ECLI:NL:GHSHE:2022:4584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.310.935_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenstemming over gelasten raadsonderzoek en bepalen voorlopige zorgregeling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 mei 2022. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige kind, [minderjarige 1], te wijzigen en de zorgregeling aan te passen. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft zorgen geuit over het welbevinden van [minderjarige 1] en pleit voor een raadsonderzoek om de situatie te verhelderen. De moeder stelt dat de problemen niet zo ernstig zijn als de vader beweert en dat de hulpverlening tot nu toe niet heeft geleid tot de gewenste resultaten.

Het hof heeft besloten om een raadsonderzoek te gelasten, omdat het zich onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoordelijke beslissing te nemen. Het onderzoek zal zich richten op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1], en de noodzaak van hulpverlening. Daarnaast is er een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] eens in de veertien dagen minimaal één uur bij de moeder verblijft, met de mogelijkheid tot verdere afstemming tussen partijen en de betrokken hulpverlening.

De beslissing van het hof houdt in dat de verdere beoordeling van de zaak wordt aangehouden tot de resultaten van het raadsonderzoek beschikbaar zijn. Partijen krijgen de gelegenheid om te reageren op het rapport en advies van de raad. De zaak is van belang voor de betrokken kinderen en de ouders, die al langere tijd in een conflict zijn verwikkeld over de zorg- en opvoedingstaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 december 2022
Zaaknummer: 200.310.935/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/298105 / FA RK 21-4152
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 mei 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsnog te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige 1] – na een nader vast te stellen opbouwschema – uiteindelijk bij de moeder zal verblijven gedurende eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, zulks na voorafgaand onderzoek en advies van de raad;
- ingeval de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder zal worden gewijzigd, te bepalen dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juni 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen desnoods onder verbetering en aanvulling van de gronden dan wel in het belang van – naar het hof begrijpt – [minderjarige 1] een dusdanig beslissing te treffen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Haas;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Het gesprek met [minderjarige 2] heeft op 31 oktober 2022 via een beeldbelverbinding plaatsgevonden. Aan dit gesprek heeft ter ondersteuning van [minderjarige 2] ook de moeder deelgenomen.
[minderjarige 1] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en de raad gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de gesprekken met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 maart 2022;
  • het V6-formulier d.d. 21 oktober 2022, met bijlage van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 31 oktober 2022, met bijlagen van de zijde van de vader.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2006 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige 1] geboren. Partijen hebben uit dit huwelijk nog een minderjarig kind: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] . Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 30 april 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven in de daarvoor bestemde registers.
Aan deze beschikking heeft de rechtbank de tussen partijen op 25 maart 2014 overeengekomen echtscheidingsovereenkomst gehecht, waarvan het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt. In dit ouderschapsplan hebben partijen afgesproken - voor zover in hoger beroep relevant - dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en zijn partijen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen waarbij de kinderen eens per twee weken bij de vader verblijven, het weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 18:00 uur en zijn zij een regeling overeengekomen voor vakanties en bijzondere dagen.
3.3.
Bij beschikking van 24 november 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld overeenkomstig het ouderschapsplan van maart 2014, in die zin dat de kinderen elke veertien dagen een weekend bij de vader verblijven van vrijdag na school tot zondag 18:00 uur. Daarnaast hebben de kinderen een belafspraak per week met de vader op een vast af te spreken moment.
3.4.
Bij beschikking van 25 mei 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de zorgregeling voor [minderjarige 1] gewijzigd en bepaald dat [minderjarige 1] op grond van een co-ouderschapsregeling de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder zal verblijven, waarbij de wisseling zal plaatsvinden op een door partijen in onderling overleg te bepalen moment.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen en zijn verzoek om te bepalen dat [minderjarige 1] eenmaal per veertien dagen van 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de moeder zal verblijven, afgewezen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De standpunten
3.7.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader maakt zich grote zorgen over het welbevinden van [minderjarige 1] en er dient rust te komen in plaats van iedere keer opnieuw confrontaties tussen de moeder en [minderjarige 1] . Als [minderjarige 1] nog maar één weekend in de veertien dagen bij de moeder verblijft, zal er rust ontstaan en kunnen hopelijk de onderliggende verhoudingen tussen de moeder en [minderjarige 1] normaliseren. Als de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken conform het verzoek van de vader wordt gewijzigd, ligt het verzoek van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] logischerwijs ook voor toewijzing gereed.
De rechtbank had zich meer in de ontstane situatie rondom [minderjarige 1] moeten verdiepen, maar in ieder geval een raadsonderzoek moeten gelasten in plaats van deze kwestie af te doen als ‘pubergedrag’. [minderjarige 1] , maar ook de vader, voelt zich weinig serieus genomen door de rechtbank. Er is sprake van een structureel probleem tussen de moeder en [minderjarige 1] . Inmiddels is dit de vijfde procedure die wordt gevoerd omdat de situatie tussen de moeder en [minderjarige 1] niet normaliseert. De vader is ten einde raad en hoopt dan ook dat het hof over zal gaan tot het gelasten van een raadsonderzoek. Er dient in ieder geval eerst een kader te worden geschetst waarbinnen de verhoudingen tussen de moeder en [minderjarige 1] kunnen worden verbeterd c.q. worden hersteld, waarna eerste herstelcontacten kunnen plaatsvinden. De tot dusverre ingezette hulpverlening ( [instantie 1] en [instantie 2] ) zijn hierin tekortgeschoten. Onlangs is de vader op intakegesprek geweest bij [instantie 3] . De vader staat achter de gezinsbegeleiding die hij in het kader van dit traject thuis gaat krijgen en de kindercoach die aan de kinderen wordt toegewezen.
3.8.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De procedure die de vader aanhangig heeft gemaakt is een herhaling van zetten. De verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, zullen de onderliggende problemen niet oplossen.
