ECLI:NL:GHSHE:2022:4575

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.315.709_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing en plaatsing bij grootmoeder vaderszijde

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021, en de verzoeken van de vader en de moeder om de plaatsing bij de grootouders vaderszijde. De vader, die in hoger beroep is gegaan, betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat hij en de moeder in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen. De moeder steunt het verzoek van de vader en vraagt om een herplaatsing bij de grootouders. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die de uithuisplaatsing had verlengd, bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders nog steeds aanwezig zijn, ondanks positieve ontwikkelingen in hun situatie. De grootouders vaderszijde zijn geschikt bevonden als pleegouders en het hof heeft besloten dat de minderjarige geleidelijk bij hen geplaatst moet worden, met begeleiding van de gecertificeerde instelling. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de continuïteit en emotionele stabiliteit voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 december 2022
Zaaknummer : 200.315.709/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/304922 / JE RK 22-838
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI,
tevens vertegenwoordigd door het
[jeugdhulp organisatie],
hierna te noemen: het [jeugdhulp organisatie] .
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente Gennep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2022, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog
1. het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel;
2. te bepalen dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst bij de grootouders vaderszijde.
2.2.
Er is van de kant van de GI geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2022, heeft de moeder het hof verzocht in de hoofdzaak - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de vader toe te wijzen en de bestreden beschikking d.d. 15 juli 2022 te vernietigen.
De moeder verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
primair:
I het verzoek van de GI wordt afgewezen;
subsidiair:
II. [minderjarige] uit huis wordt geplaatst bij grootouders vaderszijde.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. De Gruijl;
- het [jeugdhulp organisatie] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger jeugdhulp organisatie 1] en [vertegenwoordiger jeugdhulp organisatie 2] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Metin.
Aan de grootouders vaderszijde, [grootvader] en [grootmoeder] , is bijzondere toegang verleend tot de mondelinge behandeling; zij hebben ter zitting ook het woord gevoerd.
2.4.1.
Namens de raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van het [jeugdhulp organisatie] d.d. 3 november 2022;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 7 november 2022;
  • het V6-formulier met als bijlage de brief van de grootouders vaderszijde, van de kant van mr. De Gruijl ingekomen op 11 november 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader en de moeder.
3.2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 oktober 2021 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 19 januari 2022. Bij deze beschikking is ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 2 november 2021.
3.2.2.
Op 29 oktober 2021 heeft er naar aanleiding van de beslissing van 19 oktober 2021
een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarna er bij beschikking van 29 oktober 2021
een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin is verleend voor de
periode van 2 november tot 2 december 2021. De overige beslissingen zijn destijds aangehouden in afwachting van de bevindingen van het [jeugdhulp organisatie] .
3.2.3.
Na de mondelinge behandeling op 30 november 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 19 januari 2022.
3.2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 januari 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 18 januari2023 en is een trajectmachtiging uithuisplaatsing afgegeven voor de duur van drie maanden (in verband met de opname in [instelling] ).
3.2.5.
Bij beschikking van 7 april 2022 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing in
een voorziening voor pleegzorg van 18 april 2022 tot 18 juli 2022.
De uitvoering van de ondertoezichtstelling gebeurt door het [jeugdhulp organisatie] onder
verantwoordelijkheid van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor
pleegzorg verlengd tot 18 januari 2023.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing ten onrechte heeft verlengd tot 18 januari 2023. Er is niet voldaan aan het wettelijk criterium en is er geen sprake van een veiligheidsrisico of een noodzaak voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] .
De vader ontkent dat er bij hem sprake was en is van verslavingsproblematiek. Ook betwist hij dat er bij hem sprake is van agressieproblematiek; desondanks heeft hij hiervoor wel hulp ingeschakeld via het Leger des Heils. Daarnaast hebben de vader en de moeder maatschappelijk werk ingeschakeld, is de moeder aangemeld bij [instantie 1] en is de vader aangemeld bij [instantie 2] . Ook willen beide ouders voorlichting over de pedagogische aspecten van het ouderschap.
Het [jeugdhulp organisatie] heeft ten onrechte niet onderzocht wat de vader en de moeder nodig hebben om met passende ondersteuning de zorg over [minderjarige] te dragen. De vader voert verder aan dat de verslagen, in ieder geval van de beschermtafel, onjuistheden bevatten en dat ten onrechte daarop is voortgeborduurd.
