslagen
(al dan niet met één of meerdere voorwerpen),
bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen
of een ander, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of
tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen
of een ander, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
  • door tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om haar echtgenoot/levensgezel [slachtoffer] te vermoorden en/of zwaar te mishandelen en/of
  • door met die [medeverdachte 1] en/of met die [medeverdachte 2] (afspraken te maken om) dat te bespreken en/of dat te regelen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in te lichten over waar [slachtoffer] zou verblijven en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] toegang tot de woning waar die [slachtoffer] verbleef, te verschaffen door de (voor)deur van die woning open te zetten en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te laten weten dat de (voor)deur open stond en dat ze konden/mochten/moesten komen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] een (geldelijke/financiële) beloning voor zijn/hun jegens [slachtoffer] te plegen geweld in het vooruitzicht te stellen,
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan haar echtgenoot/levensgezel [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
zwaar lichamelijk letsel (te weten één of meer steekverwondingen in het (boven)lichaam
en/of ernstig hoofdletsel, deels met schedelbreuken) heeft toegebracht door meermalen,
althans eenmaal, met één of meer mes(sen) in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken en/of door meermalen, althans eenmaal, (al dan niet met één of meerdere voorwerpen) met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te stoten,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 31 mei 2017 in de gemeente
Landgraaf tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan haar, verdachtes, echtgenoot/levensgezel [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
zwaar lichamelijk letsel (te weten één of meer steekverwondingen in het (boven)lichaam en/of ernstig hoofdletsel, deels met schedelbreuken) heeft/hebben toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met één of meer mes(sen) in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken en/of door meermalen, althans eenmaal, (al dan niet met één of meerdere voorwerpen) met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te stoten,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
welk misdrijf zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen,
te weten
  • door tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om haar echtgenoot/levensgezel [slachtoffer] te vermoorden en/of zwaar te mishandelen en/of
  • door met die [medeverdachte 1] en/of met die [medeverdachte 2] (afspraken te maken om) dat te bespreken en te regelen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in te lichten over waar [slachtoffer] zou verblijven en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] toegang tot de woning waar die [slachtoffer] verbleef, te verschaffen door de (voor)deur van die woning open te zetten en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te laten weten dat de (voor)deur open stond en dat ze konden/mochten/moesten komen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] een (geldelijke/financiële) beloning voor zijn/hun jegens [slachtoffer] te plegen geweld in het vooruitzicht te stellen;
uiterst subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 31 mei 2017 in de
gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan haar, verdachtes, echtgenoot/levensgezel [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
zwaar lichamelijk letsel (te weten één of meer steekverwondingen in het (boven)lichaam
en/of ernstig hoofdletsel, deels met schedelbreuken) heeft toegebracht door meermalen,
althans eenmaal, met één of meer mes(sen) in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken en/of door meermalen, althans eenmaal, (al dan niet met één of meerdere voorwerpen) met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te stoten,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen
of een ander, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of
tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen
of een ander, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
  • door tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om haar echtgenoot/levensgezel [slachtoffer] te vermoorden en/of zwaar te mishandelen en/of
  • door met die [medeverdachte 1] en/of met die [medeverdachte 2] (afspraken te maken om) dat te bespreken en/of dat te regelen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in te lichten over waar [slachtoffer] zou verblijven en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] toegang tot de woning waar die [slachtoffer] verbleef, te verschaffen door de (voor)deur van die woning open te zetten en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te laten weten dat de (voor)deur open stond en dat ze konden/mochten/moesten komen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] een (geldelijke/financiële) beloning voor zijn/hun jegens [slachtoffer] te plegen geweld in het vooruitzicht te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 31 mei 2017 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] heeft doodgestoken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Het hof verenigt zich met de bewijsvoering van de rechtbank, met inachtneming van het hierna overwogene, en maakt deze tot de zijne. De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van de rechtbank dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het hof brengt in de bewijsvoering van de rechtbank de navolgende wijzingen aan:
- Op pagina 3 van het vonnis voegt het hof na de laatste zin op die pagina, eindigend met de woorden
“[..] waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen.”de volgende voetnoot toe: proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding d.d. 3 juli 2018, pagina 320.
- Op pagina 4 van het vonnis, bij het bewijsmiddel ‘proces-verbaal van bevindingen m.b.t. 1ste verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 4 juli 2018, pg. 330-332, i.c.m. de woordelijke uitwerking van dat verhoor, weergegeven in het proces-verbaal uitgewerkt 1ste verhoor [medeverdachte 1] ’ wordt toegevoegd:
na de 4e alinea:
“Omdat ik in de gevangenis heb gezeten [..] kwam ik [medeverdachte 2] tegen daar. [..] Zo zijn we bevriend geraakt. En die zat voor een zwaar delict eigenlijk.
na de 5e alinea:
“Ik weet zeker dat [verdachte] heel blij was, ik kreeg nog een kus op de wangen. [slachtoffer] lag toen dood te gaan in de gang.”
- Op pagina 5 van het vonnis, bij het bewijsmiddel ‘proces-verbaal van 4e verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 10 augustus 2018, pg. 390-399’, voegt het hof, na de 7e alinea, toe:

