ECLI:NL:GHSHE:2022:4546

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.312.911_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging van bodemvonnis in huurzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een bodemvonnis. Het bodemvonnis, gewezen door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, had de ontbinding van de huurovereenkomst tussen Stichting Sint Trudo en de geïntimeerde, [geïntimeerde], tot gevolg, waarbij de huurder was veroordeeld tot ontruiming van de huurwoning. Sint Trudo, de verhuurder, had in de bodemprocedure gesteld dat [geïntimeerde] haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet was nagekomen door gedurende lange tijd niet in de woning te verblijven.

In het kort geding vorderde [geïntimeerde] schorsing van de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis totdat in hoger beroep was beslist. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende grieven. Het hof oordeelde dat de kantonrechter in de bodemprocedure enkele onjuiste data had vermeld, maar dat deze fouten niet van doorslaggevende invloed waren op de beslissing om de huurovereenkomst te ontbinden. Het hof concludeerde dat de belangen van Sint Trudo bij ontruiming zwaarder wogen dan de belangen van [geïntimeerde] bij schorsing van de tenuitvoerlegging.

Het hof heeft het kortgedingvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in huurgeschillen, vooral in situaties van woningnood en de verplichtingen van huurders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.312.911/01
arrest van 20 december 2022
in de zaak van
Stichting Sint Trudo,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Sint Trudo,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F. Özer te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 juli 2022 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van 7 juni 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, rechtdoende als voorzieningenrechter, gewezen tussen Sint Trudo als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9907507 / CV EXPL 22-3370)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld kortgedingvonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 11, 12 en 13 en de daarmee overeenstemmende conclusie van eis;
  • de memorie van antwoord met productie 1.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
3.1.1. Het gaat in dit kort geding naar de kern genomen om de vraag of de tenuitvoerlegging van een 14 april 2022 in een bodemprocedure tussen partijen gewezen vonnis, waarbij de huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden en [geïntimeerde] is veroordeeld om de door haar van Sint Trudo gehuurde woning te ontruimen, moet worden geschorst totdat in het hoger beroep tegen dat vonnis uitspraak is gedaan.
3.1.2. In dit hoger beroep kan op hoofdlijnen worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. Sint Trudo heeft met ingang van 22 april 2013 de woning aan de [adres] verhuurd aan [geïntimeerde] . In de huurovereenkomst staat dat het gehuurde is bestemd als woonruimte “slechts ten behoeve van huurder en de leden van zijn huishouden”, en dat de huurder gedurende de looptijd van de huurovereenkomst zijn hoofdverblijf moet hebben in het gehuurde.
  • b. Bij dagvaarding van 12 februari 2021 heeft Sint Trudo [geïntimeerde] in een bodemprocedure bij de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven betrokken (zaaknummer 9048823 \ CV EXPL 21-1280). In deze bodemprocedure heeft Sint Trudo gevorderd, kort gezegd, ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde. Aan deze vordering heeft Sint Trudo ten grondslag gelegd, samengevat, dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst ernstig is tekortgeschoten doordat zij gedurende lange tijd niet haar hoofdverblijf heeft (gehad) in de woning.
  • c. Sint Trudo heeft in de bodemprocedure voorts op de voet van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de duur van het geding gevorderd. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen bij vonnis van 6 mei 2021, en bij datzelfde vonnis een mondelinge behandeling gelast in de hoofdzaak. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021.
  • d. In de bodemprocedure heeft de kantonrechter vervolgens bij tussenvonnis van 18 november 2021 voorshands bewezen geacht dat [geïntimeerde] haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft gehad. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
  • e. Bij in de bodemprocedure op 14 april 2022 gewezen eindvonnis (door een kennelijke verschrijving gedateerd op 14 april 2021) heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] het verlangde tegenbewijs niet heeft geleverd, dat zij in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door geen hoofdverblijf te houden in het gehuurde en dat daarom de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, kort gezegd, de huurovereenkomst ontbonden en [geïntimeerde] veroordeeld om de woning binnen drie weken na betekening van het vonnis te ontruimen.
  • f. Bij in de bodemprocedure gewezen herstelvonnis van 4 mei 2022 heeft de kantonrechter de datum van het vonnis van 14 april 2022 verbeterd en het in het dictum genoemde adres van het gehuurde verbeterd.
  • g. Bij exploot van 17 mei 2022 heeft Sint Trudo het vonnis van 14 april 2022 en het herstelvonnis van 4 mei 2022 aan [geïntimeerde] laten betekenen.
  • h. Bij exploot van 25 mei 2022 heeft Sint Trudo de ontruiming van de woning laten aanzeggen tegen 8 juni 2022.
  • i. [geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 8 juni 2022 (één dag nadat het in dit hoger beroep bestreden kortgedingvonnis van 7 juni 2022 is gewezen) hoger beroep ingesteld tegen de in de bodemprocedure gewezen vonnissen van 18 november 2021 en 14 april 2022 (zoals hersteld bij vonnis van 4 mei 2022). In dat hoger beroep heeft dit hof bij arrest van 2 augustus 2022 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast en bepaald dat die zal plaatsvinden op 21 december 2022.
Het geding bij de voorzieningenrechter
3.2.1. [geïntimeerde] heeft de onderhavige kortgedingprocedure aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juni 2022, dus nadat in de bodemprocedure het eindvonnis van 14 april 2022 en het herstelvonnis van 4 mei 2022 waren gewezen. In dit kort geding vordert [geïntimeerde] als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, voor zover in hoger beroep nog van belang:
  • schorsing van de tenuitvoerlegging van het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis van 14 april 2021 en herstelvonnis van 4 mei 2022 totdat uitspraak is gedaan in de (toen in het vooruitzicht gestelde) hoger beroepsprocedure;
  • veroordeling van Sint Trudo tot betaling van een dwangsom indien zij haar voornemen tot ontruiming van de woning doorzet.
3.2.2. Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , naar de kern genomen, het volgende ten grondslag gelegd.
  • De kantonrechter heeft in de bodemprocedure de jaartallen van bepaalde stukken door elkaar gehaald, waardoor ten onrechte de indruk wordt gewekt dat [geïntimeerde] niet alleen in 2020 maar ook in 2021 geen hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad. Het vonnis berust in zoverre op een misslag.
  • Dat [geïntimeerde] van 3 maart 2020 tot 29 november 2020 niet in Nederland is geweest, houdt verband met de corona-crisis. Als hierin een tekortkoming van [geïntimeerde] besloten ligt, rechtvaardigt die tekortkoming niet de ontbinding van de huurovereenkomst. Ook in zoverre berust het vonnis op een misslag.
  • Voortzetting van de aangezegde ontruiming zal aan de zijde van [geïntimeerde] een noodtoestand doen ontstaan.
3.2.3. Sint Trudo heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4. In het beroepen kortgedingvonnis heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • In de overwegingen van het in de bodemprocedure gewezen tussenvonnis van 18 november 2021 heeft de kantonrechter meerdere onjuiste data genoemd. Niet kan worden uitgesloten dat de kantonrechter bij het vermelden van de juiste data een andere afweging zou hebben gemaakt (rov. 4.4 en eerste deel van rov. 4.5).
  • Daar komt bij dat de kantonrechter het door [geïntimeerde] uitdrukkelijk gevoerde verweer over de Covid-19 maatregelen geheel onbesproken heeft gelaten, terwijl dat verweer wel had moeten worden besproken en tot een andere uitkomst had kunnen leiden (rov. 4.5, tweede deel).
  • Gelet op deze feitelijke dan wel juridische misslag en het feit dat een (achteraf onterechte) ontruiming bezwaarlijk ongedaan kan worden gemaakt, is het belang van [geïntimeerde] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis groter dan het belang van Sint Trudo bij het doorzetten van de tenuitvoerlegging (rov. 4.5, derde deel).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, samengevat:
  • de tenuitvoerlegging van het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis van 14 april 2021 en herstelvonnis van 4 mei 2022 geschorst totdat uitspraak is gedaan in de hoger beroepsprocedure;
  • Sint Trudo veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, met een maximum van € 10.000,--, indien zij haar voornemen tot ontruiming van de woning doorzet.
Tot slot heeft de kantonrechter Sint Trudo in de proceskosten veroordeeld, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het geding in hoger beroep
3.3.1. Sint Trudo heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Sint Trudo heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen kortgedingvonnis en tot het alsnog geheel afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.2. [geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen kortgedingvonnis, met veroordeling van Sint Trudo in de proceskosten.
Over grief 1: de in het beroepen kortgedingvonnis vastgestelde feiten
3.4.1. De kantonrechter heeft in rov. 2.1 tot en met 2.6 van het beroepen kortgedingvonnis enkele feiten vastgesteld.
3.4.2. Grief 1 is tegen die feitenvaststelling gericht. In de toelichting op de grief voert Sint Trudo naar de kern genomen aan dat de kantonrechter bij de feitenweergave enkele belangrijke feiten onvermeld heeft gelaten.
3.4.3. Het hof verwerpt deze grief. Een feitenweergave in een kortgedingvonnis mag beperkt zijn tot de belangrijkste hoofdzaken. Sint Trudo heeft niet gesteld dat de kantonrechter een of meer feiten onjuist heeft weergegeven. De grief is bovendien niet gericht tegen een overweging die dragend is voor de door de kantonrechter genomen beslissing. Ook om die reden kan de grief op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het beroepen vonnis.
3.4.4. Voor zover Sint Trudo met haar grief wil betogen dat de kantonrechter bij de beoordeling van het geschil ten onrechte bepaalde relevante feiten buiten beschouwing heeft gelaten, zal het hof dat betoog voor zover nodig bij de behandeling van grief 3 betrekken.
Over grief 2: de weergave van het standpunt van [geïntimeerde]
3.5.1. In rov. 4.4 van het beroepen kortgedingvonnis heeft de kantonrechter een samenvatting gegeven van hetgeen [geïntimeerde] aan haar vorderingen in kort geding ten grondslag heeft gelegd.
3.5.2. Grief 2 is tegen die overweging gericht. Het hof verwerpt die grief omdat Sint Trudo in de toelichting op de grief niet duidelijk heeft gemaakt wat er onjuist is aan de betreffende samenvatting van het standpunt van [geïntimeerde] . Bovendien bevat die door Sint Trudo gewraakte overweging geen door de kantonrechter gegeven eindbeslissing.
Over grief 3: de in dit kort geding toe te passen maatstaf en de daarbij te verrichten belangenafweging
3.6.1. De dragende overweging van het kortgedingvonnis is neergelegd in rov. 4.5 van dat vonnis. In die overweging heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • In de overwegingen van het in de bodemprocedure gewezen tussenvonnis van 18 november 2021 heeft de kantonrechter meerdere onjuiste data genoemd. Niet kan worden uitgesloten dat de kantonrechter bij het vermelden van de juiste data een andere afweging zou hebben gemaakt.
  • Daar komt bij dat de kantonrechter het door [geïntimeerde] uitdrukkelijk gevoerde verweer over de Covid-19 maatregelen geheel onbesproken heeft gelaten, terwijl dat verweer wel had moeten worden besproken en tot een andere uitkomst had kunnen leiden.
  • Gelet op deze feitelijke dan wel juridische misslag en het feit dat een (achteraf onterechte) ontruiming bezwaarlijk ongedaan kan worden gemaakt, is het belang van [geïntimeerde] bij schorsing van de tenuitvoerlegging groter dan het belang van Sint Trudo bij het doorzetten van de tenuitvoerlegging (rov. 4.5, derde deel).
3.6.2. Grief 3 is tegen die overweging gericht. Het hof stelt bij de beoordeling van die grief het volgende voorop. In rov. 5.8 van zijn arrest van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen over de maatstaf die moet worden gehanteerd als in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis wordt gevorderd:
“(…)
  • a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
  • b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
  • c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
  • d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. (…)
ii. (…)
iii. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.”
In de toelichting op grief 3 bestrijdt Sint Trudo het oordeel van de kantonrechter dat de beslissingen die gegeven zijn in het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis, berusten op een of meer kennelijke misslagen.
3.6.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de kantonrechter in het in de bodemprocedure gewezen tussenvonnis van 18 november 2021 enkele keren onjuiste data heeft vermeld. Sint Trudo heeft deze onjuiste vermeldingen opgesomd in punt 27 van de dagvaarding in hoger beroep, en [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord niet betwist dat de onjuiste vermeldingen van data daar correct zijn opgesomd door Sint Trudo. Het betreft de volgende onjuiste vermeldingen:
  • A. In rov. 2.6 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een e-mailbericht van 24 september 2021 terwijl het een e-mailbericht van 24 september 2020 betreft (prod. 10 bij de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure);
  • B. In rov. 2.9 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een brief van 1 december 2021 terwijl het een brief van 1 december 2020 betreft (prod. 12 bij de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure);
  • C. In rov. 2.9 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een huisbezoek van 17 september 2021 terwijl het een huisbezoek van 17 april 2020 betrof;
  • D. In rov. 2.9 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een huisbezoek van 24 september 2021 terwijl het een huisbezoek van 24 september 2020 betrof.
