ECLI:NL:GHSHE:2022:4586

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.306.221_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake gezamenlijk gezag over minderjarigen na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 november 2021, waarin werd bepaald dat beide ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen. De moeder voerde aan dat de vader het gezamenlijk gezag als machtsmiddel gebruikt en dat dit de kinderen in een lastige positie plaatst. De vader daarentegen stelde dat gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen is en dat de moeder niet goed heeft gecommuniceerd over haar verhuizing naar [plaats 1]. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2022 is de raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseerde het gezamenlijk gezag in stand te houden. Het hof heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders en dat de moeder onvoldoende feiten heeft aangedragen die zouden wijzen op de noodzaak van eenhoofdig gezag. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat en partijen wordt aangespoord om samen te werken aan een betere invulling van het ouderschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 december 2022
Zaaknummer: 200.306.221/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/388617 / FA RK 21-3785
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.L. Brokking-van Alphen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat aanvankelijk: mr. J.C. Snikkenburg-den Haan,
thans zonder advocaat.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 februari 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de uitspraak met betrekking tot het gezamenlijk gezag en verzocht het verzoek van de vader om te worden belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juni 2022, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Zijn advocaat heeft zich op 26 september 2022 onttrokken. Zij heeft telefonisch uitdrukkelijk bevestigd dat de vader van de mondelinge behandeling op de hoogte is. Om hem moverende redenen heeft de vader er voor gekozen om niet te verschijnen. De vader heeft zijn standpunt voldoende kenbaar weten te maken door middel van het verweerschrift. Het hof heeft daarom besloten de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 28 juli 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over de kinderen. Hierbij is ook bepaald dat de vader en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- elke week op woensdag na 16.00 uur tot donderdag naar school ( [minderjarige 1] ) / naar de vrouw ( [minderjarige 2] ), en
- elke week van vrijdagmiddag na school tot zondagochtend 10.00 uur,
waarbij het halen en brengen in onderling overleg plaatsvindt.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten aanzien van het gezag ten onrechte consequenties verbonden aan de verhuizing van de moeder naar [plaats 1] . De moeder heeft na de breuk met de vader geprobeerd een woning te zoeken in [plaats 2] , maar er waren vele wachtenden voor haar. In [plaats 1] kwam zij wel in aanmerking voor een (sociale huur-)woning. Omdat de moeder toen belast was met het eenhoofdig gezag, mocht zij deze beslissing nemen en samen met de kinderen verhuizen naar [plaats 1] , nu dit geen invloed had op de contactregeling van de kinderen met de vader. Sinds partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag is er strijd over wie bepaalde beslissingen over de kinderen kan nemen. De vader gebruikt het gezamenlijk gezag als machtsmiddel en de kinderen komen hierdoor klem te zitten. Een recent voorbeeld hiervan is dat [minderjarige 1] , die momenteel ingeschreven is op een medisch kinderdagverblijf te [plaats 3] , niet kon worden ingeschreven op een medisch kinderdagverblijf in [plaats 1] omdat de vader weigerde hier zijn toestemming voor te geven. Gevolg hiervan is dat de moeder drie dagen per week heen en weer vanuit [plaats 1] naar [plaats 3] moest rijden om [minderjarige 1] weg te brengen en op te halen en één dag voor de opvang van [minderjarige 2] . Daarnaast gaf de vader geen toestemming voor het inschrijven van [minderjarige 1] op de school die de voorkeur had van de moeder, namelijk de school in [plaats 4] . Hierdoor voelde de moeder zich genoodzaakt toestemming te geven voor inschrijving van [minderjarige 1] op de school die de voorkeur had van de vader. Deze school ligt in [plaats 5] . De moeder had door deze gang van zaken niet het gevoel dat zij een stem had in de schoolkeuze voor [minderjarige 1] .
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg ingestemd met een gezinsadvocaat. Deze gezinsadvocaat heeft partijen doorverwezen naar een mediator. De vader heeft deze mediation echter beëindigd. Bij de gemeente [plaats 1] is het traject Complex Scheiden aangevraagd en dit traject gaat binnenkort van start. Binnen dit traject zullen partijen ook gaan starten met mediation. Hoewel partijen eerder waren overeengekomen dat de vader elke week contact zou hebben met de kinderen, haalt hij de kinderen slechts één keer per twee weken (in de oneven weken) op voor een weekend bij de moeder. In de even weken heeft de vader de omgang met de kinderen opgeschort.