“Ik (heb) [medeverdachte 2] [..] leren kennen in de gevangenis toen ik een boete moest uitzitten. [..] Ik vertrouwde [medeverdachte 2] en ik wist dat hij veel meegemaakt was. Ik had gehoord dat [medeverdachte 2] ooit iemand bijna doodgeslagen [..] en toen ging bij hem de knop om.”

- Op pagina 6 van het vonnis, bij het bewijsmiddel ‘proces-verbaal van 4e verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 10 augustus 2018’, schrapt het hof de 2e alinea, inhoudende:

“De maandag erna liet [medeverdachte 3] mij een oranje map zien met alle papieren van het huis van haar. Het huis was 129 of 169 waard. Door verbouwingen zou het 20 of 30 duizend meer waard zijn.”

- Op pagina 6 van het vonnis, bij het bewijsmiddel ‘proces-verbaal van 4e verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 10 augustus 2018’, voegt het hof toe:

De deur stond op een kier. Wij konden zo naar binnenlopen. Zij stond op de trap en wees waar [slachtoffer] was. Hij was op de bank in de woonkamer.”
- Op pagina 7 van het vonnis, bij het bewijsmiddel ‘proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 27 september 2018’ schrapt het hof de zin:

“Als de Obvion-map in de doorzichtige map wordt gestopt, herken ik de oranje band. Zo heb ik hem gezien.”

- Op pagina 11 van het vonnis onder ‘De overwegingen van de rechtbank’ schrapt het hof de zin:

“Zo is een map onder [verdachte] inbeslaggenomen met de hypotheek- en eigendomsakte van de woning aan de [adres] te Landgraaf. De door [medeverdachte 1] gegeven specifieke omschrijving van de map met papieren over de waarde van de woning, komt in de kern overeen met de inbeslaggenomen map.”

Het hof vervangt voormelde overweging met de navolgende overweging van het hof:
Zo stelt het hof vast dat op het leven van [slachtoffer] een verzekering was afgesloten die tot uitkering van een bedrag van € 181.500,00 zou komen bij zijn overlijden. Hiermee zou de hypotheek volledig zijn afgelost. [1] Dit bedrag van € 181.500,00 kwam [medeverdachte 1] bekend voor.
- Op pagina 13 van het vonnis, 3e alinea, tweede zin schrapt het hof de woorden
“en [medeverdachte 2] ”.De zin komt aldus te luiden:
“Uit de bewijsmiddelen komt duidelijk naar voren dat [medeverdachte 1] door [verdachte] een beloning in het vooruitzicht was gesteld.”
- Op pagina 13 van het vonnis na de 3e alinea voegt het hof de navolgende overweging toe:
Het hof stelt daarenboven vast dat voornoemde verklaringen omtrent het [slachtoffer] “slechts” een lesje leren en het helpen van [verdachte] , weerlegging vinden in de tot het bewijs gebezigde verklaring van [medeverdachte 1] inhoudende dat [slachtoffer] die nacht niet in de gaten had dat ze hem kwamen vermoorden.
- Op pagina 24 van het vonnis voegt het hof na de laatste zin van de 2e alinea na ‘Conclusie’, eindigend met de woorden
“[..] niet is aangetroffen.”de volgende voetnoot toe: het proces-verbaal aanvraag verlening vordering verstrekking verkeersgegevens telefonie, d.d. 16 juni 2018, pagina’s 75-76 van het BOB-dossier (BOB-dossier) en het proces-verbaal d.d. 4 september 2018, pagina 2326.
- Op pagina 26 van het vonnis, 5e alinea, schrapt het hof de zin:

“ [medeverdachte 2] is daarna op de trap dan wel de overloop boven gaan staan om te voorkomen dat de kinderen naar beneden zouden komen.”