Het betreft dus steeds voorvallen uit 2020 waarbij de kantonrechter ten onrechte het jaar 2021 heeft vermeld.
3.6.4. Naar het oordeel van het hof moet voorshands worden aangenomen dat dit kennelijke verschrijvingen zijn die niet van doorslaggevende invloed zijn geweest op:
  • het in het tussenvonnis neergelegde oordeel dat voorshands – behoudens door [geïntimeerde] te leveren tegenbewijs – moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] geen hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde;
  • de in het eindvonnis uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde.
Het hof acht daarbij het volgende van belang.
  • Het hiervoor in rov. 3.6.3 onder B genoemde jaartal 2021 berust op een evidente verschrijving omdat de betreffende datum (1 december 2021) gelegen is ná de datum van het tussenvonnis waarin de datum van de betreffende verzonden brief wordt genoemd. Uit de context, waaronder de vermelding van andere brieven uit het najaar van 2020 en uit de verwijzing naar productie 12 bij de inleidende dagvaarding, blijkt duidelijk dat de datum 1 december 2020 is bedoeld. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de kantonrechter er bij het wijzen van het tussenvonnis en eindvonnis vanuit is gegaan dat de brief op 1 december 2021 is verzonden.
  • Ten aanzien van de onder B en C genoemde jaartallen 2021 (bij de huisbezoeken van 17 september en 24 september) blijkt uit de context eveneens duidelijk dat het jaar 2020 is bedoeld. Dat blijkt uit de daaropvolgende zin die begint met de woorden
  • Ten aanzien van het onder A genoemde jaartal 2021 (e-mailbericht van 24 september 2021) geldt hetzelfde. Ook hier blijkt uit de context duidelijk dat het jaar 2020 is bedoeld. Dat blijkt uit de vermelding van de betreffende productie en uit de daarop volgende zin, luidende:
Het hof tekent hier voorts bij aan dat de kantonrechter in de bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde bovendien mede heeft gebaseerd op andere feiten en omstandigheden, waaronder meerdere verklaringen van omwonenden, de eigen stelling van [geïntimeerde] dat zij een woning in Turkije heeft geërfd en het patroon van geldopnames en pintransacties dat erop wees dat [geïntimeerde] vaak maandenlang niet in Nederland was.
3.6.5. Het bovenstaande komt erop neer dat de onjuiste vermeldingen van jaartallen (vier keer is in het tussenvonnis het jaar 2021 vermeld terwijl 2020 is bedoeld) naar het voorlopig oordeel van het hof te kwalificeren zijn als kennelijke schrijffouten die zich in beginsel voor eenvoudig herstel lenen in de zin van artikel 31 lid 1 Rv, en niet als kennelijke misslagen waarop de ten uitvoer te leggen beslissing berust in de zin van rov. 5.8 sub b van voormeld arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026. In zoverre is grief 3 terecht voorgedragen.
3.7.1. Sint Trudo is met grief 3 ook opgenomen tegen het oordeel in het kortgedingvonnis dat de kantonrechter in de bodemprocedure het door [geïntimeerde] uitdrukkelijk gevoerde verweer over de Covid-19 maatregelen geheel onbesproken heeft gelaten.
3.7.2. Ook dit onderdeel van grief 3 is terecht voorgedragen. Het betreffende verweer is door de kantonrechter in de bodemprocedure immers wel degelijk behandeld. In het incidenteel vonnis van 6 mei 2021 is het verweer genoemd en voorshands onvoldoende onderbouwd geacht, en in rov. 2.3 van het eindvonnis heeft de kantonrechter geconstateerd dat [geïntimeerde] ten aanzien van dit verweer geen precieze data en tijdstippen heeft gegeven en dat ook zij geen gegevens heeft gegeven over een positief bevonden besmetting. De kantonrechter heeft daarmee in de bodemprocedure voldoende duidelijk gemaakt dat hij het corona-verweer onvoldoende onderbouwd vindt. Ook in zoverre kan dus niet worden gesproken van een kennelijke misslag.
