ECLI:NL:GHSHE:2022:4581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.307.428_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2021. De ouders zijn het niet eens over de omgangsregeling en het gezag over hun twee minderjarige kinderen, geboren in Duitsland. De vader heeft in hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag en een gestructureerde omgangsregeling. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2022 zijn beide ouders en de bijzondere curator gehoord. De vader heeft zijn verzoeken tot gezamenlijk gezag en omgang met de oudste minderjarige ingetrokken, wat het hof niet-ontvankelijk verklaart. Het hof heeft vervolgens een nieuwe omgangsregeling vastgesteld voor de jongste minderjarige, waarbij de vader en het kind minimaal één à twee keer per maand contact hebben. De moeder is verplicht om de vader te informeren over het welzijn van de kinderen. De proceskosten worden gecompenseerd, en de bijzondere curator wordt ontslagen van haar taken. De beschikking is op 22 december 2022 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 december 2022
Zaaknummer: 200.307.428/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/355955 / FA RK 20-788
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M. Engelen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. S. Smeets.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] (Duitsland);
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] (Duitsland).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
M.P.J.M. van Heijst-van der Lee,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
als bijzondere curator over de hiervoor genoemde minderjarigen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: de ouders zijn het niet eens over het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de vaststelling van de omgangsregeling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 1 maart 2022, met producties, ingekomen bij het hof op 3 maart 2022, heeft de vader verzocht de genoemde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
I. dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belast zullen zijn;
II. primair dat de vader omgang met de kinderen heeft eenmaal in de 14 dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, of
subsidiair eenmaal in de drie weken een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, zowel primair als subsidiair: waarbij partijen de kinderen afwisselend zullen ophalen en wegbrengen;
III. dat de vader gedurende een periode van twee weken tijdens de zomervakantie omgang heeft met zijn kinderen, zulks in onderling overleg te bepalen;
IV. dat de kinderen het ene jaar kerstavond (tijdstip nader te bepalen) en eerste kerstdag bij de vader zijn en tweede kerstdag vanaf een nader te bepalen tijdstip bij moeder, het andere jaar wordt dit omgedraaid;
V. dat de kinderen het ene jaar de eerste week van de kerstvakantie bij de vader zijn en het andere jaar de tweede week;
VI. dat de kinderen op Vaderdag bij de vader zijn en dat de kinderen hun verjaardagen het ene jaar bij de vader vieren en het jaar daarop bij de moeder;
VII. een en ander onder compensatie van kosten.
2.2.
Bij verweerschrift in hoger beroep tevens inhoudende incidenteel hoger beroep, heeft de moeder verzocht:
A. de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen als zijnde ongegrond en/of ongemotiveerd.
B. de vader primair te veroordelen in de volledige kosten van de moeder in eerste aanleg waaronder het werkelijke bedrag € 16.342,55 aan advocaatkosten en het griffierecht dan wel subsidiair de vader te veroordelen in de forfaitaire kosten en het griffierecht;
C. de vader te veroordelen in de werkelijke gemaakte kosten in hoger beroep, welke kosten uiterlijk tien dagen voor de zitting inzichtelijk gemaakt zullen worden.
2.3.
Bij verweerschrift op het incidenteel hoger beroep, heeft de vader verzocht het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het procesdossier eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 3 maart 2022;
- het V6-formulier van 21 maart 2022, van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen
bij het hof op 22 maart 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof
op 12 april 2022;
- het V6-formulier van 12 april 2022, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de bijzondere curator van 6 juli 2022, ingekomen bij het hof op diezelfde
datum;
- de brief van de bijzondere curator van 22 november 2022, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de bijzondere curator.
2.5.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, afzonderlijk van elkaar, met de voorzitter van het hof gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de ouders zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] , Duitsland (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , Duitsland (hierna: [minderjarige 2] ).
