ECLI:NL:GHSHE:2022:4589

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.308.455_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek moeder om hoofdverblijf en inschrijving van minderjarige na verhuizing naar buitenland

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om vervangende toestemming voor het hoofdverblijf van haar minderjarige dochter, geboren in België in 2008, bij haar en om haar in te schrijven op haar adres. De vader heeft voorlopige toestemming gekregen om met de minderjarige naar [woonplaats] te verhuizen. De rechtbank heeft in haar beschikking van 27 december 2021 bepaald dat de moeder en de minderjarige voorlopig recht hebben op contact, maar de moeder is van mening dat de vader zich niet aan deze afspraken houdt. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2022 is de minderjarige gehoord, maar de vader is niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de thuissituatie van de minderjarige en dat het contact tussen de moeder en de minderjarige niet is verbeterd. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De moeder heeft geen voldoende onderbouwd verzoek gedaan om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, en het hof ziet geen aanleiding om de situatie te veranderen in afwachting van de beslissing van de rechtbank in de bodemprocedure. De verzoeken van de moeder worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 december 2022
Zaaknummer: 200.308.455/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/390974 / FA RK 21-4944
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 2008.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 25 maart 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde
datum, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking waarbij is besloten voorlopige toestemming te verlenen aan de vader om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats] , te vernietigen en opnieuw rechtdoende aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] terug in te schrijven op het adres van de moeder en te bepalen dat [minderjarige] daar haar hoofdverblijfplaats zal hebben.
2.2.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 8 april 2022, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V2-formulier van 19 april 2022 waarin mr. Y. Grosfeld zich heeft onttrokken als advocaat van de vader;
- het V6-formulier van 23 mei 2022, met bijlage, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 25 mei 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 1 juni 2022, ontvangen van de rechtbank op 14 juni 2022;
- het V6-formulier van 12 oktober 2022, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hier aanvankelijk geen gebruik van gemaakt. Het hof heeft het van groot belang geacht om alsnog met [minderjarige] te spreken. Hiertoe is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat de GI contact zou gaan leggen met [minderjarige] om zodoende een kindgesprek tussen [minderjarige] en het hof in te kunnen plannen. Dit is gelukt en het kindgesprek heeft via Teams plaatsgevonden op 27 oktober 2022. [minderjarige] was op dat moment bij de vader thuis. Aan partijen en overige belanghebbende is een zakelijk afschrift van dit gesprek verzonden, waarbij hen de gelegenheid is gegeven om uiterlijk 25 november 2022 op de inhoud van dit verslag te reageren.
2.5.
De moeder heeft vervolgens op 1 november 2022 een aanvullend verzoek ingediend. De moeder heeft in dat verzoekschrift het hof verzocht te bepalen dat de vader gehouden is de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] zoals in rechtsoverweging 4.9 van de beschikking van 27 december 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant na te komen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer en/of dag dat de vader niet aan deze bepaling voldoet, zulks tot een maximum van € 30.000,-.
De contactregeling zoals neergelegd in rechtsoverweging 4.9 van de beschikking van (naar het hof begrijpt) 27 december 2021 luidt als volgt:
- de moeder en [minderjarige] hebben in de eerste maand één keer per week contact via whatsapp;
- de moeder en [minderjarige] hebben in de daarop volgende maanden één keer per week contact
door elkaar te (video)bellen;
- de moeder en [minderjarige] zien elkaar één keer per maand fysiek in het weekend dat [minderjarige] met
de vader en zijn gezin in Nederland zal zijn;
- het fysieke contact in de weekenden dat [minderjarige] in Nederland is wordt rustig opgebouwd, waarbij er gestart wordt met dat [minderjarige] de eerste maand op zaterdag of zondag wat bij de moeder gaat drinken en dan weer terug gaat naar opa en oma (vz). Vervolgens kan dit in uren uitgebreid worden, waarbij de raad hoopt dat er toegewerkt kan worden naar worden naar een nachtje logeren in de vakanties.
2.5.1.
Aan partijen en overige belanghebbenden is de gelegenheid geboden om uiterlijk
25 november 2022 schriftelijk op het aanvullend verzoek van de moeder te reageren. De vader heeft deze brief van het hof per e-mail ontvangen (op het e-mailadres waarmee de vader het hof eerder een mail heeft gestuurd), waarbij het hof een ontvangst- en een leesbevestiging heeft gekregen van de door het hof aan de vader verstuurde mail. Van de vader is geen reactie ontvangen.
2.5.2.
Het hof heeft op 24 november 2022 van de advocaat van de moeder een reactie ontvangen.
2.6.
Het acht zich op dit moment voldoende geïnformeerd en zal uitspraak doen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 2008 (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.4.
