ECLI:NL:GHSHE:2022:4574

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.314.344_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en rechtmatigheidstoets in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2010. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2022 aangevochten, waarin de rechtbank de Stichting Jeugdbescherming Brabant machtiging verleende tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een jeugdhulpaanbieder. De moeder stelt dat de aanleiding voor de uithuisplaatsing, namelijk signalen van mishandeling door haar partner, niet meer aanwezig is, aangezien de partner inmiddels is vertrokken. Ze betoogt dat de uithuisplaatsing schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1], die recentelijk is gediagnosticeerd met autisme.

Het hof heeft de zaak op 8 november 2022 mondeling behandeld, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI zijn gehoord. De GI heeft echter zorgen geuit over de veiligheid van [minderjarige 1] en de betrokkenheid van de moeder bij de hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was op het moment van de beslissing, gezien de ernstige signalen van geweld en de onduidelijkheid over de aanwezigheid van de partner van de moeder. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de zorg voor de minderjarige en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind, in het licht van de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 december 2022
Zaaknummer : 200.314.344/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/382192 / JE RK 22-755
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Yildirim,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant
locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 5 augustus 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen. Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Yildirim;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 mei 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 14 september 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde stukken, te weten de door de advocaat van de moeder getoonde kopie van het reisticket van de partner van de moeder en de brief met bijlagen van de GI van 13 oktober 2022 gericht aan de rechtbank Oost-Brabant.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2010 de minderjarige [minderjarige 1] geboren. Hij heeft nog een zus, [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] berust bij de ouders. [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.3.
[minderjarige 1] staat sinds 20 februari 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 februari 2023.
3.4.
[minderjarige 1] is op grond van een daartoe strekkende spoedmachtiging op 18 mei 2022 uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor een periode van vier weken, tot 15 juni 2022.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank aan de GI machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 15 juni 2022 tot uiterlijk 15 november 2022. De rechtbank heeft de beslissing voor het overige aangehouden en de GI verzocht om de rechtbank uiterlijk 15 oktober 2022 te informeren over de meest recente stand van zaken. De verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] heeft de rechtbank beëindigd per datum van de beschikking.
3.6.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van [minderjarige 1] niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert aan dat de aanleiding voor de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing is geweest dat er signalen waren dat [minderjarige 1] door de partner van moeder werd mishandeld. De partner en de moeder zijn ruim acht jaar samen geweest en hij heeft de moeder al die tijd bijgestaan bij de opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De partner beschikte over een eigen woning, maar logeerde ook wel eens bij de moeder en de kinderen. De moeder zet het belang van de kinderen voorop en zij heeft de relatie met de partner verbroken. De partner is in september jl. vertrokken naar [woonplaats] , voorgoed. De noodzaak voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is dus niet meer aanwezig. De moeder voert verder aan dat zij openstaat voor hulpverlening in de thuissituatie. Zij is van meet af aan bereid geweest aanwijzingen en richtlijnen in het kader van de ondertoezichtstelling te accepteren. De uithuisplaatsing is zeer onwenselijk voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en er is geen rekening gehouden met het feit dat [minderjarige 1] onlangs is gediagnosticeerd met autisme. De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 5 en 18 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
3.8.
De GI voert aan dat tijdens het perspectiefonderzoek in september 2022 de partner van de moeder is gesignaleerd in de woning. De GI heeft gedurende de ondertoezichtstelling geen zicht gekregen op deze persoon en er is veel weerstand geweest vanuit de moeder. De GI verneemt nu dat de partner van de moeder voorgoed is vertrokken. De reden van de uithuisplaatsing was destijds de fysieke onveiligheid van [minderjarige 1] . Er waren geen veiligheidsafspraken te maken met de moeder. Daarnaast zijn er nog meer zorgen, onder meer de kind eigen problematiek bij [minderjarige 1] en het niet accepteren en toelaten van de hulpverlening door de moeder. De uitkomst van het perspectiefonderzoek wordt in december 2022 verwacht en de GI heeft de rechtbank daarom op 13 oktober 2022 verzocht om een verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het aangehouden deel van het verzoek, dus tot 20 februari 2023.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de beëindiging van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . Het hoger beroep ziet alleen op [minderjarige 1] .
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.9.2.
[minderjarige 1] en de ouders hebben de Chinese nationaliteit en de vader woont in [woonplaats] . Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is.
Rechtmatigheidstoets
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat het in deze zaak gaat om een zogenoemde rechtmatigheidstoets. De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is verleend loopt tot 15 november 2022. Deze termijn is inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de verlening over de periode van 15 juni 2022 tot 15 november 2022 te laten toetsen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.5.
Het hof overweegt als volgt. Er is al enkele jaren sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] en betrokkenheid van de GI bij het gezin. De (spoed)uithuisplaatsing is gebaseerd op ernstige signalen van geweld tegen [minderjarige 1] door de partner van de moeder, onder meer gebaseerd op meldingen van [instantie] en verklaringen van [minderjarige 1] zelf. Buiten kijf staat dat de uithuisplaatsing op dat moment noodzakelijk was.
3.9.6.
Sinds eind september jl. is de partner van de moeder kennelijk (voorgoed) vertrokken naar [woonplaats] . Er bestond langere tijd onduidelijkheid over de aanwezigheid van de partner, ook bij de GI. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaat van de moeder en de moeder bevestigd dat de partner is vertrokken. De GI heeft dit nog niet kunnen verifiëren en nog niet kunnen beoordelen welke gevolgen dit heeft voor de veiligheid van [minderjarige 1] bij de moeder thuis. Alles overziende is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing tot 15 november 2022 noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] .
3.9.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.10.
De proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.