Het doet de moeder pijn dat de vader de situatie omschrijft als een structureel probleem
tussen de moeder en [minderjarige 1] . Dat is er nooit geweest en is aangepraat door de vader, in die zin dat de vader meegaat in de leefwereld van [minderjarige 1] . De moeder is wellicht wat meer beschermend, maar de stelling dat er dan sprake is van een structureel probleem is een brug te ver. Partijen zien beide het probleem, spelen ten dele elkaar de zwarte piet toe, maar daartegenover staat dat partijen het graag anders zien. De hulpverlening in het vrijwillig kader heeft tot op heden geen resultaat gehad. De raad dient onderzoek te doen naar de situatie. De moeder heeft onlangs een intakegesprek gehad bij [instantie 3] en werkt mee aan dit traject. De moeder vraagt zich echter wel af, mede gelet op de vele hulpverleners die al betrokken zijn geweest, of hulpverlening in het vrijwillig kader nog passend is in deze situatie.
3.9.
De raad heeft – samengevat – het volgende geadviseerd. Enerzijds is het een goede ontwikkeling dat de ouders de stap naar [instantie 3] hebben gezet. Tijdens dit traject kunnen ouders proberen concrete afspraken te maken over hoe de kinderen elkaar weer kunnen gaan zien en de andere ouder. Dit is belangrijk aangezien de ouders niet lijken in te zien hoe zorgelijk het is dat de kinderen elkaar op dit moment niet zien.
Anderzijds is het gelet op de ernst van de patstelling van de ouders nodig dat de raad onderzoek gaat doen naar welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken en hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige 1] is. Er is in het verleden al veel hulpverlening geweest en er zijn veel procedures gevoerd. De raad hoopte van harte dat het traject bij [instantie 3] uitkomst gaat bieden, maar vooral het geval dat onverhoopt niet zo is dient er een vangnet te zijn om op een andere manier mee te denken over mogelijke oplossingen. Als er tijdens het raadsonderzoek ontwikkelingen zijn in het traject bij [instantie 3] , dan kan de raad deze ontwikkelingen direct betrekken in het onderzoek. Hoewel de onderhavige procedure feitelijk alleen betrekking heeft op [minderjarige 1] , wil de raad [minderjarige 2] ook meenemen in het onderzoek.
Het na acht maanden hervatten van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] is een behoorlijke stap. De raad geeft de ouders in overweging om met [instantie 3] te bespreken of dit eerst contact op een neutrale plek onder begeleiding kan plaatsvinden, bijvoorbeeld bij [instantie 3] . Zowel voor de ouders als de kinderen kan deze steun van [instantie 3] helpend zijn.
De motivering van de beslissing3.10 Het hof overweegt als volgt.
Raadsonderzoek
3.10.1.
Beide ouders hebben zich tijdens de mondelinge behandeling geconformeerd aan het advies van de raad om een raadsonderzoek te gelasten. Het hof zal overeenkomstig beslissen aangezien het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoordelijke beslissing te nemen op de voorliggende verzoeken. Het hof zal daarom de raad verzoeken een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 1] en hoe dient die regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
- is hulpverlening nodig? Zo ja, welke, ten behoeve van wie en met welk doel?
- welke hoofdverblijfplaats is het meeste in belang van [minderjarige 1] ?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en advies te vermelden?
Het staat de raad uiteraard vrij om ook [minderjarige 2] mee te nemen in het raadsonderzoek.
3.10.2.
Het hof zal de verdere beoordeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad eerder een terugkoppeling aan het hof geven. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Voorlopige zorgregeling
3.10.3.
Het is het hof gebleken dat er tussen partijen een patstelling is ontstaan, die tot gevolg heeft dat er geen uitvoering mee gegeven wordt aan de vastgestelde zorgregeling waardoor de vader [minderjarige 2] niet meer ziet, [minderjarige 1] de moeder niet meer ziet en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] elkaar ook niet meer zien. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met partijen en de raad besproken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de kindgesprekken (zie 2.3.1) hebben verteld dat zij elkaar missen. Daarnaast is uit het kindgesprek met [minderjarige 1] gebleken dat de band tussen de moeder en haar ernstig is verstoord, maar dat zij openstaat voor een voorzichtige opbouw van het contact.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt dat er de komende periode – waar nodig met behulp van [instantie 3] – ingezet wordt op contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en tussen [minderjarige 1] en de moeder (en waar mogelijk ook tussen [minderjarige 2] en de vader). Hierbij is het uitgangspunt dat [minderjarige 1] eens in de veertien dagen minimaal één uur bij de moeder verblijft en dat [minderjarige 2] tijdens dit contactmoment ook aanwezig is. Partijen stemmen in overleg met [instantie 3] de dag, het tijdstip en de duur van het contact nader af. Het hof wijst nog nadrukkelijk op het advies van de raad om het eerste contact tussen de moeder en [minderjarige 1] onder begeleiding van [instantie 3] op een neutrale plek te laten plaatsvinden.
3.10.4.
Gelet op de bereikte overeenstemming zal het hof een voorlopige zorgregeling bepalen waarbij [minderjarige 1] eenmaal in de veertien dagen minimaal één uur bij de moeder verblijft, waarbij partijen onderling de dag en het tijdstip afstemmen.
3.11.
Het hof zal iedere verdere beslissing pro forma aanhouden tot 22 juni 2023.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hierover onder rechtsoverweging 3.10.1 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
bepaalt een voorlopige zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder, waarbij [minderjarige 1] eens in de veertien dagen minimaal een uur bij de moeder verblijft en partijen in overleg met [instantie 3] de dag, het tijdstip en de duur van het contact nader afstemmen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 22 juni 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en N.E.J.M. Stoof en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier