ECLI:NL:GHSHE:2022:4547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
20-002283-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake openlijk geweld en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor openlijk geweld plegen tegen personen en vernieling. De politierechter had de verdachte veroordeeld voor het toebrengen van letsel aan het slachtoffer, [slachtoffer], en voor het vernielen van een voorruit van een auto. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren en dat de verdachte als een van de daders kon worden aangemerkt. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij hij het slachtoffer meerdere keren had geslagen en geschopt. Het hof heeft de strafmaat vastgesteld op 6 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de verplichting tot deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 923,95, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002283-21
Uitspraak : 16 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 september 2021, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-199180-20 en 03-059654-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van:
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen (onder parketnummer 03-059654-21 primaire feit) en
- opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen (parketnummer 03-199180-20),
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met en proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zijn naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden verbonden. Tevens heeft de politierechter beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Omvang van het hoger beroep
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,00 aan materiële schadevergoeding. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat die vordering in zoverre niet aan het oordeel van het hof onderworpen is.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 03-059654-21 primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 03-199180-20 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Verder heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is bepleit om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Voor wat betreft de vordering van de benadeelde [benadeelde] , voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, acht de verdediging het door de politierechter toegewezen bedrag toewijsbaar.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
A. de bewijsvoering, bestaande uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen;
B. de opgelegde straf;
C. de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de ter zake van die vordering opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Bewijsmiddelen
De volgende uitgewerkte bewijsmiddelen vervangen de bewijsmiddelen die door de politierechter zijn opgesomd op pagina 4 in het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 september 2021.
Ten aanzien van het onder 03-059654-21 primair tenlastegelegde [1]

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2020, (dossierpagina’s 4-6), betreffende de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:

(dossierpagina 4)
[Plaats delict: [locatie] , Venlo]
Op 16 november 2020 omstreeks 19.15 uur ben ik met [getuige 1] in haar auto richting station Blerick gereden. Omstreeks 19.30 uur kwamen wij aan bij station Blerick en parkeerde [getuige 1] haar auto in [adres 2] . Ik kan me herinneren dat [getuige 1] aan mij vroeg of ze met mij mee moest lopen richting het perron. Ik had geen kans om deze vraag te beantwoorden doordat aan mijn portierszijde
(het hof begrijpt: bijrijderszijde)de deur werd opengetrokken. In eerste instantie zag ik in mijn deuropening alleen [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: de verdachte [verdachte] ). [verdachte] sloeg mij met zijn rechterhand met gebalde vuist meerdere malen op mijn hoofd. De klappen die [verdachte] mij gaf deden veel pijn. Ik werd met name geraakt aan de linkerzijde van mijn hoofd. Terwijl [verdachte] mij sloeg, hoorde ik hem schreeuwen dat ik dood
(dossierpagina 5)
moest gaan. Bij [verdachte] was ook ene [medeverdachte 1] . Tevens was er een derde persoon. Dit was [medeverdachte 2] . Ik dacht dat hij aan het filmen was.
Ik heb vervolgens geprobeerd om via mijn eigen zijde uit de auto te stappen. Toen
dit niet lukte, heb ik via de bestuurderszijde de auto verlaten.
Ik ben vervolgens de [locatie] in gerend. Op ongeveer 10 meter van de auto
werd ik opnieuw meerdere malen geslagen. Ik ontving opnieuw klappen van [verdachte] maar ook [medeverdachte 1] was mij aan het slaan. Door deze klappen viel ik op de grond. Vervolgens
kreeg ik meerdere trappen op mijn hoofd en lichaam. Ik zag dat [medeverdachte 1] en [verdachte] doorgingen met mij te trappen. Deze trappen deden veel pijn. In de omgeving was een aantal omstanders.
Vervolgens werd ik in de richting van het pand gedreven aan de [locatie] . Ik
werd tegen de muur aangezet. Ik zag ter hoogte van [getuige 1] d’r auto een man met een hond voorbij lopen.
Hierop ben ik in de richting van de man gerend en heb ik me neer laten vallen.
Ik ben door de ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis.
Ik heb boven op mijn hoofd een wond. Aan de linkerzijde van mijn hoofd heb ik ook een wond. In mijn linker zij heb ik een blauwe plek/schaafwond. Ik voel een stevige stekende pijn in mijn onderrug en kan hierdoor moeilijk lopen.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2020, dossierpagina’s 10-11, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