Zowel de vader als de moeder hebben in de afgelopen periode de nodige stappen gezet, waardoor zij in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De vader meent een kans te moeten krijgen, of in elk geval dat de moeder met [minderjarige] in een moeder-kindhuis moeten worden geplaatst.
Indien het hof van oordeel is dat er toch noodzaak is tot een uithuisplaatsing verzoekt de vader om een netwerkplaatsing bij zijn ouders. De reden voor het niet kunnen plaatsen van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde is de vader onduidelijk. Net als [jeugd instelling] meent ook de vader dat de plaatsing bij de grootouders vaderszijde de kans op een
positieve pleegzorgplaatsing vergroot.
De grootouders vaderszijde zijn geschikt bevonden. Volgens de vader is het uitgangspunt dat een minderjarige binnen het netwerk wordt geplaatst wanneer een plaatsing bij de ouders niet mogelijk is en bovendien moet een plaatsing binnen haar familie in het
belang van [minderjarige] worden geacht.
3.6.
Het [jeugdhulp organisatie] voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - aan dat zoals uit de brief van het [jeugdhulp organisatie] van 3 november 2022 blijkt een uithuisplaatsing naar de mening van het [jeugdhulp organisatie] noodzakelijk is. De ouders beschikken niet over de rust en stabiliteit die er nodig is om [minderjarige] thuis te houden. Hoewel de ouders zijn gestart met hulpverlening bevindt zich dat nog in een opstartende fase. Moeder lijkt nog onvoldoende stabiel en kan geen duidelijke keuzes maken. Vader heeft geen probleembesef, heeft zijn eigen opvattingen over wat [minderjarige] nodig heeft en laat zich hier niet in sturen. Vader ontkent de geweldincidenten die eerder hebben plaatsgevonden en doet dreigende uitspraken. De opname van de ouders met [minderjarige] bij [instelling] is voortijdig beëindigd door genoemde problematiek. Ouders zullen eerst in behandeling moeten voor hun persoonlijke problematiek. Zodra er zicht is op resultaat en verbetering kan er mogelijk opnieuw onderzocht worden middels een opname of ouders voldoende opvoedkwaliteiten hebben of voldoende leerbaar zijn om deze op te doen.
Het verzoek van de vader is niet in het belang van [minderjarige] .
Ten aanzien van de grootouders vaderszijde heeft het [jeugdhulp organisatie] verklaard dat deze grootouders vanaf de geboorte geen rol in het leven van [minderjarige] hebben gespeeld. Ondanks dat het [jeugdhulp organisatie] herhaaldelijk bij ouders heeft aangegeven dat ouders familie mee mogen nemen naar de bezoekmomenten, is grootmoeder nooit aangesloten en grootvader een enkele keer. Er heeft in het verleden een positieve netwerkscreening plaatsgevonden bij grootouders, maar er zijn momenteel te veel veiligheidsrisico’s bij ouders, met name bij de vader, waardoor [minderjarige] niet overgeplaatst kan worden naar een bekende plaats voor de ouders. Er zijn zorgen over een plaatsing van [minderjarige] op een plek die bekend is bij de ouders vanwege eerder door de vader gedane uitspraken. De vader heeft behandeling nodig, anders kan de veiligheid van [minderjarige] niet worden gegarandeerd. Dat staat los van het feit dat de grootouders [minderjarige] mogelijk goed kunnen verzorgen. In de laatste beschikking van 15 juli 2022 heeft de kinderrechter uitgebreid aandacht besteed aan dit onderwerp. De kinderrechter zag nog steeds te veel risico’s aan een plaatsing in een bekend, dan wel netwerkpleeggezin van ouders, en was van oordeel dat een plaatsing in een onafhankelijk pleeggezin meer tegemoet kwam aan de belangen van [minderjarige] . Het [jeugdhulp organisatie] heeft er geen vertrouwen in dat de vader zich bij het besluit neerlegt op het moment dat [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde wordt geplaatst.
Omdat [minderjarige] zich al ging hechten in het crisis pleeggezin is ervoor gekozen om haar door te plaatsen naar een perspectief biedend pleeggezin. Volgens de GI is het schadelijk voor [minderjarige] om haar daar nu weg te halen.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er is voldaan aan het wettelijk criterium voor de uithuisplaatsing. Volgens de moeder heeft de rechtbank, omdat het [jeugdhulp organisatie] tegenstrijdige beweringen heeft gedaan, op grond van onjuiste informatie geoordeeld.