- Op pagina 27 van het vonnis, derde alinea, schrapt het hof het navolgende deel:

“Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van [verdachte] het volgende af. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] aangezet tot de moord. Door telkenmale bij [medeverdachte 1] uit te huilen, over de mishandelingen en radicalisering van [slachtoffer] te vertellen en hem een beloning in het vooruitzicht te stellen, heeft zij bij [medeverdachte 1] erop aangestuurd dat [slachtoffer] dood moest.”

Het hof vervangt voormelde overweging met de navolgende overweging van het hof:
Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van [verdachte] het volgende af. [medeverdachte 1] is gevraagd om [slachtoffer] te vermoorden. Hij was daartoe bereid omdat [verdachte] hem daarvoor een bedrag van
€ 60.000,- als beloning had toegezegd en [medeverdachte 1] het, naar aanleiding van de door [verdachte] aan hem vertelde verhalen over [slachtoffer] , dat graag deed bij “iemand die zo smerig is”.
- Het hof voegt als bewijsmiddel nog toe de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 november 2022, voor zover inhoudende:
Nadat [verdachte] voor mij en [medeverdachte 1] de voordeur had geopend en wij in de hal stonden, zei ze dat haar man in de woonkamer zat en wees daarbij ook naar de woonkamer. Toen wij aankwamen stond de voordeur al op een kiertje. [verdachte] reageerde niet verbaasd toen wij met zijn tweeën binnenkwamen, omdat ze wist dat ‘wij’ kwamen. Het moet voor haar absoluut duidelijk zijn geweest dat wij met zijn tweeën kwamen die nacht. Bovendien vertelde [medeverdachte 1] mij ook dat hij dit tevens had gezegd tegen [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] met twee tassen in haar hand naar beneden kwam. Ik kan mij niet herinneren of zij over haar man heen heeft moeten stappen toen zij naar beneden kwam. In de woonkamer heb ik deze twee tassen van [verdachte] gekregen. Die nacht heb ik deze tassen op de Brunssumerheide begraven. In de woonkamer heb ik deze twee tassen gekregen van mevrouw [verdachte] en daarna hebben wij zo snel mogelijk onze spullen ingepakt en zijn wij zo snel mogelijk weggegaan.
Op de vraag van de voorzitter of [verdachte] ook een rol heeft gehad bij ons vertrek, antwoord ik dat dit het geval is. Wij wilden zo snel mogelijk weg en zij heeft de schuifpui achterin de woning voor ons opengedaan, zodat wij via die weg de woning konden verlaten. Het klopt dat [medeverdachte 1] , toen wij op het punt stonden te vertrekken, nog een kus kreeg van [verdachte] . Verder heeft [verdachte] , zoals eerder verklaard, mij die twee tassen gegeven en heeft zij mij, toen wij weg wilden gaan, geholpen onze spullen in de woonkamer bij elkaar te pakken.
Van [medeverdachte 1] had ik gehoord dat [verdachte] naar [medeverdachte 3] is gegaan en daar heeft verteld dat zij en haar kinderen slecht werden behandeld door haar man.
De verdediging heeft ook in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte integraal vrijspreekt van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw – op gronden als verwoord in de pleitnota – in de kern aangevoerd dat:
de herkenning van de map met de (financiële) bescheiden door [medeverdachte 1] onbetrouwbaar is;
er alternatieve scenario’s bestaan;
de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn.
Het hof overweegt – naast hetgeen de rechtbank hieromtrent reeds heeft overwogen – als volgt.
Ad a.
Nu het hof de herkenning van de map met de (financiële) bescheiden door [medeverdachte 1] niet tot het bewijs bezigt, behoeft dit verweer geen verdere bespreking.
Ad b.
De door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario’s vinden hun weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen, zodat ook de verweren die daarop betrekking hebben geen bespreking behoeven.
Ad c.
Het betoog van de raadsvrouw in haar pleitnota dat de medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens zijn eerste verhoor van 3 juli 2018 niet rept over de verdachte berust op een onjuiste lezing van die verklaring waarin hij juist nadrukkelijk heeft verklaard dat hij door de verdachte is gevraagd haar man te vermoorden. Dat geldt ook voor de medeverdachte [medeverdachte 2] . Nadat hij zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij in de door hem ter terechtzitting van 25 mei 2020 overgelegde schriftelijke verklaring verklaard over de rol van de verdachte. Deze schriftelijke verklaring is door [medeverdachte 2] als getuige op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 november 2022 vervolgens vrijwel geheel bevestigd en aangevuld. Het hof heeft dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die laatste verklaring omdat [medeverdachte 2] in de kern consistent verklaard over de rol van de verdachte en, zoals reeds eerder overwogen, zijn verklaring bevestiging vindt in overige bewijsmiddelen.
Dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uiteenlopen ten aanzien van de vraag wie van de twee aan [slachtoffer] de dodelijke steekverwondingen en de slagverwondingen heeft toegebracht (hetgeen ook de rechtbank in haar overwegingen heeft betrokken) betekent niet dat die verklaringen, voor zover het de rol van de verdachte betreft, niet geloofwaardig of betrouwbaar zouden zijn. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn juist in grote lijnen consistent met betrekking tot de reden dat [slachtoffer] moest worden “aangepakt” (omdat de kinderen en de verdachte door [slachtoffer] slecht werden behandeld), de geldelijke vergoeding (uit de verkoop van de woning), de sms-contacten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte de bewuste nacht voorafgaand aan het incident, de voordeur die door de verdachte op een kier was gezet en het wijzen door de verdachte naar de woonkamer waar [slachtoffer] op de bank zat. En tot slot dat de verdachte na het “incident” [medeverdachte 1] een kus heeft gegeven en daarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via de achterdeur/schuifpui naar buiten heeft gelaten. Dat in de visie van de raadsvrouw ten onrechte niet het deugdelijk functioneren van de achterdeur/schuifpui is onderzocht, zodat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor het openen hiervan niet de hulp de verdachte nodig hebben gehad, maakt het vorenstaande niet anders.
In hetgeen de raadsvrouw overigens nog heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat bedoelde verklaringen onbetrouwbaar zijn ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en verwijst daartoe naar hetgeen daaromtrent reeds is overwogen.
Aan de stelling van de raadsvrouw dat de wijze waarop de verhoren van [medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden ertoe heeft geleid dat deze in strijd met de waarheid over de verdachte heeft verklaard (ook omdat hij zich -mede daardoor- een bepaalde rol toebedacht zou hebben) gaat het hof voorbij, nu dit slechts op een aanname berust en het hof daarvoor in het dossier geen aanwijzingen heeft gevonden.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van moord.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf -in de visie van het hof op juiste gronden- gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof ook gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de moord op haar levenspartner en de vader van haar kinderen, [slachtoffer] . Het hof stelt voorop dat de verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste commune delicten, nu het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven de meest ernstige en onomkeerbare aantasting is van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven. Dit blijkt ook uit de strafbedreiging dat op dit delict is gesteld, te weten de zwaarste die de Nederlandse wet kent: een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren. Reeds hierom kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijk vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Omtrent de aard van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan heeft het hof met name acht geslagen op de navolgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] is op 39-jarige leeftijd door de verdachte en haar mededaders opzettelijk en met voorbedachten rade om het leven gebracht. Om dit voor elkaar te krijgen is de verdachte zeer geraffineerd te werk gegaan. Zo is zij begonnen met het aanknopen van gesprekken met [medeverdachte 3] rond sluitingstijd in zijn winkel. Via hem is de verdachte vervolgens in contact gekomen met de inmiddels ter zake van dit feit onherroepelijk veroordeelde [medeverdachte 1] . Tijdens de gesprekken met hen en later alleen met [medeverdachte 1] heeft zij allereerst bij hen medelijden opgewekt door haar gedrag, door de door haar getoonde emoties, door te vertellen over de mishandelingen door haar man en door leugens te vertellen, zoals over het door [slachtoffer] voornemens zijn haar tienerzoon – die zij niet had – naar IS te sturen en het uithuwelijken van haar dochter. Vervolgens heeft zij een aanzienlijk geldbedrag in het vooruitzicht gesteld om [medeverdachte 1] , en via hem ook [medeverdachte 2] , te bewegen om haar problemen op te lossen door samen [slachtoffer] om het leven te brengen.