(dossierpagina 10)
Op 16 november 2020 omstreeks 19.30 uur kregen wij van de meldkamer opdracht om te gaan naar de Kazernestraat ter hoogte van het NS-Station. Aldaar zou een persoon door meerdere personen in elkaar worden geslagen.
Ter plaatse zagen wij op [adres 2]
(het hof begrijpt: [locatie] te Venlo)[adres 2] een persoon op de grond liggen die bleek te zijn [slachtoffer] . Wij zagen dat hij zijn bewustzijn verloor. Op het voorhoofd van [slachtoffer] was bloed te zien. Hierop hebben wij verzocht een ambulance ter plaatse te laten komen. Het slachtoffer werd overgebracht naar het ziekenhuis te Venlo voor nader onderzoek.
Ter plaatse hoorde ik, [verbalisant 1] , de getuige
(dossierpagina 11)
[getuige 1] . [getuige 1] verklaarde dat ze een persoon die [slachtoffer] had mishandeld had herkend. Deze persoon zou [verdachte] zijn. Volgens getuige was haar bekend dat [slachtoffer] en [verdachte] de laatste tijd problemen met elkaar hadden.

3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 2 december 2020 (dossierpagina’s 18-19), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :

(dossierpagina 18)
Ik zat samen met [slachtoffer] in mijn auto, een Nissan Micra met Duits kenteken [kenteken] . [slachtoffer] had gevraagd of ik hem af wilde zetten op het station in Blerick. Ik parkeerde mijn auto aan de [locatie] ter hoogte van [adres 2] in Blerick. Toen mijn auto stilstond in het parkeervak werd aan de bijrijderszijde de deur opengetrokken. [slachtoffer] zat aan de bijrijderszijde. Ik zag dat er twee personen aan de kant van [slachtoffer] stonden en op [slachtoffer] in begonnen te slaan. Ik zag dat ze [slachtoffer] meerdere malen met gebalde vuist sloegen, hij kreeg meerdere klappen op zijn gezicht en lichaam. Een van de personen was [verdachte] . [verdachte] hoorde ik schreeuwen: “Je gaat dood, je gaat dood”. De stem van [verdachte] herkende ik gelijk. Het is mij bekend dat [slachtoffer] geen goed contact met [verdachte] heeft. Ik ken [verdachte] van andere vrienden. Ik heb hem vaker gezien en gesproken. Vandaar dat ik hem meteen herkende.
(dossierpagina 19)
Ik zag dat [slachtoffer] ook wegvluchtte door via zijn stoel over de bestuurdersstoel heen te kruipen. Vervolgens wist hij uit te stappen. De twee jongens renden vervolgens achter [slachtoffer] aan en trapten hem op ongeveer 10 meter van mijn auto neer op de grond. Ik zag dat beide personen toen [slachtoffer] op de grond lag meerdere malen op het bovenlichaam en achterhoofd trapten. Ik zag dat hij in elkaar gekropen op de grond lag, met zijn handen en armen voor zijn hoofd, om zich te kunnen beschermen tegen de trappen. Ik zag dat ze [slachtoffer] opnieuw meerdere malen trapten en sloegen.

4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 november 2020, dossierpagina’s 20-21, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

(dossierpagina 20)
Op 16 november 2020 stond ik op het station in Blerick te wachten. Ik stond op de parkeerplaats. Ik zag dat er 3 tot 4 parkeervakken verder een grijze Nissan stond met Duits kenteken. Ik hoorde ineens wat geschreeuw. Ik hoorde daarna gegil van een meisje. Ik besloot om te gaan kijken wat er gaande was en liep richting de grijze auto met Duits kenteken. Ik zag dat er twee jongens bij de auto stonden die aan het slaan waren en aan het trekken. Op een gegeven moment stond het slachtoffer buiten de auto. Ik heb de politie gebeld.

