ECLI:NL:GHSHE:2022:4549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
20-000998-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake bedreiging met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, nadat hij op 12 februari 2022 in Breda een mes had getoond aan de benadeelde partij, die als beveiliger werkzaam was. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een gevangenisstraf van 10 dagen, die voorwaardelijk was opgelegd. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 750,00 geëist, welke door de politierechter was toegewezen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 weken, met aftrek van voorarrest. De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastelegging, namelijk het wederrechtelijk binnendringen in een winkelcentrum, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van een toegangsverbod.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 750,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de ernst van de bedreiging en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000998-22
Uitspraak : 16 november 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 22 april 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-036339-22 en 02-065869-21, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 20-002051-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (
  • in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen (
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van € 750,00 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met aftrek van het voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze geheel dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Bepleit is dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 02-036339-22:hij op of omstreeks 12 februari 2022 te Breda [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] een mes en/of een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of met een/dat/die mes/schaar/voorwerp in de richting te bewegen/wijzen van die [benadeelde] ;

Zaak met parketnummer 02-065869-21 (gevoegd):hij, op of omstreeks 27 augustus 2020 te Breda, in het besloten lokaal aan het winkelcentrum [locatie] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 26 augustus 2019 schriftelijk de toegang tot dat winkelcentrum ontzegd voor de duur van 24 maanden.

Vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 02-065869-21 tenlastegelegde
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de verdachte bij gebrek aan wettig bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder parketnummer 02-065869-21 tenlastegelegde. Het hof is van oordeel dat niet uit het dossier is gebleken dat aan de verdachte de winkelcentrum ontzegging voor het winkelcentrum [locatie] , te Breda van 26 augustus 2019 was uitgereikt of anderszins bekend was gemaakt. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op 27 augustus 2020 voornoemd winkelcentrum wederrechtelijk is binnengedrongen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte vrijspreken ten aanzien van het onder parketnummer 02-065869-21 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-036339-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak met parketnummer 02-036339-22:hij op 12 februari 2022 te Breda [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] een mes te tonen en met dat mes in de richting te bewegen/wijzen van die [benadeelde] .

