ECLI:NL:GHSHE:2022:4576

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.316.868_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van zes minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2022 aangevochten, waarin de kinderen voor een periode van negen maanden onder toezicht zijn gesteld. De moeder betwist de ontwikkelingsbedreiging die door de rechtbank is vastgesteld en stelt dat zij altijd open heeft gestaan voor hulpverlening. De vader steunt de ondertoezichtstelling, maar betwist enkele beschuldigingen die in het raadsrapport zijn opgenomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de Raad voor de Kinderbescherming en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat de langdurige strijd tussen de ouders een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen vormt. Ondanks enige verbeteringen in de communicatie tussen de ouders, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de kinderen te beschermen en de hulpverlening voort te zetten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en de ouders niet in staat zijn om zonder bemoeienis van de jeugdbeschermers samen te werken aan een zorgregeling.

De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een gedwongen kader voor de hulpverlening, gezien de complexe problematiek en de betrokkenheid van meerdere hulpverlenende instanties. Het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant ter attentie van het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 december 2022
Zaaknummer : 200.316.868/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/398238 / JE RK 22-961
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A. Pietsch,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 6] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 29 september 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] voor de duur van negen maanden (alsnog) af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2022, met als bijlage het raadsrapport d.d. 1 juni 2022, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 november 2022, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking in hoger beroep te bevestigen en het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en niet-bewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en, de inmiddels jongmeerderjarige, [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling gehoord buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 juli 2022, ingekomen op 21 november 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] . [minderjarige 1] is op [geboortedatum] 2022 meerderjarig geworden. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] tot 8 november 2022 onder toezicht gesteld van de GI en [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] voor de duur van negen maanden, te weten tot 24 april 2023.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.4.
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen, althans van een ontwikkelingsbedreiging die niet afdoende in het vrijwillige kader kan worden afgewend. Het enkele feit dat er sprake is van echtscheidingsproblematiek tussen de vader en de moeder en de zorg dat dit zijn weerslag kan gaan hebben op de minderjarigen, is onvoldoende om de ontwikkelingsbedreiging aan te nemen. Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan het vereiste dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder heeft immers altijd opengestaan voor hulpverlening en deze hulp aanvaard. Zij heeft in het verleden ook zelf (individuele) hulpverlening gezocht en ontvangen. Indien het hof van oordeel is dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken, dan stelt de moeder zich op het standpunt dat zij in de voorbije maanden heeft aangetoond dat zij de ingezette lijn in het belang van de minderjarigen kan en zal (blijven) vasthouden. Ten slotte stelt de moeder dat de ondertoezichtstelling meer kwaad doet dan goed. De GI heeft gedurende de ondertoezichtstelling tweemaal een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven en de GI heeft ook een spoedmachtiging verzocht tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van zes maanden, welk verzoek bij beschikking van 29 juli 2022 is toegewezen voor de duur van twee weken. Het moge duidelijk zijn dat de GI van meet af aan de druk aan de zijde van de moeder heeft opgevoerd. Deze gang van zaken heeft zijn weerslag op het vertrouwen van de moeder in de GI en in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De moeder is bang dat de druk van de ondertoezichtstelling (op termijn) negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de kinderen.
3.5.
De vader is het nog steeds eens met het advies van de raad en acht een ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen. Wel betwist hij dat bij hem sprake zou zijn van borderline problematiek en van een seksverslaving, zoals in het raadsrapport staat vermeld. Ook betwist hij dat hij weinig betrokken is geweest bij de opvoeding van de kinderen. Hij legt uit dat sprake was van een traditionele rolverdeling, waarbij hij veel uren buitenshuis werkte. De vader voert aan dat er in de aanloop naar de echtscheiding, en dus voorafgaand aan de ondertoezichtstelling, forse maritale spanningen bestonden. Ondanks de ondertoezichtstelling en de aanstelling van de jeugdbeschermer is de periode daarna niet verlopen zonder spanningen. Vanaf juli 2022 zijn er regelmatig spanningen geweest tussen de moeder en de toenmalige jeugdbeschermer, wat geleid heeft tot een drietal schriftelijke aanwijzingen. Ook zijn de door de raad opgestelde doelen nog niet gehaald. De kinderen voelen nog steeds de spanningen tussen de ouders. Aan het doel dat de kinderen prettig contact hebben met hun vader wordt nog gewerkt, door middel van de inzet van begeleide omgang door [hulpverlening] . De vader is voornemens te verhuizen naar [plaats] en hij zou daarom graag overleg voeren met de jeugdbeschermer(s) op welke wijze de begeleide en/of onbegeleide omgang dan kan worden ingevuld. De vader is met de GI van mening dat een zorgregeling niet van de grond zal komen zonder de inmenging van de jeugdbeschermer(s).