3.2.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 16 april 2012 zijn de eerder tussen de ouders gemaakte afspraken over de omgangsregeling gewijzigd en is het volgende bepaald:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven een keer per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader, waarbij de vader, indien mogelijk, de kinderen op vrijdag ophaalt en op maandagochtend naar school brengt;
- gedurende een periode van twee weken in de zomervakantie verblijven de kinderen bij de vader, in overleg te bepalen;
- waarbij de vader de kinderen bij de moeder ophaalt en de moeder de kinderen ophaalt bij de vader;
- de kinderen hebben een belcontact met de vader in de week dat geen omgang met de vader is op maandag en woensdag om 17.30 uur en in de week dat er wel omgang is op woensdag om 17.30 uur.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 8 december 2021 heeft de rechtbank, onder wijziging van de bij beschikking van 16 april 2012 vastgestelde omgangsregeling, bepaald dat met hulp van de psychosociaal therapeut met het oog op volledig relatieherstel tussen de vader en de kinderen en op geleide van het tempo van de kinderen toegewerkt moet worden naar de een omgangsregeling, waarbij de kinderen tenminste eenmaal per twee weken contact hebben met de vader (in de buurt van) de woonomgeving van de kinderen, via bijvoorbeeld een wandeling of lunchafspraak. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om met de moeder gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te oefenen, afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep
gekomen.
Ingetrokken verzoeken
3.6.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn verzoeken ten aanzien van het verkrijgen van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en ten aanzien van het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] , ingetrokken. Dit betekent dat het hof de vader ten aanzien van deze verzoeken niet-ontvankelijk zal verklaren. Aan het hof ligt aldus nog de door de vader verzochte omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] en de door de moeder verzochte proceskostenveroordeling voor.
Omgangsregeling
3.7.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wil graag dat er meer structuur komt in de omgangsregeling die hij nu met [minderjarige 2] heeft. Ook [minderjarige 2] zelf geeft aan graag een meer gestructureerde regeling te willen. De vader wil graag aansluiten bij de wensen van [minderjarige 2] hierin.
3.8.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De kinderen ervaren veel stress en druk door de houding van de vader en door deze procedure. [minderjarige 2] wil wel contact met de vader, maar is ook gesteld op zijn vrije tijd. Hij heeft daarnaast een bijbaantje en diverse andere activiteiten in het weekend. De kinderen willen niet dat er een vakantieregeling wordt vastgelegd. De moeder staat achter een omgangsregeling tussen [minderjarige 2] en de vader, waarbij aandacht is voor structuur in de regeling, maar ook voldoende flexibiliteit, zoals [minderjarige 2] zelf aan heeft gegeven.
3.9.
De bijzondere curator voert – samengevat – het volgende aan. De bijzondere curator heeft gezien dat de communicatie tussen de vader en de kinderen niet goed verloopt, waarbij zaken over en weer verkeerd geïnterpreteerd worden en anders overkomen dan bedoeld. Beide kinderen hebben aangegeven in meer of mindere mate contact te willen met de vader, maar zij ervaren ook belemmeringen als het gaat om kwaliteit van de contactmomenten. Voor [minderjarige 2] zou het goed zijn als er een regeling komt waarbij hij één keer in de maand omgang heeft met de vader, met de nadrukkelijke vrijheid om af te wijken van het vastgestelde contactmoment, zonder dat hij daar allerlei vragen over krijgt van de kant van de vader of dat het afwijken hem dan verplicht die keer op een door de vader bepaald ander moment in te halen
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.2.
De wijziging van omstandigheden is niet in geschil, en is onder meer gelegen in het feit dat de contactregeling zoals die eerder door de rechtbank is vastgesteld, niet wordt nagekomen.
3.10.3.
Zoals hiervoor is aangegeven heeft de vader zijn verzoeken ten aanzien van het verkrijgen van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingetrokken. Het hof heeft van de vader begrepen dat hij heeft ingezien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet achter dit verzoek stonden en dat dit voor hen belastend was. De vader heeft een grote stap gezet door dit verzoek in te trekken en hij heeft de hoop geuit dat hij hierdoor ruimte creëert bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om vrij het contact met hem aan te gaan. De vader heeft aangegeven te willen investeren en prioriteit te willen geven aan het herstel / het verbeteren van het contact tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator aangegeven dit te zullen bespreken met de kinderen.
3.10.4.
