ECLI:NL:GHSHE:2022:4577

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.317.637_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2022, waarin de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) voor de duur van één jaar. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F. Pool, verzet zich tegen deze beslissing en stelt dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De vader, die de kinderen heeft erkend, heeft de Marokkaanse nationaliteit en de moeder en kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De kinderen ervaren angst en spanning door de communicatieproblemen tussen de ouders, wat hen in hun ontwikkeling bedreigt. De raad voor de Kinderbescherming en de GI steunen de ondertoezichtstelling, omdat de ouders niet in staat zijn om samen hulpverlening op te starten. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de continuïteit van de hulpverlening te waarborgen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De uitspraak is gedaan op 22 december 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 december 2022
Zaaknummer : 200.317.637/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/383036 / JE RK 22-899
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
hierna samen te noemen: de kinderen of de minderjarigen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] , hierna te noemen: de vader;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de GI;

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2022, heeft de moeder (na aanvulling van dit verzoek ter zitting) verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van één jaar, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2022, heeft de raad verzocht om het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De GI heeft een verweerschrift met producties ingediend, ingekomen ter griffie op 21 november 2022. De GI heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg gehouden op 8 juli 2022;
- brief van de zijde van de moeder, ingekomen op 10 november 2022;
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2022 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. F. Pool;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.6.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 23 november 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend en het gezag over de kinderen berust bij beide ouders. Het hoofdverblijf van de kinderen is bij de moeder. De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 juli 2022 voor de duur van twaalf maanden te weten tot 18 juli 2023.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarigen, door de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ten onrechte heeft de rechtbank daarmee geoordeeld dat voldaan is aan de gronden voor ondertoezichtstelling ex artikel 1:255 lid 1 onder a en b BW. De moeder is van mening dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Haar standpunt is niet dat er geen zorgen zijn. Ook de moeder maakt zich ook zorgen over de effecten van de scheiding op de kinderen en de beperkte mate van betrokkenheid van de vader bij de kinderen, maar de zorgen zijn niet dusdanig ernstig dat gesproken kan worden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ontwikkelen zich goed, hebben veel vrienden, ervaren geen problemen met het regulieren van emoties en krijgen passend onderwijs. [minderjarige 1] had een moeilijk jaar vanwege de online lessen en zijn gehoorproblemen. Hierdoor ging hij achteruit op school. De moeder heeft een goed contact met school en heeft extra hulp ingeschakeld voor de gehoorproblemen van [minderjarige 1] . De leraren hebben aangegeven dat er sindsdien bij hem vooruitgang te zien was. [minderjarige 1] heeft goede cijfers gehaald en is overgegaan naar de tweede klas. Ook is er begeleiding vanuit de intern begeleidster en een maatschappelijk werker van het audiologisch centrum. Uit het raadsrapport kan niet worden afgeleid dat, volgens de raad ingrijpende, levensgebeurtenissen een dusdanig negatieve invloed hebben op de minderjarigen dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn onvoldoende objectiveerbare gronden aanwezig die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Ten aanzien van het vrijwillig kader stelt de moeder zich op het standpunt dat zij bereid is en in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging en ontwikkeling van de minderjarigen weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Het vrijwillige kader is toereikend. De moeder vraagt zich af in hoeverre de ondertoezichtstelling een verandering brengt in de intrinsieke motivatie van de vader. De vader heeft namelijk aangegeven dat hij niets wil veranderen en dit ook niet nodig vindt. De moeder heeft weinig vertrouwen dat de motivatie van de vader zal veranderen en de ondertoezichtstelling zal daar niet in helpen, hoezeer de moeder dat ook betreurt. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling juist belemmerend werkt doordat zij niet zelf hulpverlening kan inschakelen voor de kinderen en afhankelijk is van de GI. Tot op heden is er nog geen enkele vorm van hulpverlening opgestart.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan. De raad kan zich niet verenigen met de strekking en inhoud van het beroepschrift en vindt bekrachtiging van de bestreden beschikking in het belang van de minderjarigen. Ten aanzien van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen is de raad van mening dat de kinderen veel last ervaren van het gebrek aan communicatie tussen de ouders en dat zij door de ouders onvoldoende tot nauwelijks zijn meegenomen in het proces van de scheiding. Dit heeft gezorgd voor verwarring, onduidelijkheid en zorgen bij de kinderen, die nog steeds niet helemaal zijn weggenomen. De grootste zorg van de raad ligt in het gegeven dat de kinderen gevoelens van angst en spanning ervaren door de manier waarop de ouders met elkaar omgaan. De kinderen zijn, ook jaren na de feitelijke breuk van de ouders, nog steeds bang dat de ouders ruzie met elkaar maken of zelfs dat ze gaan vechten als zij elkaar treffen. De raad heeft daarnaast geconstateerd dat de kinderen (te) weinig betrokkenheid, steun en aandacht ervaren in de thuissituaties bij zowel de moeder als de vader.