3.6.
De raad blijft van mening dat sprake is van een forse ontwikkelingsbedreiging. De kinderen worden al jarenlang belast met de echtscheidingsproblematiek. Daarnaast hebben de kinderen kindeigen problematiek en zijn de ouders onvoldoende emotioneel beschikbaar. De zorgen zijn alleen maar toegenomen, mede door de nieuwe partner van de moeder. De moeder heeft zich ook niet altijd aan de veiligheidsafspraken gehouden. De kracht van de moeder zit met name in het regelen van praktische zaken voor de kinderen, maar het schort nog aan de pedagogische vaardigheden. Omdat de moeder het niet eens is met de wijze waarop de GI uitvoering geeft aan de ondertoezichtstelling, is het niet mogelijk om de hulpverlening in een vrijwillig kader voort te zetten.
3.7.
De GI sluit zich aan bij het standpunt van de raad. De jeugdbeschermer die aanvankelijk betrokken was bij het gezin is enkele weken geleden vervangen door twee andere jeugdbeschermers. De dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft er een overleg plaatsgevonden met de ouders, bijgestaan door hun advocaten, [hulpverlening] en de mediator om te kijken hoe vorm kan worden gegeven aan het contact tussen de kinderen en de vader. De (nieuwe) jeugdbeschermers zijn van mening dat het de ouders niet zelf zou zijn gelukt om dit overleg te organiseren. De jeugdbeschermers zullen eerst de nieuwe woonsituatie bij de vader bekijken, zodat vervolgens de omgang bij de vader thuis kan worden opgebouwd. Het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is nodig om de hulpverlening van [hulpverlening] te kunnen voortzetten. [hulpverlening] heeft immers aangegeven te zullen stoppen met de hulpverlening als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. [hulpverlening] heeft zich eerst gericht op het verminderen van de spanningen tussen de ouders en het vormgeven van een zorgregeling met de vader en zal zich nog moeten richten op het inzetten van individuele trajecten voor de kinderen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en dat een ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is.
In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
3.8.3.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen is met name gelegen in de langdurige strijd tussen de ouders. De kinderen worden al jarenlang belast door deze strijd. Door de keuzes die de ouders maken zijn zij emotioneel niet beschikbaar voor de kinderen. Hoewel het contact tussen de vader en de moeder sinds de ondertoezichtstelling iets beter verloopt en er minder ruzies zijn, is het contact nog steeds minimaal en zijn de ouders nog altijd niet in staat om zonder de bemoeienis van de jeugdbeschermers met elkaar te overleggen over de kinderen en vorm te geven aan de zorgregeling van de kinderen met de vader. Dit neemt niet weg dat door de betrokken hulpverlening wordt gezien dat de moeder haar uiterste best doet om alle praktische zaken te regelen voor de kinderen. Vanwege de kindeigen problematiek bij een aantal kinderen en de diverse hulpverlenende instanties die betrokken zijn bij het gezin, acht het hof het noodzakelijk dat de GI regie blijft voeren. [hulpverlening] biedt hulp in de opvoedsituatie bij de moeder en alle kinderen hebben een eigen [hulpverlening] -maatje. Daarnaast zal [hulpverlening] de contacten met de vader begeleiden. Het is niet mogelijk de hulpverlening vanuit [hulpverlening] in een vrijwillig kader voort te zetten, zoals de moeder wenst. [hulpverlening] heeft immers aangegeven dat sprake is van complexe problematiek, waarbij zij alleen in het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling de sturing kunnen bieden die nodig is. Tijdens het overleg dat daags voor de mondelinge behandeling op initiatief van de jeugdbeschermers heeft plaatsgevonden met de ouders en hun advocaten, [hulpverlening] en de mediator, zijn stappen gezet om tot een definitieve zorgregeling te komen. Deze positieve ontwikkeling is echter pril. Gelet op de reeds lang bestaande problematiek tussen de ouders en het feit dat de door de raad opgestelde doelen nog niet zijn gehaald, heeft het hof op dit moment nog niet het vertrouwen dat de ouders in een vrijwillig kader in staat zijn om de zorgen ten aanzien van de kinderen weg te nemen. Het hof acht het daarom in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling gehandhaafd blijft.
3.8.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 4 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, A.M. Bossink en H.M.A.W. Erven en is op 22 december 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.