5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 november 2020 (dossierpagina’s 24-27), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :

(dossierpagina 24)
Ik was op maandag 16 november 2020 omstreeks 19:30 uur buiten omdat ik mijn hond
moest uitlaten. Ik liep op de [locatie] te Blerick, gemeente Venlo. Ik liep nabij het Stationsplein. Ik hoorde een hoop geschreeuw. Ik zag dat er een persoon, dit bleek later het slachtoffer te zijn, op de grond terechtkwam. Ik zag dat er twee mannen op het slachtoffer aan het inschoppen waren. Ik zag een derde persoon die zijn mobiele telefoon in zijn hand had en ik dacht dat hij het voorval aan het filmen was.
(dossierpagina 25)
V: Hoe schopte persoon 1 het slachtoffer?
A: Ik zag dat hij het slachtoffer overal schopte waar hij hem raken kon. Ik zag dat
hij schoenen aanhad. Ik zag dat hij met zijn rechterbeen tegen het slachtoffer
schopte. Ik zag dat de persoon met zijn been naar achteren ging en dan vol uithaalde.
Net of dat je een voetbal wegtrapt met kracht. Ik zag ook dat hij met kracht schopte.
Ik zag dat hij ongeveer 5 keer tegen het slachtoffer trapte. Ik zag dat tenminste 2
schoppen richting het hoofd van het slachtoffer waren.
V: Hoe schopte persoon 2 het slachtoffer?
A: Ik zag dat hij met zijn rechtervoet het slachtoffer schopte ter hoogte van zijn
borstkas en zijn hoofd. Ik zag dat hij schoenen droeg. Ik zag dat tenminste 5 schoppen richting het hoofd van het slachtoffer waren. Ik zag dat hij met kracht schopte.
(dossierpagina 26)
Ik zag dat persoon 1 en persoon 2 het slachtoffer sloegen. Ik zag dat ze dit deden met een hand gebald tot vuist. Ik zag dat de vuistslagen gebeurden met kracht. Het slachtoffer viel op de grond.

6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 november 2020 (dossierpagina’s 16-17), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] :

(dossierpagina 16)
Op maandag 16 november 2020 zat ik als passagier in de auto bij mijn vriendin.
Ik zag toen een auto aan komen rijden die de Nissan waar het slachtoffer in zat klem
zette. Ik zag dat de deur van de grijze auto, de Nissan, waar het slachtoffer op de
passagiersstoel zat, opengetrokken werd. Ik zag dat personen begonnen in te slaan op het slachtoffer, terwijl deze nog in de auto zat. Ik zag dat er met vuisten geslagen werd, ik zag dat het slachtoffer zich afweerde met zijn beide handen.
Ten aanzien van het onder 03-199180-20 tenlastegelegde [2]

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 7 april, (dossierpagina’s 4-5), betreffende de verklaring van [aangever] , namens [benadeelde] , voor zover inhoudende:

(dossierpagina 4)
Op zondag 5 april 2020 reed ik met de auto over de Kazernestraat te Venlo. Ik zag dat op de hoek van de Kazernestraat [verdachte] aan kwam rennen.
Deze rende de straat op. Ik zag dat [verdachte] een hamer gooide en deze hamer kwam vol op mijn voorruit
(dossierpagina 5)terecht. In de voorruit aan de passagierszijde zit een gat hierdoor. [verdachte] heeft eerder op die avond al een blikje op de voorruit van de auto kapotgeslagen.
Ik stond toen op de parkeerplaats bij het NS station in Blerick. Ook van dat blikje
had ik al schade aan de voorruit.