Het hof zal voorts een omgangsregeling vaststellen tussen [minderjarige 2] en de vader waarbij [minderjarige 2] minimaal één à twee keer per maand omgang heeft met de vader. De invulling van het contact (al dan niet met overnachting) is vrij. Van belang daarbij is dat [minderjarige 2] niet het gevoel krijgt dat hij gedwongen wordt tot het contact met de vader, maar de vrijheid mag voelen om een omgangsmoment af te zeggen of te verplaatsen indien dat voor [minderjarige 2] beter uitkomt. Het is van belang dat de vader hierin meebeweegt. Hierdoor krijgt de regeling meer structuur dan dat die op dit moment heeft, maar ook de door [minderjarige 2] gewenste flexibiliteit. [minderjarige 2] heeft tijdens het kindgesprek bij het hof aangegeven dit belangrijk te vinden en het hof acht dit, mede gelet op zijn leeftijd, ook in zijn belang.
Het verzoek tot het vaststellen van een verdeling van de vakanties en feestdagen, zoals door de vader is verzocht, zal het hof afwijzen. Het hof vindt het op dit moment niet in het belang van [minderjarige 2] een dergelijke uitgebreide regeling vast te stellen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
3.10.5.
De vader heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling aandacht gevraagd voor de informatieplicht die op de moeder rust en de moeder is door het hof gewezen op haar wettelijke plicht de vader met regelmaat te informeren over het welzijn van de kinderen. De moeder heeft toegezegd dat zij hier aan zal voldoen.
3.11.
[minderjarige 2] heeft tijdens het kindgesprek de voorzitter expliciet gevraagd of hij zelf zou mogen lezen wat de beslissing van het hof is geworden. Het hof zal aan deze vraag van [minderjarige 2] voldoen en in de volgende alinea aan [minderjarige 2] uitleggen waarom het hof deze beslissing over de omgang heeft genomen.
3.11.1.
[minderjarige 2] , jij hebt tijdens het gesprek met de voorzitter van het hof duidelijk verteld wat jij vindt van de situatie met je vader en de procedure die nu bij het hof loopt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft je vader besloten het verzoek over het gezag in te trekken. Dat betekent dat het hof daar geen beslissing meer over neemt en het blijft zoals het nu is. Je moeder heeft dus het gezag over jou en [minderjarige 1] . Je vader heeft verteld dat dit een grote stap voor hem is en dat hij hoopt dat dit jou (en [minderjarige 1] ) ruimte zal geven. Ook hoopt hij dat dit zal helpen om jullie contact op termijn beter te laten worden. Je vader heeft overigens ook het verzoek ten aanzien van het vastleggen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] ingetrokken, in de hoop dat er dan juist in de toekomst weer ruimte voor contact zal komen.
Het verzoek voor de omgangsregeling met jou heeft het hof wel behandeld, omdat dat verzoek niet is ingetrokken en jij daar zelf over hebt aangegeven wel graag een regelmatige regeling te willen (die ook weer niet al te vast is).
Het hof zal een omgangsregeling vastleggen waarbij jij en je vader minimaal één à twee keer in de maand omgang hebben met elkaar. Het hof vindt het belangrijk dat jij ook de vrijheid hebt om – zoals je zelf zegt ‘zonder gedoe’ – een keer af te kunnen zeggen of een moment te kunnen verplaatsen als jou dat beter uitkomt. Jij hebt verteld dat jij dat fijn zou vinden en je
hebt ook de leeftijd om dat zelf in te kunnen schatten. Het hof heeft met de
bijzondere curator afgesproken dat zij met jou en [minderjarige 1] verder praat over de beslissing van het hof.
3.12.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling zal vernietigen en vervolgens een omgangsregeling zal vaststellen, zoals hierboven is beschreven. Het verzoek ten aanzien van het vaststellen van een verdeling van de vakanties en feestdagen zal worden afgewezen. De vader zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de verzoeken die door hem zijn ingetrokken.
Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de zaak en het feit dat de ouders een relatie met elkaar hebben gehad. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht. Tot slot zal het hof de bijzondere curator ontslaan van haar taken.

4.De beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk ten aanzien van zijn verzoeken aangaande het verkrijgen van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en ten aanzien van het verzoek van de vader met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] ;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
8 december 2021 ten aanzien van de omgangsregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2012 ten aanzien van de omgangsregeling als volgt;
bepaalt dat de vader en [minderjarige 2] recht hebben op omgang met elkaar één à twee keer per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontslaat de bijzondere curator van haar taken;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en H. van Winkel
en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.