ECLI:NL:GHSHE:2022:4585

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.310.959_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een co-ouderschapsregeling in hoger beroep met betrekking tot de zorgregeling voor een minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een co-ouderschapsregeling tussen een vrouw en een man, die samen de ouders zijn van een minderjarige, geboren in 2016. De vrouw heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 april 2022 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die de man en de vrouw in staat stelde om gezamenlijk zorg te dragen voor hun kind. De vrouw was van mening dat de regeling niet in het belang van het kind was, gezien de spanningen tussen de ouders en de problemen die de minderjarige ondervond, zoals obstipatie en gedragsproblemen. De man daarentegen verdedigde de co-ouderschapsregeling en stelde dat deze juist in het belang van het kind was, omdat deze structuur en duidelijkheid bood.

Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het hof concludeerde dat de co-ouderschapsregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in het belang van de minderjarige was. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders de regeling naleven en dat de minderjarige het goed heeft bij beide ouders. Het hof heeft ook erkend dat er onderliggende problemen zijn in de communicatie tussen de ouders, maar dat deze niet noodzakelijkerwijs een aanpassing van de zorgregeling vereisen. De vrouw heeft ingestemd met de zorgregeling voor de meivakantie, en het hof heeft deze goedgekeurd. Voor de kerstvakantie is een regeling vastgesteld waarbij de minderjarige om en om bij de ouders verblijft. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de zorgregeling voor de meivakantie en kerstvakantie, die opnieuw is vastgesteld. De beslissing is genomen met het oog op het welzijn van de minderjarige, waarbij de nadruk ligt op het belang van een stabiele en voorspelbare zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 december 2022
Zaaknummer: 200.310.959/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/365537 / FA RK 19-5939
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. du Fossé,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. K.G.A.C. Scheper.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 oktober 2020, 15 april 2022 en 1 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2022, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 15 april 2022 te vernietigen voor wat betreft de reguliere zorgregeling tussen de man en [minderjarige] en, opnieuw rechtdoende, een reguliere zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken vanaf donderdag uit school tot maandagavond 18.30 uur bij de man verblijft, althans een zodanige reguliere zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep en voorwaardelijk aanvullende verzoeken, met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2022 – zoals ten aanzien van het petitum door de man is hergeformuleerd bij brief aan het hof van 27 oktober 2022 – heeft de man het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken of de vrouw haar verzoeken te ontzeggen, althans die verzoeken af te wijzen door – desnoods onder verbetering en/of aanvulling der gronden – te bevestigen de bestreden beschikking van 15 april 2022, met uitzondering van de inhoud van de incidentele grieven I en II, en met inachtneming van de voorwaardelijk aanvullende verzoeken van de man, althans tot het opnieuw integraal toewijzen van de door de man in eerste aanleg (laatstelijk) verzochte zorg- en contactregeling;
Ten aanzien van incidentele grief I (meivakantie)
te bepalen dat [minderjarige] tijdens de meivakantie in de eerste week verblijft bij de ouder bij wie ze op dat moment al (conform de reguliere zorgregeling) in het weekend verblijft en in de tweede week bij de andere ouder, waarbij de wisseling tijdens deze vakantie en aan het eind van deze vakantie plaatsvindt op zondag om 12.30 uur;
en daarbij aanvullend te bepalen dat indien de verjaardag van [minderjarige] in de meivakantie valt, zij – in afwijking van de regeling vastgesteld bij beschikking van de rechtbank d.d. 15 april 2022 onder ‘verjaardag van de minderjarige’ (van het dictum) – bij de ouder verblijft waar zij op dat moment conform de vakantieregeling verblijft;
Ten aanzien van incidentele grief II (kerstvakantie)
primair
te bepalen dat [minderjarige] tijdens de kerstvakantie om en om bij ieder van haar ouders verblijft, in die zin dat zij in het ene jaar in de eerste week bij de vrouw (inclusief de kerstdagen) en in de tweede week bij de man (inclusief oud en nieuw) verblijft, en het daaropvolgende jaar andersom, waarbij de eerste week van de kerstvakantie aanvangt op vrijdag uit school, de wisseling tijdens deze vakantie plaatsvindt op vrijdag om 12.30 uur en de kerstvakantie eindigt op zondag om 12.30 uur;