Ten aanzien van de hulpverlening heeft de raad geconstateerd dat deze door de vader geweigerd wordt en niet noodzakelijk wordt geacht. De raad ziet bij de moeder wel bereidheid, maar anderzijds ook onvoldoende probleeminzicht en vertrouwen om een dergelijk hulpverleningstraject in het vrijwillig kader te laten slagen. Het is beide ouders niet gelukt om hun verantwoordelijkheid te nemen om (samen) hulpverlening op te starten. Hulpverlening in het vrijwillig kader is geadviseerd en ‘opgelegd’ binnen het UHA maar nooit van de grond gekomen. Het effect van deze stilstand op de ontwikkeling van de kinderen wordt daarbij uit het oog verloren. Ook nu in hoger beroep stelt de moeder dat zij slechts bereid is om hulpverlening in een vrijwillig kader te accepteren in het geval de noodzaak van die hulpverlening wordt aangetoond.
Naar de mening van de raad is er van de ouders een actieve houding nodig ten aanzien van de inschakeling van hulpverlening voor henzelf en de kinderen. Tot op heden is hier geen sprake van. Ook het beroepschrift van de moeder en de reactie van de vader daarop tonen in de ogen van de raad aan dat de ouders de zorgen bagatelliseren, waardoor er geen vertrouwen is dat er een verbetering zal zijn voor de kinderen wanneer hulp in een vrijwillig kader zou worden voortgezet.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan. De GI acht de bestreden beschikking op de juiste gronden afgegeven. De GI is het eens met de in het verzoekschrift door de raad aangevoerde gronden. Vanaf de datum van de bestreden beschikking heeft er in juli 2022 een gesprek met beide ouders plaatsgevonden en is er een plan van aanpak opgesteld. Ook heeft er een gesprek met de kinderen plaatsgevonden. De kinderen geven aan nog steeds veel last te hebben van de echtscheidingsstrijd tussen de ouders, van de incidenten die in het verleden tussen de ouders hebben plaatsgevonden en van het gebrek aan communicatie tussen de ouders. Sinds de ondertoezichtstelling is er in die zin dus nog niets veranderd. De ouders en kinderen zijn aangemeld voor een echtscheidingsmodule bij [instantie] . De wachttijd is circa twee maanden en verwacht wordt dat het traject medio december 2022 start. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk zodat het traject bij [instantie] ook daadwerkelijk doorgang kan vinden en ervoor te zorgen dat alle betrokkenen blijvend hun medewerking verlenen. Dit omdat eerder in het vrijwillige kader onvoldoende is meegewerkt.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat aan de vereisten is voldaan van artikel 1:255 lid 1 BW. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is sprake van ernstige problematiek bij de kinderen als gevolg van de scheiding. De kinderen ervaren sinds het uiteengaan van hun ouders onverminderd gevoelens van angst en spanning door de manier waarop de ouders met elkaar in het verleden zijn omgegaan en nog omgaan. De kinderen zijn, ook jaren na de feitelijke breuk van de ouders, nog steeds bang dat de ouders ruzie met elkaar maken of zelfs dat ze gaan vechten als zij elkaar treffen. Ook ervaren de kinderen van hun beide ouders (te) weinig betrokkenheid, steun en aandacht. De ouders zijn daarnaast niet in staat op een constructieve wijze met elkaar communiceren en zij diskwalificeren elkaar als ouders.
Hoewel het oppervlakkig gezien goed lijkt te gaan met de kinderen en er een structurele omgangsregeling is tussen de vader en de kinderen is het hof van oordeel dat deze positieve ontwikkelingen onvoldoende zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Daarmee kan (nog) niet worden gesproken van een situatie waarbij de zorgen van de GI en de raad, zoals verwoord in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, zijn weggenomen.
Gebleken is dat het de ouders tot nu toe (samen) niet is gelukt om deze zorgen met behulp van hulpverlening in een vrijwillig kader weg te nemen. Teneinde de continuïteit van de thans ingezette hulpverlening, de echtscheidingsmodule bij [instantie] , te waarborgen, acht het hof de ondertoezichtstelling van de kinderen in hun belang noodzakelijk.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.P. de Beij en M.J.C. van Leeuwen en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.