2. De verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:

Het klopt dat ik de voorruit van de auto van [benadeelde] op 5 april 2020 in Venlo heb vernield, zoals door de politierechter is bewezenverklaard.
Bewijsoverwegingen
De volgende bewijsoverwegingen vervangen de overwegingen van de politierechter als weergegeven op pagina 4 en 5 vin het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 september 2021.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van het onder 03-059654-21 primair tenlastegelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van getuigen dat verdachte de aangever heeft geschopt en geslagen als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld en derhalve niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Volgens de verdachte spelen de aangever en getuige [getuige 1] onder één hoedje en hebben ze de verdachte ten onrechte aangewezen als de dader. Bovendien heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een gebroken duim had en zijn hand in het gips (soft-case) zat, en het derhalve voor hem niet mogelijk was om aangever te slaan met zijn -tot vuist gebalde- rechterhand.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat terwijl aangever [slachtoffer] op de bijrijdersstoel in de auto zat bij getuige [getuige 1] als bestuurder, twee personen aan zijn gekomen, deze het bijrijdersportier hebben geopend en hem toen hebben aangevallen, waarbij hij tegen het hoofd en lichaam is geslagen. Even later is het geweld buiten de auto doorgegaan en is aangever door diezelfde twee personen geslagen. Toen hij op de grond terechtkwam, is hij door de twee personen meerdere keren tegen het hoofd en lichaam geschopt.
Zowel aangever als getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte een van deze twee personen was. Allebei hebben zij verklaard dat de verdachte zowel bij het geweldsmoment in de auto als even later buiten de auto de beschreven geweldshandelingen heeft gepleegd.
De verdachte heeft aanvankelijk, toen hij door de politie werd geconfronteerd met deze verklaringen, volstaan met de kale ontkenning iets met het feit te maken te hebben. Ook ontkende hij aangever, [medeverdachte 2] of [getuige 1] te kennen. Dat de verdachte [medeverdachte 2] niet zou kennen, wordt ontkracht door [medeverdachte 2] (p. 31 van het politiedossier) die heeft verklaard de verdachte wel te kennen; hij had eerder een keer ruzie met hem gehad. Ook is de verdachte uiteindelijk ter terechtzitting in hoger beroep daarop teruggekomen. Daarnaast gaf de verdachte in hoger beroep toe zowel aangever als getuige [getuige 1] te kennen. Het hof acht zijn summiere verklaring ongeloofwaardig. Daarbij betrekt het hof het volgende. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] . Het standpunt van de verdachte dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, is niet aannemelijk geworden. De verklaring van de verdachte en het politiedossier bevatten daarvoor geen enkel aanknopingspunt. De door hen genoemde geweldshandelingen zijn bevestigd door onafhankelijke getuigen. Het hof overweegt dat [getuige 1] bovendien direct na het incident reeds de naam van de verdachte heeft genoemd ten overstaan van de ter plaatse gesnelde politie als zijnde een van de geweldplegers. Zij gaf daarbij aan dat aangever en verdachte al langer problemen met elkaar hadden. [getuige 1] heeft in haar getuigenverklaring nader toegelicht hoe zij de verdachte had herkend. Ook de aangever noemde van meet af aan de naam van de verdachte. Daarbij komt dat volgens de aangever de derde persoon, [medeverdachte 2] , een week daarvoor aangifte tegen hem had gedaan en dat hij het vermoeden had dat het een wraakactie was (p. 5 politiedossier). [medeverdachte 2] heeft op zijn beurt verklaard dat een paar dagen voor het tenlastegelegde inderdaad een incident tussen hem en [slachtoffer] had plaatsgevonden (p. 31 politiedossier). Nog daargelaten of dat eerdere incident aanleiding gaf voor het tenlastegelegde of anderszins daarvoor een aanleiding bestond bij de verdachte, vast is komen te staan dat er verklaringen zijn afgelegd over personen die elkaar allemaal kennen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] elkaar in voldoende mate ondersteunen en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Dat de verdachte, zoals is aangevoerd, ten tijde van het tenlastegelegde al enige tijd een gebroken duim had en zijn rechterhand in gips (soft cast) droeg, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof wil zonder meer aannemen dat de duim van de verdachte gebroken was en zelfs dat zijn rechterhand was voorzien van enig gips of een soft cast, maar daarmee acht het hof niet zonder meer uitgesloten dat de verdachte in staat zou zijn geweest om aangever, al dan niet met die hand, zijn andere hand en zijn voeten, te mishandelen. Integendeel, het hof is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, buiten gerede twijfel is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die als een van de daders op 16 november 2020 openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangever [slachtoffer] .