[minderjarige] woont bij de vader in [woonplaats] .
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder aan de vader voorlopige toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats] . De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de moeder en [minderjarige] voorlopig recht hebben op contact met elkaar via whatsapp of beeldbellen (wekelijks) en [minderjarige] zal de moeder maandelijks in Nederland bezoeken en tenslotte zullen de vakanties tussen de ouders verdeeld worden.
De behandeling van de zaak is aangehouden tot 28 juni 2022 pro forma, in afwachting van een verslag van de GI over het verloop van de ondertoezichtstelling en het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] , alsmede bericht van de advocaten over het verloop van het contactherstel.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder staat niet achter de verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats] . De moeder wil dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de
moeder wordt bepaald en daarnaast wil de moeder [minderjarige] op haar adres kunnen inschrijven.
Een verhuizing leent zich naar zijn aard niet voor een voorlopig oordeel en de moeder ziet niet in waarom de vervangende toestemming voor de verhuizing niet is getoetst aan de door de Hoge Raad aangelegde maatstaven ten aanzien van de verhuizing. [minderjarige] is bovendien in de afgelopen periode uitgeschreven van het adres van de moeder, terwijl de rechtbank in de bestreden beschikking heeft beslist dat het hoofdverblijf van [minderjarige] formeel bij de moeder
blijft. Er is tenslotte geen of nauwelijks contact tussen de moeder en [minderjarige] . De vader komt zijn toezeggingen ten aanzien van de contactregeling aldus niet na. Het is daarom van belang een dwangsom te verbinden aan de voorlopige contactregeling.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Het is voor de GI heel moeilijk om contact te krijgen met de vader en [minderjarige] in [woonplaats] . De moeder daarentegen werkt goed mee. [minderjarige] krijgt van de vader teveel ruimte in het al dan niet hebben van contact met de moeder.
3.9.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader heeft [minderjarige] gedwongen tot een verhuizing door te kiezen voor zijn eigen carrière en ten overstaan van rechtbank afspraken gemaakt over de contacten van [minderjarige] met de moeder. Gebleken is dat de vader zich niet aan die afspraken houdt en de verantwoordelijkheid voor het hebben van contact met de moeder bij [minderjarige] legt. Daar komt bij dat de vader de GI niet altijd informeert over zijn verblijf met [minderjarige] in Nederland. Het is daarom belangrijk dat er een dwangsom wordt verbonden aan de contactregeling, zodat de kans groter is dat de vader er voor zorgt dat [minderjarige] contact heeft met de moeder. Vervolgens kan aan het einde van dit schooljaar bekeken worden waar [minderjarige] zal moeten verblijven: in Nederland of in [woonplaats] . Duidelijk is dat [minderjarige] op dit moment klem zit tussen haar ouders en er is op dit moment onvoldoende zicht op haar.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Ook het Nederlands recht is van toepassing op de zaak.
3.10.2.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling van de advocaat van de moeder een aanvullend verzoek ontvangen waarin de moeder verzoekt een dwangsom te verbinden aan de voorlopige contactregeling die de rechtbank heeft vastgesteld. De vader, de GI en de raad hebben de gelegenheid gekregen schriftelijk te reageren op het aanvullend verzoek van de moeder, alsmede op het verslag van het kindgesprek dat na de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tussen de voorzitter van het hof en [minderjarige] (in het huis van de vader). Enkel de moeder heeft, zoals hierboven is beschreven, een reactie gestuurd en zij heeft gereageerd op het verslag van het kindgesprek.
Naar het oordeel van het hof hebben de vader, de GI en de raad voldoende gelegenheid gekregen om te reageren op het aanvullend verzoek van de moeder, maar hebben zij hier geen gebruik van gemaakt. Het hof zal het aanvullend verzoek bij de beoordeling betrekken. Dit betekent dat aan het hof voorligt de kwestie over het hoofdverblijf, of [minderjarige] ingeschreven moet worden bij de moeder en of er een dwangsom verbonden dient te worden aan de contactregeling.
3.10.3.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking aan de vader voorlopige toestemming verleend om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen. Daarnaast is er door de rechtbank een
voorlopige contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder vastgesteld. De toestemming om te mogen verhuizen is door de rechtbank als
voorlopigbestempeld, omdat de rechtbank wilde volgen of het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] er ook daadwerkelijk tot stand zou gaan komen. Om het verloop hiervan te kunnen volgen heeft de rechtbank de definitieve beslissing op de verzoeken aangehouden. Uit de bestreden beschikking blijkt voorts dat de rechtbank van oordeel is geweest dat het verlenen van de voorlopige toestemming het meeste recht deed aan de ingewikkelde situatie waarin [minderjarige] zich op dat moment bevond. [minderjarige] woonde immers al enige tijd feitelijk bij de vader en had een contactregeling met de moeder. De verhouding tussen [minderjarige] en de moeder verliep moeizaam. De voorgenomen verhuizing van de vader naar [woonplaats] kwam vrij plotseling en een passende alternatieve woonplek was er niet (binnen afzienbare tijd) voor [minderjarige] . [minderjarige] is vervolgens in december 2021 met de vader naar [woonplaats] verhuisd.