en daarbij aanvullend te bepalen dat [minderjarige] – in afwijking hiervan – tijdens de verjaardag van de man (2 januari) vanaf 19.00 uur op de avond voor zijn verjaardag tot de dag na zijn verjaardag om 10.00 uur (of tot school) bij de man verblijft;
subsidiair
te bepalen dat [minderjarige] tijdens de kerstvakantie in de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man verblijft, waarbij [minderjarige] , in afwijking hiervan, telkens met de kerstdagen van 24 december 16.00 uur tot 25 december 16.00 uur bij de man verblijft, terwijl de eerste week van de kerstvakantie aanvangt op vrijdag uit school, de wisseling tijdens deze vakantie plaatsvindt op vrijdag om 12.30 uur en de kerstvakantie eindigt op zondag om 12.30 uur;
Ten aanzien van de voorwaardelijk aanvullende verzoeken van de man
en derhalve voor het geval het hof de vrouw volgt in haar standpunt dat er in de gegeven omstandigheden geen ruimte bestaat voor de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] (te wijzigen) en bij de man te bepalen;
- een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige] vast te stellen welke het hof het meest in het belang van [minderjarige] acht.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2022, heeft de vrouw verzocht:
1. ten aanzien van het incidenteel hoger beroep van de man: tot referte met betrekking tot de meivakantie in acht nemende dat [minderjarige] op haar verjaardag bij de ouder verblijft bij wie ze op dat moment verblijft en tot afwijzing hiervan met betrekking tot de kerstvakantie;
2. ten aanzien van de voorwaardelijke verzoeken: tot afwijzing hiervan.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Du Fossé;
- de man, bijgestaan door mr. Scheper;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 april 2022;
- een V-formulier van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 30 juni 2022;
- een V-formulier van de advocaat van de man, ingekomen op 30 juni 2022;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 1 juli 2022;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de man, ingekomen op 4 juli 2022;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de man, ingekomen op 27 oktober 2022.
2.6.
De advocaat van de vrouw heeft ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de brief van de advocaat van de man van 27 oktober 2022 met producties, aangezien het een inhoudelijk stuk is en zij onvoldoende tijd heeft gehad om te reageren. Tegen het gedeelte van de brief dat een herformulering van het petitum van de man betreft heeft zij geen bezwaar.
Het hof heeft daarop beslist dat de brief van de advocaat van de man van 27 oktober 2022 vanwege strijd met de twee conclusie regel niet wordt toegelaten, behoudens het gedeelte dat een herformulering van het petitum betreft. Dat deel wordt wel toegelaten.
Ten aanzien van de producties die bij voornoemde brief zijn gevoegd heeft het hof beslist dat deze worden toegelaten omdat de termijn waarbinnen deze stukken zijn ingediend, en de vrouw zich op die stukken heeft kunnen voorbereiden, niet in strijd is met de goede procesorde.

3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

Feiten
3.1.
Partijen hebben van oktober 2013 tot september 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij vonnis in kort geding d.d. 6 december 2019, zoals verbeterd bij vonnis van 10 januari 2020, heeft de voorzieningenrechter in conventie en reconventie, voor zover hier van belang:
- [minderjarige] voorlopig toevertrouwd aan de vrouw;
- bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag 18.30 uur tot zondagavond 18.30 uur naast een doordeweekse contactmoment eenmaal per veertien dagen in onderling overleg te regelen, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man [minderjarige] weer terug naar de vrouw brengt, zonder tussenkomst van een derde;
- partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod verwezen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de in die beschikking genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeente in de regio Midden-Brabant. Daarbij is verzocht de eindrapportage in te brengen in de bodemprocedure in eerste aanleg.
3.3.
Partijen hebben vanaf april 2020 deelgenomen aan een hulpverleningstraject bij [instantie 1] . [instantie 1] heeft op 15 juni 2020 een evaluatierapport opgesteld. Het traject is voortijdig geëindigd.
[instantie 1] heeft bij brief van 27 juli 2020 de raad om advies gevraagd.
3.4.
De raad heeft bij brief van 1 september 2020 de rechtbank geadviseerd om partijen terug te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod (scheidingsloket in de gemeente [gemeente] , [instantie 2] , jeugdzorgwerker [jeugdzorgwerker] ) en de ouders te verwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening zoals [instantie 3] .
3.5.
Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- bepaald dat [minderjarige] voorlopig haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
- bepaald, onder wijziging van het vonnis in kort geding van 6 december 2019, dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in de even weken van donderdagmiddag 15.00 uur uit school tot en met vrijdagavond 18.30 uur en in de oneven weken van vrijdagmiddag 12.00 uur uit school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de man [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- partijen en [minderjarige] voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de in die beschikking onder rechtsoverweging 4.2. genoemde resultaten terug verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant;
- het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant verzocht om uiterlijk op 20 april 2021 pro forma een eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. (…).
De raad is verzocht, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, de rechter te adviseren ter beantwoording van de in de beschikking vermelde vragen ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies en partijen;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6.
Partijen en [minderjarige] hebben deelgenomen aan een hulpverleningstraject van [instantie 3] . Een rapportage hiervan is opgesteld d.d. 16 november 2021. Op 18 november 2021 is de eindrapportage UHA, opgesteld door [jeugdzorgwerker] , maatschappelijk werker [instantie 2] /medewerker gemeentelijke Toegang, met voornoemde rapportage van [instantie 3] , aan de rechtbank en de raad toegezonden.
De raad heeft vervolgens bij brief van 13 januari 2022 aan de rechtbank gerapporteerd en geadviseerd.
3.7.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 15 april 2022 heeft de rechtbank:
- bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
- bepaald, onder wijziging van de beschikking van 20 oktober 2020, dat de man en de vrouw in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met [minderjarige] als volgt:
reguliere regeling
- in de even weken van woensdag uit school tot woensdag in de oneven weken uit school verblijft [minderjarige] bij de man;
- in de oneven weken van woensdag uit school tot woensdag in de even weken uit school verblijft [minderjarige] bij de vrouw;
- [minderjarige] heeft in het weekend een belcontact met de ouder bij wie zij op dat moment niet verblijft;
regeling tijdens vakanties en feestdagen
- meivakantie:
in de meivakantie verblijft [minderjarige] in de eerste week bij de ouder bij wie ze op dat moment al in het weekend verblijft en in de tweede week bij de andere ouder tot de woensdag in de week daarop. De wisseling in deze vakantie zal op zondag rond 12.30 uur plaatsvinden. Vanaf de woensdag na de meivakantie wordt de reguliere regeling weer hervat.
- zomervakantie:
in de zomervakantie verblijft [minderjarige] drie aaneengesloten weken bij ieder van de ouders, waarbij in de even jaren de vrouw en in de oneven jaren de man de eerste keus heeft over de eerste drie aaneengesloten weken of de laatste drie aaneengesloten weken van de zomervakantie;
- kerstvakantie:
in de kerstvakantie verblijft [minderjarige] de eerste week van de vakantie bij de vrouw en de tweede week bij de man, waarbij als uitgangspunt geldt dat [minderjarige] met de kerstdagen bij de vrouw verblijft en met Oud en Nieuw en de verjaardag van de man op 2 januari bij de man. Het wisselmoment is vrijdag na school voorafgaand aan de eerste week van de kerstvakantie en op de vrijdag daarna rond 12.30 uur voorafgaand aan de tweede week van de kerstvakantie;
- vakanties die één week duren, zoals de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie:
in vakanties die één week duren is [minderjarige] overeenkomstig de reguliere regeling bij de betreffende ouder;
- Sinterklaas, Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart, Pinksteren en Koningsdag:
op deze feestdagen is [minderjarige] overeenkomstig de reguliere regeling dan wel de regeling ten aanzien van de (mei)vakantie bij de betreffende ouder;
- Vaderdag en Moederdag:
[minderjarige] verblijft op Vaderdag bij de man en op Moederdag bij de vrouw;
- verjaardag van de vrouw:
[minderjarige] verblijft vanaf 19.00 uur op de avond voor de verjaardag van de vrouw tot de dag na de verjaardag van de vrouw om 10.00 uur (of tot school) bij de vrouw. Voor de man geldt geen aparte regeling daar zijn verjaardag reeds in zijn week van de kerstvakantie valt;
- verjaardag van [minderjarige] :
[minderjarige] verblijft in de oneven jaren vanaf 19.00 uur op de avond voor haar verjaardag tot de dag na haar verjaardag om 10.00 uur (of tot school) bij de man en in de even jaren bij de vrouw.