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstaf op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat het in kleine stapjes de goede kant op gaat met verdachte en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dat zou doorkruisen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Dat de gevolgen voor het slachtoffer niet veel ernstiger zijn geweest, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij een degelijke mate van (eenzijdig) geweld heeft gebruikt en is doorgegaan met het schoppen van het slachtoffer terwijl deze weerloos op de grond lag. Het hof merkt in dit kader voorts op dat een feit als het onderhavige niet alleen gevolgen heeft voor het slachtoffer, maar ook bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder onder de personen die getuige zijn geweest van dit gepleegde geweld. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een vernieling. Dit is op een zeer gewelddadige manier gebeurd, namelijk door middel van het gooien van een hamer door een voorruit van een rijdende auto. De verdachte heeft hiermee niet alleen geen enkel respect getoond voor het eigendom van de aangever, maar bovendien een gevaarlijke situatie veroorzaakt voor de bestuurder, de inzittende van de auto en overige verkeersdeelnemers, zoals blijkt uit het politiedossier. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2022 volgt dat verdachte recentelijk met justitie in aanraking is gekomen voor verschillende geweldsincidenten. Door de verdediging is aangevoerd dat het inmiddels de goede kant op gaat met verdachte, maar dat is vooralsnog niet terug te zien op de Justitiële Documentatie van verdachte. Verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij een kort lontje kan hebben en op korte termijn zal starten met de CoVa training die als bijzondere voorwaarde ter zake van een opgelegde voorwaardelijke straf in een andere zaak is opgelegd. Verdachte is voornemens om deze gedragsinterventie succesvol af te ronden. Uit een reclasseringsadvies van 10 juni 2021, de verdachte betreffende, blijkt dat de inmiddels 24-jarige verdachte vanaf zijn jonge jeugd bekend is met hulpverlening binnen het strafrechtelijke en civielrechtelijke kader. Meerdere uithuisplaatsingen, complexe gezinsproblematiek en al tijdens zijn jeugd contacten met criminaliteit vanuit de gezinssituatie speelden hem parten. Ondanks dat de verdachte steun ervaart van zijn jongste zus en hij al jarenlang ambulante begeleiding vanuit Bijzonder Jeugdwerk ontvangt, dat hem overigens omschrijft als een onzekere en kwetsbare jongeman, heeft de verdachte weinig pro-sociale voorbeelden gekend. Het hof stelt vast dat voornoemde beschermende factoren de verdachte in 2020 niet hebben kunnen weerhouden van de bewezenverklaarde feiten, waarvoor hij slechts gedeeltelijk zijn verantwoordelijkheid wenst te nemen. Het hof houdt met al deze omstandigheden rekening evenals met de omstandigheid dat hij zich in de vijf jaar voorafgaand aan het plegen van de onderhavige feiten, niet schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten.
Alles overziende is het hof van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het hof acht het, gelet op de aard en ernst van het gepleegde geweld en de recidive van de verdachte, noodzakelijk dat aan het voorwaardelijke strafdeel ook in deze zaak als bijzondere voorwaarde een verplichte deelname aan de gedragsinterventie CoVa wordt verbonden, zoals door de reclassering geadviseerd in voornoemd advies van 10 juni 2021. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij moeite heeft met agressieregulatie en dat hij de zin van een dergelijke cursus inziet. Het hof hecht eraan dat de verdachte daadwerkelijk tot die interventie zal overgaan, reden waarom
de voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om de gedragsinterventie CoVA tot een goed einde te brengen. Daarnaast wordt met de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] onder parketnummer 03-059654-21
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 955,00, bestaande uit € 700,00 aan immateriële schade en € 255,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de verdachte veroordeeld in de proceskosten, tot dan toe begroot op nihil en is hem de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij heeft de vordering gehandhaafd.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade van € 255,00 bestaat uit de volgende posten:
Eigen risico € 55,00
Trainingspak € 200,00
Post 1
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 55,00 ter zake van het eigen risico aan ziekenhuiskosten. De benadeelde partij heeft deze schade voldoende onderbouwd en de vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist zodat dit bedrag van € 55,00 voor toewijzing gereed ligt.