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
I.
Het hof stelt op basis van het dossier het navolgende vast: [1]
Uit de aangifte van [benadeelde] volgt dat aangever werkzaam was bij het winkelcentrum [locatie] te Breda, toen hij op 12 februari 2022 de verdachte – die hij vanuit zijn werkzaamheden als beveiliger herkende – zag lopen en hem vertelde mee te lopen. Aangever heeft verklaard dat hij de verdachte bij zijn jas vastpakte om te voorkomen dat hij wegliep. Tijdens de worsteling zag hij dat de verdachte zijn hand in zijn jaszak stopte en vervolgens met zijn hand een mes uit zijn jaszak pakte. De verdachte bewoog het mes in de richting van aangever en wees het mes naar hem toe. Volgens eigen zeggen schrok aangever en liet hij verdachte los en deed hij een stap terug. Aangever heeft voorts verklaard dat het een keukenmes betrof van 20 à 25 centimeter lang, met een zwart handvat en een zilvergrijs kleurig lemmet. Aangever [benadeelde] heeft de verdachte omschreven als een man met een donkere huidskleur, ongeveer 190 centimeter lang, tussen de 40 en 50 jaar oud, fors postuur en zwarte slippers met witte streep. [2]
Door verbalisant [verbalisant 1] is gerelateerd dat hij de persoon op de camerabeelden van 12 februari 2022 herkent als zijnde de verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij de verdachte vanuit zijn werkzaamheden als wijkagent kent en dat hij de verdachte meerdere malen heeft aangehouden. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat verbalisant [verbalisant 1] de verdachte herkende aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Aan zijn herkenning droegen het loopje, het postuur, de jas, de neus en het hoofd van de verdachte bij. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij de verdachte omstreeks 09:42 uur in het winkelcentrum [locatie] zag lopen en dat de verdachte door aangever [benadeelde] werd aangesproken. De getuige kent verdachte goed, omdat zij heeft gewerkt bij Albert Heijn in het winkelcentrum en verdachte daar vaak kwam. Zij wist dat verdachte een verbod had voor het winkelcentrum. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat aangever en verdachte samen naar buiten liepen en dat er voor de uitgang een worsteling ontstond. Zij zag dat aangever ineens achteruit stapte met zijn handen omhoog. Getuige [getuige] heeft voorts verklaard dat zij de verdachte herkende aan zijn grote postuur, donkere huidskleur, zijn loopje en zijn slippers. [4]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] volgt dat op de camerabeelden van het winkelcentrum van 12 februari 2022 om 10:42:30 uur twee mannen zich naast de in- uitgang bevinden. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat de mannen elkaar vast hebben en dat man 1 door man 2 naar buiten wordt gebracht. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat [verbalisant 2] op de camerabeelden zag dat man 1 en man 2 duwden en aan elkaar trokken, dat man 1 naar zijn broekzak reikte, met zijn hand een zilverkleurig voorwerp uit de richting van zijn zak pakte en het voorwerp voor zich hield. Verbalisant [verbalisant 2] heeft man 1 omschreven als een man met een donkere huidskleur, gemiddeld tot lang, normaal postuur en zwarte kleding. [5]
II.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw in de kern aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot bewezenverklaring van de bedreiging te komen. De camerabeelden waarop de verdachte door verbalisanten zou zijn herkend zijn niet eenduidig en onduidelijk, waardoor de herkenningen op basis van voornoemde beelden niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs en niet met voldoende zekerheid is vast te stellen of er een mes of puntig voorwerp is getoond.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
III.
Het hof stelt allereerst vast dat de tijden op de camerabeelden van 12 februari 2022, zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , niet corresponderen met de verklaring van getuige [getuige] . Uit het dossier volgt immers dat getuige [getuige] heeft verklaard dat zij de verdachte omstreeks 09:42 uur in het winkelcentrum zag lopen, terwijl het tijdstip op de camerabeelden 10:42:30 uur betrof. Verder blijkt dat aangever op 12 februari 2022 om 10:00 uur aangifte heeft gedaan. Bovendien volgt uit het proces-verbaal van binnentreden dat de woning van de verdachte omstreeks 10:46 uur is binnengetreden. Het hof leidt hieruit af dat het niet anders kan zijn dat dat het werkelijke tijdstip van het fragment op de camerabeelden een uur eerder was dan hiervoor weergegeven en dat de tijd op de camerabeelden niet is bijgesteld.
Het hof is op grond van de hiervoor onder I vermelde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Niet alleen wordt de verdachte herkend aan zijn postuur en donkere huidskleur, waar in het signalement van de verdachte door zowel aangever als door getuige [getuige] en verbalisant [verbalisant 2] specifiek naar verwezen wordt, de omschrijving van de verdachte komt ook voor het overige overeen. Bovendien wordt door getuige [getuige] en verbalisant [verbalisant 1] specifiek verwezen naar het loopje van de verdachte, waaraan zij de verdachte herkenden. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat aangever [benadeelde] , getuige [getuige] en verbalisant [verbalisant 1] bekend waren met de verdachte en reeds eerder met de verdachte in hun hoedanigheid als respectievelijk beveiliger, werknemer bij de Albert Heijn in het winkelcentrum en als wijkagent te maken hebben gehad.
De verklaring van aangever [benadeelde] , inhoudende dat de verdachte met een mes naar hem toe wees, vindt zijn ondersteuning in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft immers gerelateerd dat hij op de camerabeelden zag dat de verdachte een zilverkleurig voorwerp uit zijn zak pakte en het voorwerp voor zich hield. Getuige [getuige] heeft eveneens verklaard dat bij de uitgang van het winkelcentrum een worsteling ontstond tussen aangever en verdachte, waarna aangever ineens achteruit stapte met zijn handen omhoog, zoals ook aangever heeft verklaard.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Het verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-036339-22 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De verdachte heeft het slachtoffer, die zijn werkzaamheden als beveiliger aan het uitoefenen was, bedreigd met een mes. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak gedurende langere periode gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, doch niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte verblijft in de woning van zijn zus, dat hij momenteel invalide is vanwege een operatie aan zijn voet, dat hij hartpatiënt is en dat hij diabetes heeft.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in deze zaak oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk is betwist.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen voor een bedrag van € 750,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen, opgelegd bij onherroepelijk arrest van de het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 maart 2019, gewezen onder parketnummer 20-002051-18. De vordering is in eerste aanleg gekoppeld bij de zaak met parketnummer 02-065869-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder parketnummer 02-065869-21 tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-065869-21 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-036339-22 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-036339-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-036339-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-036339-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogte
15 (vijftien) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 16 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De hierna opgenomen paginanummers verwijzen, tenzij anders vermeld, telkens naar dossierpagina’s van het dossier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Baronie, registratienummer PL2000-2022038802, gesloten d.d. 13 februari 2022 (pg. 1-40).
2.Het proces-verbaal van aangifte [benadeelde] d.d. 12 februari 2022 (pg. 3-4).
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 12 februari 2022 (pg. 16-17).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 12 februari 2022 (pg. 7-8).
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 12 februari 2022 (pg. 13-14).