3.7.3. Het hof is op grond van het bovenstaande voorshands van oordeel dat de in de bodemprocedure uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde niet berusten op een of meer kennelijke misslagen in de zin van
het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019. In zoverre bestaat er geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis te schorsen.
3.7.4. Het hof tekent hier ook bij aan dat Sint Trudo een spoedeisend belang heeft om weer over de woning te kunnen beschikken. [geïntimeerde] heeft niet bestreden dat in het gebied waar Sint Trudo woningen verhuurt, sprake is van woningnood, schaarste aan sociale huurwoningen en jarenlange wachttijden voor woningzoekenden.
Devolutieve werking van het hoger beroep: beroep op noodtoestand
3.8.1. Omdat grief 3 terecht is voorgedragen en dit kan leiden tot afwijzing van de door [geïntimeerde] ingestelde vorderingen, moet het hof de andere stellingen onderzoeken die [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Dat betreft met name de in het beroepen kortgedingvonnis verworpen stelling van [geïntimeerde] dat de ontruiming van de woning voor haar een noodtoestand zal doen ontstaan.
3.8.2. Het hof is van oordeel dat die stelling niet tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis kan leiden. Het beroep op een noodtoestand is niet gebaseerd op feiten en omstandigheden die bij het nemen van de beslissing in de bodemprocedure niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan. De kantonrechter in de bodemprocedure heeft in rov. 2.6 van het eindvonnis gemotiveerd beslist waarom de omstandigheden aan de zijde van [geïntimeerde] niet in de weg staan aan toewijzing van de vordering tot ontruiming van de woning.
Devolutieve werking van het hoger beroep: verlengen ontruimingstermijn tot 6 maanden?
3.9.1. [geïntimeerde] heeft in onderdeel III van het petitum van de inleidende dagvaarding voorwaardelijk gevorderd, voor het geval in dit kort geding geoordeeld zou worden dat de ontruiming doorgezet zou mogen worden, een ontruimingstermijn te bepalen van tenminste 6 maanden.
3.9.2. Het hof ziet daarvoor voorshands onvoldoende aanleiding. In het eindvonnis in de bodemprocedure is gemotiveerd geoordeeld dat een ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming gerechtvaardigd is, en is de ontruimingstermijn gesteld op drie weken na betekening van het vonnis. Het hof ziet binnen het kader van dit kort geding geen aanleiding om van die termijn af te wijken. [geïntimeerde] heeft met het voeren van dit kort geding in samenhang met het hoger beroep in de bodemprocedure overigens feitelijk bereikt dat sinds de betekening van het vonnis in de bodemprocedure al meer dan 6 maanden zijn verstreken zonder dat ontruiming heeft plaatsgevonden. Het hof gaat er van uit dat Sint Trudo als goed verhuurder aan [geïntimeerde] nu alsnog een redelijke termijn zal gunnen na betekening van het onderhavige arrest.
Over de grieven 4 en 5: de dwangsom en de proceskosten van het kortgeding bij de kantonrechter
3.10.1. Grief 4 is gericht tegen de dwangsom die in het beroepen kortgedingvonnis is verbonden aan het doorzetten van de tenuitvoerlegging van het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis, en grief 5 is gericht tegen de in het kortgedingvonnis ten laste van Sint Trudo uitgesproken proceskostenveroordeling.
3.10.2. Beide grieven slagen. Omdat grief 3 doel heeft getroffen en er geen aanleiding is voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis in de bodemprocedure, is er ook geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom en moet [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het kort geding bij de kantonrechter worden veroordeeld.
Conclusie en afwikkeling
3.11.1. Uit het voorgaande volgt dat het beroepen kortgedingvonnis moet worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen en haar alsnog veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
3.11.2. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, rechtdoende als voorzieningenrechter, onder zaak-/rolnummer 9907507 / CV EXPL 22-3370 tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 7 juni 2022;
opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen die [geïntimeerde] in dit kort geding heeft ingesteld, geheel af;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het kort geding bij de kantonrechter, en begroot die kosten aan de zijde van Sint Trudo tot op heden op € 498,-- aan salaris gemachtigde, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van dit hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van Sint Trudo tot op heden op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 783,-- aan griffierecht en € 1.114,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 december 2022.
griffier rolraadsheer