De moeder wil niet dat de contacten tussen de vader en de kinderen worden verbroken. Zij zal bij eenhoofdig gezag ruimte geven aan de vader voor contacten met de kinderen en de vader laten meebeslissen wanneer er belangrijke beslissingen omtrent de kinderen moeten worden genomen.
3.5.
De vader voert in zijn verweerschrift - samengevat - het volgende aan.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk met het gezag worden belast, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. Bij het uiteengaan van partijen was de communicatie tussen de ouders niet optimaal, maar daardoor raakten de kinderen zeker niet klem noch verloren. Partijen zijn in staat gebleken om de onderlinge communicatie te verbeteren en kleine stappen te zetten in het bereiken van een regeling met elkaar. Zij hebben samen een school kunnen zoeken en kiezen voor [minderjarige 1] . Ook hebben zij een voorlopige zorgregeling weten af te spreken en een voorlopige regeling over het hoofdverblijf van de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat beide ouders samen het gezag hebben, omdat eenhoofdig gezag ertoe kan leiden dat de vader geheel uit het leven van de kinderen kan worden geweerd. De moeder heeft haar voornemen om naar [plaats 1] te verhuizen niet met de vader besproken, terwijl ze hem tenminste had moeten informeren en consulteren. Indien de moeder in de directe omgeving van [woonplaats] zou zijn blijven wonen zou er meer contact tussen de vader en de kinderen mogelijk zijn geweest. De vader is betrokken en stabiel en wil graag een gelijkwaardige rol in de opvoeding van de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg hebben partijen ingestemd met een doorverwijzing naar de (pilot) gezinsadvocaat. In de fase waarbij de hulp nog werd opgestart heeft de moeder geprobeerd er bij de vader een beslissing door te drukken omtrent de wijziging van het medisch kinderdagverblijf. De vader heeft veel druk van de moeder ervaren terwijl de moeder niet bereid is gebleken om (al dan niet gedeeltelijk) aan de verzoeken van de vader tegemoet te komen. Bovendien ligt de verhuizing van de moeder ten grondslag aan de vervoersproblemen die zij ervaart. Als de moeder in [woonplaats] was blijven wonen, dan zou [minderjarige 1] ook niet hoeven te veranderen van medisch kinderdagverblijf.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het gezamenlijk gezag van partijen in stand te houden. Er zijn geen aanwijzingen dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Het lijkt erop dat de vader nog niet weet hoe hij zijn rol als vader op afstand vorm moet geven. Hij is nu een terugtrekkende beweging aan het maken en dit is teleurstellend voor de kinderen. Partijen hebben met behulp van hulpverlening nog een lange weg te gaan. De raad heeft vertrouwen in het traject van de gemeente [plaats 1] en is van mening dat partijen dit traject in dienen te gaan op basis van het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.7.3.
Met de raad is het hof van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de kinderen bij uitoefening van het gezamenlijk gezag klem of verloren dreigen te raken. Het enige concrete probleem waar de moeder tegenaan is gelopen sinds zij gezamenlijk met het gezag zijn belast is de schoolkeuze voor [minderjarige 1] . De school in [plaats 4] had weliswaar de voorkeur van de moeder, maar de vader heeft, ondanks dat het hoofdverblijf van de kinderen nog niet definitief is vastgesteld ingestemd met de inschrijving van [minderjarige 1] op een school in de buurt van de huidige woonplaats van de moeder. De moeder heeft daarnaast geen of onvoldoende feiten gesteld waaruit zou blijken dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is. Het hof zal de beslissing van de rechtbank inzake het gezamenlijk gezag in stand laten. Het hof gaat er daarbij wel vanuit dat partijen gaan werken aan het verbeteren van de manier waarop zij gezamenlijk invulling gaan geven aan het ouderschap en dat de vader zijn verantwoordelijkheid gaat nemen ten opzichte van de kinderen door de contactregeling na te komen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 november 2022, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over de kinderen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en A.M. van Riemsdijk en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.