3.8.
Bij de beschikking van 15 april 2022 is verder de behandeling van de verzoeken van de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] binnen de Europese Unie te reizen én om ieders aandeel in de kosten van [minderjarige] vast te stellen, aangehouden tot 28 juni 2022 pro forma.
In deze procedure is vervolgens bij beschikking van 1 juli 2022 de kinderalimentatie bepaald op € 211,- per maand met ingang van 1 juni 2022. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Omvang van het geschil
3.9.
De vrouw kan zich niet verenigen met de beslissing van 15 april 2022, voor zover het de reguliere zorgregeling betreft dat [minderjarige] bij de man verblijft in de even weken van woensdag uit school tot woensdag in de oneven weken uit school en dat [minderjarige] bij de vrouw blijft in de oneven weken van woensdag uit school tot woensdag in de even weken uit school (hierna ook: co-ouderschapsregeling). Het belcontact van [minderjarige] in het weekend met de ouder bij wie zij op dat moment niet verblijft, zoals dat in het kader van de reguliere regeling door de rechtbank ook is bepaald, is, naar het hof begrijpt, niet in geschil.
De man kan zich met de beslissing van 15 april 2022 voor zover het de zorgregeling voor de meivakantie en de kerstvakantie betreft niet verenigen en hij is hiervan in incidenteel hoger beroep gekomen. Daarnaast formuleert hij voorwaardelijk twee aanvullende verzoeken.
3.10.
Voornoemde geschilpunten zullen hierna achtereenvolgens worden beoordeeld.
De reguliere zorgregeling
3.11.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte een co-ouderschapsregeling heeft bepaald en zij voert ter onderbouwing, samengevat, het volgende aan.
Partijen liggen niet op één lijn wat betreft de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De onderlinge communicatie tussen partijen is verstoord en er is geen vertrouwen in elkaar. Het hulpverleningstraject bij [instantie 3] heeft niet tot een verbetering geleid. Partijen zijn niet in staat om tot een goede ouderrelatie en afstemming te komen die noodzakelijk zijn voor het welslagen van co-ouderschap. Een co-ouderschap is in deze omstandigheden niet in het belang van [minderjarige] . In de door de vrouw gewenste regeling, dat [minderjarige] in een cyclus van twee weken vijf achtereenvolgende dagen bij de man verblijft, is er, anders dan bij co-ouderschap, veel minder afstemming en communicatie over [minderjarige] nodig.
Het eindrapport van [instantie 3] van 18 november 2021 is ondeugdelijk en de aangeboden hulp is niet de juiste hulp geweest. Dit rapport kan niet dienen als onderbouwing voor het advies van de raad. Ten onrechte is geen acht geslagen op de argumenten van de vrouw ter zake. Ook is ten onrechte geen acht geslagen op haar argumenten dat er contra indicaties aanwezig zijn voor co-ouderschap, wat niet te ondervangen is door middel van solo parallel ouderschap. De vrouw heeft er ook geen vertrouwen in om met hulpverlening het solo parallel ouderschap vorm te geven.
De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met het welzijn van [minderjarige] . [minderjarige] ondervindt problemen als gevolg van de spanningen die zij ervaart van de scheiding tussen partijen. De vrouw doelt hierbij onder meer op de obstipatieklachten van [minderjarige] . De kinderarts heeft geconstateerd dat die klachten verergeren rondom transitiemomenten. Er zijn dan ook problemen met eten, slapen en boosheid. Na een verblijf bij de man heeft [minderjarige] twee dagen nodig voordat haar gedrag weer normaal is. Partijen zitten niet op een lijn qua aanpak van de klachten van [minderjarige] . De vrouw voelt zich door de man op dat vlak als moeder niet serieus genomen worden. Het lukt partijen niet om samen een nader begeleidingstraject te formuleren. De kinderarts heeft om die reden een melding bij Veilig Thuis ingediend. Het is voor de vrouw belangrijk dat nu de juiste hulpverlening ingezet gaat worden. Eerder ingezette hulpverlening heeft niet goed geacteerd. Het gaat op dit moment niet goed met [minderjarige] . Zij heeft ook eczeem, wat eveneens een uiting is van spanning en stress. De vrouw heeft gemerkt dat toen [minderjarige] minder bij de man verbleef, het beter met haar ging. Het is in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling wordt teruggebracht tot een regeling die voor haar haalbaar is, met zo min mogelijk wisselingen.