Gebleken is dat in de periode daarna geen uitvoering is gegeven aan de door de rechtbank vastgestelde voorlopige contactregeling. De voorwaarde die de rechtbank had verbonden aan de verhuizing is aldus niet vervuld. De moeder heeft verklaard dat zij [minderjarige] dit jaar maar twee keer in de zomervakantie heeft gezien, en daarna nog op 15 oktober 2022. Ook het telefonisch contact vindt niet (of onvoldoende) plaats. De GI heeft eveneens verklaard geen goed contact te kunnen krijgen met de vader en [minderjarige] , ondanks herhaalde pogingen hiertoe.
De raad heeft vervolgens op 30 september 2022 de rechtbank een nader advies toegestuurd, waarin de raad de rechtbank adviseert om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] aan te houden voor een periode van drie maanden, in afwachting van de resultaten in het kader van de ondertoezichtstelling. Daarnaast heeft de raad een voorlopige contactregeling geadviseerd ten aanzien van de herfst- en kerstvakantie en de belcontacten. De raad heeft aangegeven nog onvoldoende zicht te hebben op [minderjarige] en acht het van belang dat er een duidelijk plan komt waarin afspraken worden gemaakt over het contact tussen de moeder en [minderjarige] en de contacten tussen de moeder, de vader en [minderjarige] met de GI. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling van de advocaat van de moeder begrepen dat zij de rechtbank zal verzoeken op korte termijn een nieuwe mondelinge behandeling in te plannen.
Van de kant van de vader is in deze procedure bij het hof geen (verdere) informatie gekomen die opheldering zou kunnen geven op de vragen die dit hof over deze gang van zaken heeft.
Hoewel is gebleken dat hij op de hoogte is van de procedure bij het hof, heeft hij geen verweerschrift ingediend, is hij niet verschenen op de mondelinge behandeling en heeft hij niet gereageerd op het verslag van het kindgesprek en de wijziging van het verzoek van de moeder.
Gelet op het verloop zoals hierboven is beschreven, het feit dat de toestemming om te mogen verhuizen voorlopig van aard is en de rechtbank in de nabije periode over het verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats] een beslissing zal gaan nemen, ziet het hof geen aanleiding om de situatie waarin [minderjarige] zich nu bevindt in afwachting van de beslissing van de rechtbank in de bodemprocedure te veranderen.
Hoewel het hof veel zorgen heeft over [minderjarige] , omdat er weinig zicht is op haar, is het dilemma waar de rechtbank eind 2021 ook voor stond op dit moment niet heel anders. [minderjarige] is weliswaar inmiddels met de vader verhuisd, maar er is nog steeds onvoldoende zicht op haar thuissituatie en een passend alternatief voor een verblijf van [minderjarige] in Nederland is op dit moment onvoldoende onderzocht of beschikbaar. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder
was voor haar vertrek naar [woonplaats] al niet optimaal. Het contact is gedurende haar verblijf in [woonplaats] niet verbeterd en zeer beperkt gebleven. Het hof staat achter het advies van de
raad om op korte termijn een concreet plan op te stellen, zoals hierboven is beschreven. Vervolgens is het aan de rechtbank om een definitieve beslissing te nemen.
Hoewel de moeder een beroep heeft gedaan op de verhuis-criteria zoals die door de Hoge Raad zijn beschreven, is het hof van oordeel dat – wat daar ook van zij – het niet in het belang van [minderjarige] is dat zij op dit moment terug gaat naar de moeder, vanwege de redenen zoals hierboven omschreven. Dat betekent dat de verzoeken van de moeder om [minderjarige] weer in te schrijven op haar adres en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen zullen worden afgewezen.
Het verbinden van een dwangsom aan het tenuitvoerleggen van de voorlopige contactregeling is in deze situatie niet passend, nu de rechtbank op korte termijn de hoofdzaak zal behandelen, en mede gelet op hetgeen zowel de moeder als [minderjarige] hebben verklaard over de wijze waarop hun onderlinge contact in het afgelopen jaar is verlopen. Dit betekent dat het hof ook dit verzoek van de moeder zal afwijzen.
Afsluitende conclusie
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 27 december 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.J. van Laarhoven en K.A. Boshouwers en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.