Verder is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat er sprake is van hardnekkige problematiek bij de ouders. Er is onvoldoende ingezet om de moeder met [minderjarige] in een moeder-kind-huis te plaatsen. Zij kan met enige (ambulante) begeleiding voor [minderjarige] zorgen. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de plaatsing van [minderjarige] in een onafhankelijk pleeggezin meer tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] dan een plaatsing bij de grootouders vaderszijde. De grootouders vaderszijde zijn in staat geacht om voor [minderjarige] te zorgen en de moeder acht het in het belang van [minderjarige] om, als een plaatsing van haar en [minderjarige] in een moeder-kind-huis niet lukt, haar in een netwerkpleeggezin te laten opgroeien.
3.8.
De grootouders hebben op de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren gebracht. Zij zijn in staat en bereid om samen te zorgen voor [minderjarige] . De grootmoeder zou dan de hoofd-opvoeder zijn en zij zou samen met de grootvader in een soort co-ouderschap gaan optrekken. De grootouders zouden zich daarbij laten adviseren door [jeugd instelling] , waar zij een goede en nauwe samenwerking mee hebben. De grootouders hebben een goede band met zowel de vader als de moeder en zijn altijd bij hen betrokken geweest. De weerstand van de vader ten opzichte van de door de hulpverlening uitgezette koers is ingegeven door zijn angst dat er iets met [minderjarige] kan gebeuren en dat zij niet veilig is als zij niet binnen haar familie opgroeit. Er is tijdelijk tussen de grootouders en de ouders een ingewikkelde situatie ontstaan direct na de melding bij [instantie 3] door de grootouders, doordat hun openbare melding op advies van de hulpverleners werd omgezet in een anonieme melding. Dat is echter al lang weer uitgepraat. De grootouders zijn diverse keren bij de omgangsmomenten aanwezig geweest en staan klaar om [minderjarige] op te vangen.
Duidelijk is dat er geen twijfels zijn aan de opvoedcapaciteiten van de grootouders. Naar aanleiding van de zorgen over eventuele veiligheidsaspecten is er op verzoek van het [jeugdhulp organisatie] nog een tweede gesprek geweest met [jeugd instelling] , waar ook een psycholoog bij aanwezig was. Zij hebben, zoals ook op papier is gezet, ook positief geadviseerd en gezien dat de grootouders altijd en eerst de veiligheid van [minderjarige] op de eerste plaats zullen zetten.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.4.
Anders dan de vader en de moeder, ieder op hun beurt afzonderlijk, aanvoeren is het hof van oordeel dat de zorgen over de persoonlijke problematiek bij zowel de vader als moeder ook op dit moment nog onverkort aanwezig zijn. Het hof heeft gezien dat er positieve ontwikkelingen zijn. Zo woont de vader begeleid en werkt hij drie dagen per week. Hij heeft nog begeleiding van het Leger des Heils en zijn urinecontroles zijn, net als die van de moeder, al meerdere maanden negatief. Ook werken beide ouders op dit moment mee aan de aan ieder geboden hulpverlening en verlopen de omgangsmomenten met [minderjarige] zonder incidenten. Desondanks zijn de daarin door hen gezette stappen pril en bevindt deze hulpverlening zich nog in een opstartende fase. Feit blijft dat er, gelet op het verleden en de situatie van de ouders voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [minderjarige] , terechte zorgen bestaan over hun opvoedingscapaciteiten en hun intrinsieke motivatie voor langdurige medewerking aan de hulpverlening. [minderjarige] is nog heel jong en daarmee extra kwetsbaar. Het hof ziet dat de ouders erg veel van [minderjarige] houden en hun best doen, maar naar het oordeel van het hof zijn zij
op dit moment niet in staat om zelf [minderjarige] de verzorging, opvoeding en stabiliteit te geven waar zij op dit moment, mede gelet op haar jonge leeftijd, behoefte aan heeft.
3.9.5.