De rechtbank heeft ook onvoldoende rekening gehouden met het werkrooster van de vrouw in verband met haar beschikbaarheid voor [minderjarige] . De vrouw werkt 28-uur per week in de zorg en zij is op dinsdag en woensdag vrij. Zij is meer beschikbaar voor [minderjarige] dan de man die fulltime werkt. De vrouw heeft haar rooster volledig kunnen aanpassen aan de regeling die in de beschikking van 20 oktober 2020 is vastgesteld en [minderjarige] is daaraan gewend. Ten aanzien van de nu vastgestelde co-ouderschapsregeling kan vanuit haar werk geen zekerheid geboden worden dat haar rooster op lange termijn daarop afgestemd kan blijven.
3.12.
De man voert als verweer, samengevat, het volgende aan.
Partijen hebben tijdens en na afloop van het doorlopen hulpverleningstraject bij [instantie 3] vorderingen gemaakt. Zij hebben meer inzicht gekregen in de psychologische gevolgen van de scheiding voor [minderjarige] , zij zijn zich meer bewust geworden van de noodzaak voor [minderjarige] om onbelast contact te kunnen hebben met de andere ouder en in de communicatie is verbetering opgetreden. Na afronding van het traject bij [instantie 3] zijn partijen door [instantie 2] benaderd voor een nazorgtraject. De man is hierop ingegaan. Hij werkt op individueel vlak aan het loskomen van de oude partnerrelatie, het krijgen en houden van focus op de eigen ouder-kindrelatie en de man krijgt handvatten aangereikt om vorm te geven aan de BIFF-communicatie en het solo parallel ouderschap. De vrouw is niet ingegaan op het aangeboden nazorgtraject. De man heeft de indruk dat de vrouw de communicatie met hem sinds de bestreden beschikking afhoudt en aanstuurt op conflicten. De opstelling van de vrouw mag er niet toe leiden dat het aandeel van de man in de zorg voor [minderjarige] wordt ingeperkt.
Het rapport van [instantie 3] is op correcte en deugdelijke wijze tot stand gekomen. De man staat achter dat rapport en het advies van de raad om een 50-50 verdeling vast te stellen. Er zijn geen contra-indicaties voor de huidige zorgverdeling.
[minderjarige] heeft behoefte aan een gelijkwaardige zorgverdeling, waarbij zij de helft van de tijd bij ieder van haar ouders verblijft. De huidige regeling biedt de structuur, duidelijkheid en rust waar [minderjarige] behoefte aan heeft. Het aantal wisselmomenten is in die regeling beperkt tot één wisselmoment per week. Daarnaast biedt de huidige regeling ook een vorm van bescherming tegen het risico dat een loyaliteitsprobleem en/of ontwikkelingsprobleem ontstaat, wat een aanzet zou kunnen zijn tot oudervervreemding. De man noemt in dit verband als voorbeeld dat de vrouw haar nieuwe partner door [minderjarige] ‘papa’ laat noemen. De man ziet dat [minderjarige] het fijn heeft bij hem en dat het goed met haar gaat. De obstipatieklachten van [minderjarige] herkent de man niet wanneer zij bij hem is. De eczeemklachten houden verband met zwemmen en zijn onder controle. Medische adviezen en hulpverlening die voor [minderjarige] nodig wordt geacht zal de man blijven opvolgen. Uit de onderbouwing van de vrouw volgt niet op welke wijze de spanningen die zij verantwoordelijk houdt voor de obstipatie- en overige klachten van [minderjarige] , kunnen worden verminderd of verholpen door aanpassing van de huidige zorgregeling. De man acht de kans groot dat het inperking en van de zorgregeling juist tot spanningen bij [minderjarige] zal leiden.