De plannen hiervoor zijn door de verdachte en [medeverdachte 1] gedurende een langere periode gesmeed. De verdachte heeft bij het bedenken van een concreet plan om [slachtoffer] om het leven te brengen, een actieve rol gespeeld en heeft hierbij ook geprobeerd eisen te stellen. Zo wilde zij bijvoorbeeld dat het lijk van [slachtoffer] niet meer herkenbaar zou zijn en wilde zij het liefst dat zijn lijk naar het buitenland zou worden vervoerd. Gelet op voornoemde handelwijze van de verdachte, is het hof van oordeel dat hiermee het om het leven brengen van [slachtoffer] gelijk te stellen is met liquidatie.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het excessief geweld dat [slachtoffer] heeft moeten doorstaan voordat hij het leven liet. Alvorens hij achtmaal in zijn borststreek is gestoken, is hij meermalen met een voorwerp hard tegen zijn hoofd geslagen. Volgens de radioloog zijn er minimaal zes geweldsinwerkingen nodig geweest om de geconstateerde hoofdletsels te kunnen verklaren en hebben minimaal vier van deze geweldsinwerkingen schedelfracturen veroorzaakt en deze waren derhalve heftig.
Gelet op het feit dat het slachtoffer met tape vastgebonden heeft gezeten op een stoel en er amper afweerletsel op de ledematen van [slachtoffer] is aangetroffen, acht het hof het aannemelijk dat het slachtoffer ten tijde van deze heftige slagen op zijn hoofd weerloos en kansloos vastgebonden zat op een stoel. Met name deze geweldshandelingen, die vooraf zijn gegaan aan het toebrengen van de dodelijke steekverwondingen, duidt er naar het oordeel van het hof op dat [slachtoffer] niet slechts dood moest, maar dat hij eerst flink moest lijden.
Door er uiteindelijk voor te kiezen om [slachtoffer] in de woning van de verdachte om het leven te brengen, terwijl haar kinderen die nacht daar eveneens verbleven, was het vrijwel onvermijdelijk dat de kinderen geconfronteerd zouden worden met hun stervende, dan wel reeds gestorven vader. Gelet op hun leeftijd, hebben de beide dochters van de verdachte [nabestaande 3] en [nabestaande 2] – toentertijd respectievelijk 14 en 9 jaar oud – dit bewust kunnen zien en ervaren. Dat dit een ongelooflijke impact op hen heeft gehad, blijkt wel uit de slachtofferverklaringen die zij hebben afgelegd in eerste aanleg. Uit deze verklaringen blijkt het immense verdriet dat het overlijden van hun vader bij hen teweeg heeft gebracht en dat zij in ieder geval ten tijde van de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg nog steeds de negatieve gevolgen ondervonden van wat er die fatale nacht was gebeurd. Door het initiatief van hun moeder zijn de kinderen van de verdachte nu vaderloos. Haar zoontje [nabestaande 1] zal vanwege zijn jonge leeftijd op latere leeftijd ook geen herinnering aan zijn vader meer hebben.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren in beginsel passend en geboden zou zijn.
Het hof heeft echter ook gelet op de persoon van de verdachte. In strafmatigende zin heeft het hof acht geslagen op haar verleden, haar (culturele) achtergrond en de huiselijke situatie waarin zij zich bevond.
Al het vorenstaande afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest, passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Daarmee is het hof tevens van oordeel dat niet kan worden volstaan met straf als door de advocaat-generaal is geëist, omdat daarin de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan onvoldoende tot uitdrukking komt.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank – nu het een gedetineerde verdachte betreft – binnen 16 maanden nadat de termijn een aanvang heeft genomen – in casu de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 3 juli 2018 – vonnis wijst. Nu de rechtbank eerst op 18 december 2020 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg geschonden en wel met een periode van circa 13 maanden.
Voorts heeft als redelijke termijn in hoger beroep bij een gedetineerde verdachte eveneens een termijn van 16 maanden na het instellen van appel te gelden. Nu zijdens de verdachte op 22 december 2020 appel is ingesteld en het hof twee jaren later, te weten op 22 december 2022, in deze zaak uitspraak doet, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van circa 8 maanden.
Hoewel een deel van de vertraging in hoger beroep is te wijten aan de verzoeken die door de verdediging zijn gedaan, is het hof desalniettemin van oordeel dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden. Overeenkomstig de uitgangspunten zoals geformuleerd door de Hoge Raad zal het hof de op te leggen straf matigen met – de volgens de Hoge Raad maximale strafvermindering van – 6 maanden.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Het hof zal deze straf derhalve matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De nabestaanden [nabestaande 1] , [nabestaande 2] en [nabestaande 3] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