Post 2
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte het trainingspak van de benadeelde partij is beschadigd. Ten aanzien van het toe te wijzen schadebedrag sluit het hof aan bij de door de benadeelde partij bijgevoegde prijsindicatie van het trainingspak ad € 168,95, bestaande uit de optelsom van € 89,95 voor een ‘sweatpants’ en € 79,00 voor een ‘vest’. Het hof begroot deze schadepost, bij gebrek aan een aankoopbewijs dat een hoger bedrag zou rechtvaardigen, schattenderwijs op voormeld bedrag, wijst de vordering in zoverre toe en zal het meer gevorderde wegens onvoldoende onderbouwing afwijzen.
De immateriële schade
De benadeelde heeft als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling fysiek letsel opgelopen. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 700,00 ter zake van immateriële schade gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat door de verdachte en zijn mededader fors geweld is gebruikt en dat als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen de benadeelde partij letsel heeft opgelopen, te weten bloeduitstortingen, schaafwonden en een hoofdwond. De benadeelde partij is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en daar onderzocht. Hij had kneuzingen over zijn hele lichaam en een zwelling aan de linkerkant van zijn hoofd ter hoogte van zijn slapen. Er zijn diverse scans van de benadeelde gemaakt, maar daarop waren geen fracturen te zien. Tegen de pijn kreeg de benadeelde morfine en na een nacht ter observatie mocht hij het ziekenhuis verlaten met pijnstilling en het advies rust te houden. Daags na de mishandeling begonnen verschillende plekken op zijn lichaam op te zwellen en gedurende twee weken na het incident stelt de benadeelde partij last te hebben gehad van duizeligheid en een beurs en pijnlijk gevoel in het hele lichaam en een scherpe hoofdpijn. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde in grote angst verkeerde en dat hij in de weken na het voorval last had van herbelevingen, angstgevoelens en slapeloosheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van ernstige mishandelingen geruime tijd te kampen kunnen hebben met psychische klachten.
Het hof is van oordeel dat het gestelde lichamelijk letsel dat daardoor is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard, de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 700,00, zoals gevorderd.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof hoofdelijk een bedrag van € 923,95 aan schadevergoeding toe, bestaande uit
€ 223,95 aan materiële schade en € 700,00 aan immateriële schade. Het hof zal voorts bepalen dat de verdachte samen met zijn mededader daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 – zijnde de dag van indiening van de vordering – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 – zijnde de dag waarop het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 923,95. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft het immateriële gedeelte van de vordering vanaf 16 november 2020 en voor wat betreft het materiële gedeelte vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ten aanzien van de bewijsvoering, de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Betrokkene meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij
Reclassering Nederland op het adres [adres 3] via telefoonnummer
[telefoonnummer] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en
zolang de reclassering dat nodig vindt.
Betrokkene neemt actief deel aan de gedragsinterventie
CoVa, CoVa-plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve
vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Betrokkene houdt
zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde
lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-059654-21 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 923,95 (negenhonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 223,95 (tweehonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-059654-21 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 923,95 (negenhonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 223,95 (tweehonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 juli 2021
en voor de immateriële schade op 16 november 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
en op 16 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, District Noord- en Midden Limburg, Basisteam Venlo/Beesel, dossiernummer PL2321-2020185429, sluitingsdatum 28 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 64, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, District Noord- en Midden Limburg, Basisteam Venlo/Beesel, dossiernummer PL2321- 2020075516, d.d. 27 augustus 2020, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 31, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.