De man is in staat om zijn baan te combineren met de door de rechtbank vastgestelde zorgverdeling. Buiten schooltijd is hij beschikbaar voor [minderjarige] . De man betwist dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het werkrooster van de vrouw en het feit dat zij minder werkt dan de man.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende geadviseerd.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] het fijn heeft bij haar moeder en bij haar vader. [minderjarige] heeft er belang bij dat zij met beide ouders onbelast contact kan hebben. Er is sprake van een gebrek aan vertrouwen tussen de ouders en beide ouders hebben het gevoel door de andere ouder niet erkend te worden in zijn/haar ouderrol. Er is erkenning naar elkaar toe nodig en bereidheid om een brug naar elkaar te bouwen. Hiervoor zal hulpverlening op ouderniveau nodig zijn, zodat het de ouders gaat lukken om samen te werken. Die samenwerking zal er sowieso moeten komen. Dat [minderjarige] last heeft van de situatie tussen de ouders is begrijpelijk, maar het probleem ligt in beginsel op ouderniveau. Het is symptoombestrijding indien alleen met [minderjarige] aan de slag wordt gegaan.
Er is een zorgregeling nodig waar [minderjarige] zo min mogelijk last van heeft. Als zij na een wisseling tussen de ouders moet bijkomen, dan is een regeling goed voor haar waarbij zij na die wisselmomenten wat langer (afwisselend) bij de ene en de andere ouder is. Een andere invulling van de zorgregeling met meer vaste, doordeweekse dagen (maandag en dinsdag bij de ene ouder, donderdag en vrijdag bij de andere ouder en woensdag als wisseldag, waarbij de weekenden om en om zijn) kan soms helpend zijn, maar de raad weet niet of dat hier geldt.
3.14.
Het hof overweegt als volgt.
3.14.1.
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.14.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, acht het hof een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen in de vorm van een
co-ouderschapsregeling het meest in het belang van [minderjarige] . Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
3.14.3.
Partijen geven sinds de bestreden beschikking uitvoering aan de co-ouderschapsregeling. Gebleken is dat [minderjarige] het goed heeft bij beide partijen en dat beide partijen de co-ouderschapsregeling naleven.
[minderjarige] heeft spanningsgerelateerde klachten, waaronder (eet/slaap/gedrag)problemen rondom de overdrachtsmomenten en obstipatieklachten. Voor de obstipatieklachten is geen medische oorzaak gevonden. De kinderarts heeft in mei 2022 geconcludeerd dat er sprake is van een systeemprobleem dat aan de klachten ten grondslag ligt en heeft, na gesprekken met partijen, een melding gedaan bij Veilig Thuis. [instantie 2] is hierna door Veilig Thuis gevraagd om een passend hulpaanbod te doen. Zij heeft geadviseerd om een belevingsonderzoek voor [minderjarige] aan te vragen en ouder-kind therapie, beide via zorgaanbieder [zorgaanbieder] . De aanvraag voor deze hulpverlening is inmiddels in gang gezet.
3.14.4.
Het hof is met de raad van oordeel dat ook de onderliggende problematiek, die zijn oorsprong vindt in de verhouding tussen partijen, aangepakt moet worden. Er is een gebrek aan onderling vertrouwen en beide partijen hebben het gevoel niet erkend te worden in zijn/haar ouderrol door de andere ouder. Hulpverlening op ouderniveau is nodig, zodat partijen tot samenwerking komen en bereid zijn om een brug naar elkaar te bouwen.
Het is aan partijen om, in het belang van [minderjarige] , daarin stappen te gaan zetten en aan de slag te gaan met de voor hen noodzakelijk geachte hulpverlening. Niet aannemelijk is dat aanpassing van de zorgregeling, zoals die door de rechtbank is vastgesteld, leidt tot vermindering van de bestaande problematiek van [minderjarige] en partijen. In de huidige zorgregeling is rekening gehouden met het belang dat zo min mogelijk wisselingen en contactmomenten tussen partijen plaatsvinden. Ook biedt de regeling voldoende tijd en rust voor [minderjarige] na de wisselmomenten. Verder is rekening gehouden met de beschikbaarheid van partijen. Zij kunnen beiden uitvoering geven aan de co-ouderschapsregeling. De door de vrouw gestelde onzekerheid op de lange termijn ten aanzien van haar werkuren geeft, in samenhang gezien met de overige omstandigheden, onvoldoende reden om tot een andere invulling van de zorgregeling te komen.
3.14.5.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking, voor zover het de reguliere zorgregeling betreft, bekrachtigen. De door de vrouw in principaal hoger beroep verzochte reguliere zorgregeling zal het hof afwijzen.
Gelet hierop komt het hof aan de beoordeling van de voorwaardelijk aanvullende verzoeken van de man niet meer toe.