De vordering van [nabestaande 1] strekt tot vergoeding van € 22.181,97, subsidiair € 1.315,78, bestaande uit:
a. gederfd levensonderhoud.
De vordering van [nabestaande 2] strekt tot vergoeding van € 31.580,53, subsidiair € 21.315,78 bestaande uit:
gederfd levensonderhoud: € 11.580,53, subsidiair € 1.315,78;
shockschade: € 20.000,00.
De vordering van [nabestaande 3] strekt tot vergoeding van € 38.484,32, subsidiair € 35.790,78 bestaande uit:
gederfd levensonderhoud: € 4.009,32, subsidiair € 1.315,78;
shockschade: € 20.000,00;
studievertraging: € 14.475,00.
De benadeelde partijen hebben tevens verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt beslist:
- de vordering van [nabestaande 1] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 1.315,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
(5 dagen gijzeling);
  • de vordering van [nabestaande 2] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 21.315,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (30 dagen gijzeling);
  • de vordering van [nabestaande 3] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 35.790,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
(30 dagen gijzeling).
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk zijn en dat de benadeelde partijen de vorderingen voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het hof verenigt zich met voornoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof met de rechtbank in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [nabestaande 1] , [nabestaande 2] en [nabestaande 3] is toegebracht tot respectievelijk een bedrag van € 1.315,78, € 21.315,78 en € 35.790,78, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht samen met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk.
Met de rechtbank ziet het hof eveneens aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan voornoemde slachtoffers bevordert. Eveneens zal het hof evenals de rechtbank bepalen dat gijzeling kan worden toegepast, indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft. Ook deze schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk opgelegd.
Anders dan de rechtbank zal het hof de duur van de gijzeling bepalen conform de gebruikelijke omrekentabel.
Nu het feit op grond waarvan de schade aan de slachtoffers is toegepast, is gepleegd voor
25 juli 2020, geldt er een maximum van 360 dagen gijzeling. Het hof zal het aantal dagen gijzeling bij de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen naar verhouding verminderen, zodat de totale duur van de gijzeling niet deze 360 dagen overstijgt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.315,78 (duizend driehonderdvijftien euro en achtenzeventig cent)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.315,78 (duizend driehonderdvijftien euro en achtenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen.

Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
31 mei 2017.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.315,78 (eenentwintigduizend driehonderdvijftien euro en achtenzeventig cent)bestaande uit
€ 1.315,78 (duizend driehonderdvijftien euro en achtenzeventig cent)aan materiële schade en
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.315,78 (eenentwintigduizend driehonderdvijftien euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 1.315,78 (duizend driehonderdvijftien euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
134 (honderdvierendertig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
31 mei 2017.

Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 35.790,78 (vijfendertigduizend zevenhonderdnegentig euro en achtenzeventig cent)bestaande uit
€ 15.790,78 (vijftienduizend zevenhonderdnegentig euro en achtenzeventig cent)aan materiële schade en
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande 3] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 35.790,78 (vijfendertigduizend zevenhonderdnegentig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 15.790,78 (vijftienduizend zevenhonderdnegentig euro en achtenzeventig cent) aan materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 203 (tweehonderddrie) dagen.

Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
31 mei 2017.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 22 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal bevindingen inbeslaggenomen document mappen d.d. 24 september 2018, p. 3691.