Anders dan de rechtbank echter is het hof van oordeel dat een verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] wel degelijk plaats kan vinden en moet vinden in een netwerk plaatsing bij de grootouders, in het bijzonder bij de grootmoeder vaderszijde. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
Uit de stukken blijkt dat er in opdracht van het [jeugdhulp organisatie] een opdracht is gegeven aan [jeugd instelling] (hierna: [jeugd instelling] ) om een netwerkonderzoek te doen bij de grootouders vaderszijde. Hieruit is een positief advies gevolgd over plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde. Zij worden geschikt bevonden als pleegouders en er wordt ingeschat dat zij de veiligheid van [minderjarige] kunnen waarborgen. In dit advies is benoemd dat de insteek van pleegzorg is zo dicht mogelijk plaatsen in het netwerk omdat de familie [minderjarige] continuïteit kan bieden vanwege een gemeenschappelijke familiegeschiedenis. Familieleden zijn loyaal aan [minderjarige] en geven betekenis aan het gevoel “ergens echt bij te horen”. Een plaatsing in het netwerk is voor [minderjarige] en voor de ouders emotioneel beter te accepteren dan plaatsing in een ander pleeggezin. Het hof maakt uit de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken op, dat beide ouders in dit geval achter de plaatsing bij de grootouders vaderszijde kunnen staan
[jeugd instelling] ziet zeer betrokken en liefdevolle grootouders die het beste met hun kleinkind, hun zoon en met de moeder voor hebben. Zij kennen hun zoon door en door en kunnen aan [minderjarige] op latere leeftijd de situatie van haar ouders goed uitleggen. Het is een kracht dat zij onvoorwaardelijk voor [minderjarige] willen gaan ondanks dat dit moeilijkheden met zich kan meebrengen. Ook de dochter van grootouders (tante) staat zeer positief tegenover de plaatsing van [minderjarige] in het netwerk en wil een rol spelen in het leven van haar nichtje.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de grootmoeder en grootvader niet meer samen wonen en dat de grootmoeder de hoofdopvoeder van [minderjarige] zal worden in het geval van een plaatsing in het netwerk. De grootvader zal op zijn beurt de grootmoeder bijstaan in de vorm vergelijkbaar met co-ouderschap. De grootouders laten zich adviseren door [jeugd instelling] . De woning van de grootmoeder is aangepast voor de komst van [minderjarige] en zij kunnen hun werk afstemmen op de zorg voor [minderjarige] .
Hoewel het hof begrijpt van het [jeugdhulp organisatie] (en de GI) dat zij een plaatsing in een bekend, dan wel een netwerkpleeggezin van de ouders als risicovol ziet gelet op het eerder geziene onvoorspelbare gedrag van de vader, is het hof voldoende overtuigd, door hetgeen uit de stukken is gebleken maar ook uit hetgeen de grootouders tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard, dat de grootouders [minderjarige] voldoende kunnen beschermen.
Temeer nu [jeugd instelling] , naar aanleiding van de door het [jeugdhulp organisatie] geuite twijfels over de weerbaarheid van de grootouders ten opzichte van voornamelijk de vader, medio juni 2022 nog een aanvullend onderzoek/gesprek heeft gewijd aan dit thema. Uit de verslaglegging hiervan volgt dat de grootouders vaderszijde (mede op basis van hun ervaringen in het verleden) prima in staat worden geacht om de omgang met hun zoon (de vader van [minderjarige] ) in goede banen te leiden. [jeugd instelling] wijst op de vele uitdagingen die de grootouders tegen zullen komen waarbij zij de ondersteuning vanuit een pleegzorgwerker hard nodig zullen hebben. Ondanks dat ziet [jeugd instelling] vele voordelen van het opgroeien van een kleinkind in het eigen netwerk en achten zij deze grootouders als pleegouders geschikt. Daarbij acht [jeugd instelling] het van belang dat de beide ouders van [minderjarige] achter een plaatsing in het netwerk staan. Het hof volgt dit advies van [jeugd instelling] en heeft er vertrouwen dat de ouders zullen meewerken aan deze plaatsing en de beslissingen die in dat kader moeten worden genomen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, dient te worden bekrachtigd ten aanzien van de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] . Aanvullend zal het hof bepalen dat de resterende periode vanaf de datum van deze beschikking tot 18 januari 2023 dient te worden gebruikt voor een plaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder vaderszijde. Het [jeugdhulp organisatie] heeft gesteld dat een herplaatsing van [minderjarige] op dit moment gelet op haar hechting voor haar schadelijk zal zijn. Dat hoeft niet zo te zijn, als die herplaatsing bij de grootmoeder vaderszijde geleidelijk zal worden gedaan en goed wordt begeleid door de GI, met ondersteuning door [jeugd instelling] en met ondersteuning voor en door de huidige pleegouder.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 15 juli 2022, ten aanzien van de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat conform het hiervoor onder rechtsoverweging 3.10. is overwogen, de resterende periode van de uithuisplaatsing tot 18 januari 2023 moet worden gebruikt om [minderjarige] bij de grootmoeder vaderszijde te plaatsen, op een geleidelijke manier, onder begeleiding van de GI en met ondersteuning voor en door de huidige pleegouder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin, M.I. Peereboom-Drunick en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.