De zorgregeling voor de meivakantie
3.15.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij instemt met het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep ten aanzien van de meivakantie.
Aangezien partijen het eens zijn over deze zorgregeling in de meivakantie en het hof niet gebleken is dat deze regeling strijdig is met het belang van [minderjarige] , zal het hof dit verzoek toewijzen.
Dit betekent dat het hof zal bepalen dat [minderjarige] tijdens de meivakantie in de eerste week verblijft bij de ouder bij wie ze op dat moment al (conform de reguliere zorgregeling) in het weekend verblijft en in de tweede week bij de andere ouder, waarbij de wisseling tijdens deze vakantie en aan het eind van deze vakantie plaatsvindt op zondag om 12.30 uur. Indien de verjaardag van [minderjarige] in de meivakantie valt, dan verblijft zij – in afwijking van de regeling die in het dictum van de beschikking van de rechtbank van 15 april 2022 voor de verjaardag van [minderjarige] is bepaald – bij de ouder waar zij op dat moment conform de vakantieregeling verblijft.
De zorgregeling voor de kerstvakantie
3.16.
Ten aanzien van de zorgregeling voor de kerstvakantie zijn partijen het er over eens dat [minderjarige] tijdens de kerstvakantie om en om bij de man en de vrouw verblijft, in die zin dat zij in het ene jaar in de eerste week bij de vrouw (inclusief de kerstdagen) en in de tweede week bij de man (inclusief oud en nieuw) verblijft, en het daaropvolgende jaar andersom, waarbij de eerste week van de kerstvakantie aanvangt op vrijdag uit school, de wisseling tijdens de kerstvakantie plaatsvindt op vrijdag om 12.30 uur en de kerstvakantie eindigt op zondag om 12.30 uur. Dit komt overeen met het door de man gedane primaire verzoek in incidenteel hoger beroep ten aanzien van de kerstvakantie. Dit verzoek zal het hof daarom toewijzen, met inachtneming van het volgende.
3.17.
De man heeft bij voornoemd verzoek aanvullend verzocht om te bepalen dat [minderjarige] – in afwijking van voornoemde regeling – tijdens de verjaardag van de man (2 januari) vanaf 19.00 uur op de avond voor zijn verjaardag tot de dag na zijn verjaardag om 10.00 uur (of tot school) bij de man verblijft. De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat indien haar verjaardag valt in de tijd dat [minderjarige] bij de man verblijft, op de zorgregeling ook geen uitzondering behoeft te worden gemaakt.
Uitgaande van een gelijke situatie voor partijen, dat voor de verjaardag van de man en de vrouw geen uitzondering op de zorgregeling wordt gemaakt, heeft de man tijdens de mondelinge behandeling ermee kunnen instemmen dat in de kerstvakantie niet van de zorgregeling wordt afgeweken voor zijn verjaardag. Het daarop gerichte verzoek van de man wordt daarom als ingetrokken beschouwd.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 april 2022, voor zover het betreft de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de meivakantie en kerstvakantie,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man en de vrouw in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met [minderjarige] als volgt:
- meivakantie:
tijdens de meivakantie verblijft [minderjarige] in de eerste week bij de ouder bij wie ze op dat moment al (conform de reguliere zorgregeling) in het weekend verblijft en in de tweede week bij de andere ouder, waarbij de wisseling tijdens deze vakantie en aan het eind van deze vakantie plaatsvindt op zondag om 12.30 uur. Indien de verjaardag van [minderjarige] in de meivakantie valt, dan verblijft [minderjarige] – in afwijking van de regeling die in het dictum van de beschikking van de rechtbank van 15 april 2022 voor de verjaardag van [minderjarige] is bepaald – bij de ouder waar zij op dat moment conform de vakantieregeling verblijft;
- kerstvakantie:
tijdens de kerstvakantie verblijft [minderjarige] om en om bij de man en de vrouw, in die zin dat zij in het ene jaar in de eerste week bij de vrouw (inclusief de kerstdagen) en in de tweede week bij de man (inclusief oud en nieuw) verblijft, en het daaropvolgende jaar andersom,
waarbij de eerste week van de kerstvakantie aanvangt op vrijdag uit school, de wisseling tijdens de kerstvakantie plaatsvindt op vrijdag om 12.30 uur en de kerstvakantie eindigt op zondag om 12.30 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en H.J. Witkamp en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.