Ter zitting in hoger beroep is door en namens [geïntimeerde] - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De van [appellante] gehuurde machine is gebrekkig en [appellante] laat al ruim een jaar na haar verantwoordelijkheid als verhuurder te nemen, ondanks herhaalde verzoeken van [geïntimeerde] . Het huurrecht geeft [geïntimeerde] als huurder diverse rechten, zoals een recht op huurgenot en een recht op huurprijsvermindering bij gebreken én het recht de huurovereenkomst te ontbinden, gelijk [appellante] diverse plichten heeft, zoals het zorg dragen voor het herstel van gebreken aan het verhuurde. Om die reden heeft [geïntimeerde] [appellante] recent gedagvaard teneinde ontbinding van de huurovereenkomst alsmede schadevergoeding te vorderen.
[geïntimeerde] heeft recent onafhankelijk expertisebureau [expertisebureau] de door [appellante] verhuurde mestverwerkingsinstallatie laten keuren en doorlichten. [expertisebureau] heeft maar liefst tien gebreken gesignaleerd aan de installatie. Om deze te herstellen moet er eigenlijk een nieuwe installatie gebouwd worden. Dat kost volgens [expertisebureau] ruim € 900.000,00. Met de huidige mestprijzen is een dergelijke investering voor [appellante] en [geïntimeerde] niet rendabel. Dat maakt de installatie de facto total loss. Als verhuurder is dat de verantwoordelijkheid en het probleem van [appellante] , in weerwil van het door [appellante] ingenomen standpunt dat zij slechts een installatie hoefde te plaatsen.
[geïntimeerde] heeft dus een onafhankelijk expertisebureau de installatie laten onderzoeken. Daar tegenover komt [appellante] met niets anders dan een verklaring van [B.V. 4] , inhoudende , zonder verdere technische onderbouwing, dat er niks mis zou zijn met de installatie. Van belang is dat [B.V. 4] hier met een dubbele pet op verklaard heeft. [B.V. 4] heeft als partij met een steunvordering betrokkenheid bij de onderhavige faillissementsaanvraag en daarmee belang bij een dergelijke verklaring.
Daar komt bij dat [B.V. 4] de machine gebouwd heeft voor de eigenaar [B.V. 5] B.V. (hierna: [B.V. 5] ) én zich contractueel verbonden heeft aan [appellante] om in haar opdracht en ten behoeve van [geïntimeerde] onderhoud te verrichten aan de installatie. Nu de installatie gebrekkig is en meerdere designfouten bevat én [expertisebureau] kritisch is op door [B.V. 4] uitgevoerde reparaties kan [B.V. 4] niet anders dan blijven volhouden dat het allemaal de schuld van [geïntimeerde] is. Geeft [B.V. 4] haar eigen fouten toe, dan riskeert zij in rechte te worden betrokken door [appellante] dan wel [B.V. 5] . Dat maakt de verklaring van [B.V. 4] , los van haar inhoudelijke marginaliteit, tevens de verklaring van een partij-getuige ex art. 164 Rv met als gevolg dat de bewijskracht ervan nihil is.
[geïntimeerde] heeft voorts van [expertisebureau] moeten vernemen dat zij in de jaren 2020 en 2021 duizenden tonnen mest ten onrechte dubbel hebben afgerekend aan [appellante] . Door meerdere fouten in de installatie komt dezelfde mest meermaals langs de volumemeter waarop de variabele huurvergoeding gebaseerd wordt. [expertisebureau] heeft berekend dat aan [geïntimeerde] een bedrag tussen de
€ 88.712,50 en € 135.000,00 ten onrechte in rekening gebracht is door [appellante] . Dat bedrag is derhalve onverschuldigd betaald én wordt in de bodemprocedure teruggevorderd. Dit feit drukt evident een stempel op de gestelde vordering van [appellante] . Wanneer het gemiddelde bedrag genomen wordt dat [expertisebureau] genoemd heeft (€ 112.000,00), dan heeft dat tot gevolg dat de helft van de gestelde vordering van [appellante] (€ 227.401,51) uit onverschuldigde bedragen bestaat.
Los daarvan geldt dat de beweerdelijke steunvordering van [B.V. 4] geen enkel fundament heeft. Er is géén contractuele verhouding tussen [geïntimeerde] en [B.V. 4] . Hetgeen [appellante] daarover beweert is onjuist. Daar komt nog bij dat [B.V. 4] op 15 december 2021 expliciet heeft laten weten dat er geen openstaande facturen zijn, maar dat er nog wel werkzaamheden gefactureerd moeten worden. [B.V. 4] geeft evenwel aan dat haar niet duidelijk is wie verantwoordelijk is, kennelijk omdat [appellante] niet meer wilde betalen voor het onderhoud. Bij e-mail van 11 januari 2020 heeft [appellante] zelf bevestigd dat [geïntimeerde] [appellante] betaalt voor het onderhoud én dat [appellante] dat verder regelt met haar opdrachtnemer [B.V. 4] . Ook uit nadien verzonden e-mails van én naar [B.V. 4] uit maart 2022 blijkt dat [appellante] de middle man
is. [geïntimeerde] kan niet anders concluderen dan dat [appellante] en [B.V. 4] onder één hoedje spelen. De facturen van [B.V. 4] vallen simpelweg niet te rijmen met de email van 15 december 2021 en de mailwisseling in maart 2022.
Er is geen pluraliteit van schuldeisers. [geïntimeerde] betwist de vordering van [appellante] en de facturen van [B.V. 4] nadrukkelijk. Van andere schuldeisers is geen sprake. [geïntimeerde] verkeert niet in een toestand dat zij opgehouden heeft te betalen, terwijl [appellante] dit ook niet heeft aangetoond.
[geïntimeerde] betwist dat [appellante] een belang heeft bij haar verzoek tot faillietverklaring. [appellante] maakt misbruik van het faillissementsrecht. Het verzoek van [appellante] heeft enkel tot doel betaling van haar - door [geïntimeerde] betwiste - beweerdelijke vordering af te dwingen, waarbij zij gebruik maakt
van een dubieuze steunvordering. [geïntimeerde] heeft ook [appellante] recent gedagvaard teneinde ontbinding van de huurovereenkomst alsmede schadevergoeding te vorderen.