Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9907507 / CV EXPL 22-3370)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 11, 12 en 13 en de daarmee overeenstemmende conclusie van eis;
- de memorie van antwoord met productie 1.
3.De beoordeling
- a. Sint Trudo heeft met ingang van 22 april 2013 de woning aan de [adres] verhuurd aan [geïntimeerde] . In de huurovereenkomst staat dat het gehuurde is bestemd als woonruimte “slechts ten behoeve van huurder en de leden van zijn huishouden”, en dat de huurder gedurende de looptijd van de huurovereenkomst zijn hoofdverblijf moet hebben in het gehuurde.
- b. Bij dagvaarding van 12 februari 2021 heeft Sint Trudo [geïntimeerde] in een bodemprocedure bij de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven betrokken (zaaknummer 9048823 \ CV EXPL 21-1280). In deze bodemprocedure heeft Sint Trudo gevorderd, kort gezegd, ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde. Aan deze vordering heeft Sint Trudo ten grondslag gelegd, samengevat, dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst ernstig is tekortgeschoten doordat zij gedurende lange tijd niet haar hoofdverblijf heeft (gehad) in de woning.
- c. Sint Trudo heeft in de bodemprocedure voorts op de voet van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de duur van het geding gevorderd. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen bij vonnis van 6 mei 2021, en bij datzelfde vonnis een mondelinge behandeling gelast in de hoofdzaak. Die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021.
- d. In de bodemprocedure heeft de kantonrechter vervolgens bij tussenvonnis van 18 november 2021 voorshands bewezen geacht dat [geïntimeerde] haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft gehad. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
- e. Bij in de bodemprocedure op 14 april 2022 gewezen eindvonnis (door een kennelijke verschrijving gedateerd op 14 april 2021) heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] het verlangde tegenbewijs niet heeft geleverd, dat zij in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door geen hoofdverblijf te houden in het gehuurde en dat daarom de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, kort gezegd, de huurovereenkomst ontbonden en [geïntimeerde] veroordeeld om de woning binnen drie weken na betekening van het vonnis te ontruimen.
- f. Bij in de bodemprocedure gewezen herstelvonnis van 4 mei 2022 heeft de kantonrechter de datum van het vonnis van 14 april 2022 verbeterd en het in het dictum genoemde adres van het gehuurde verbeterd.
- g. Bij exploot van 17 mei 2022 heeft Sint Trudo het vonnis van 14 april 2022 en het herstelvonnis van 4 mei 2022 aan [geïntimeerde] laten betekenen.
- h. Bij exploot van 25 mei 2022 heeft Sint Trudo de ontruiming van de woning laten aanzeggen tegen 8 juni 2022.
- i. [geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 8 juni 2022 (één dag nadat het in dit hoger beroep bestreden kortgedingvonnis van 7 juni 2022 is gewezen) hoger beroep ingesteld tegen de in de bodemprocedure gewezen vonnissen van 18 november 2021 en 14 april 2022 (zoals hersteld bij vonnis van 4 mei 2022). In dat hoger beroep heeft dit hof bij arrest van 2 augustus 2022 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast en bepaald dat die zal plaatsvinden op 21 december 2022.
- schorsing van de tenuitvoerlegging van het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis van 14 april 2021 en herstelvonnis van 4 mei 2022 totdat uitspraak is gedaan in de (toen in het vooruitzicht gestelde) hoger beroepsprocedure;
- veroordeling van Sint Trudo tot betaling van een dwangsom indien zij haar voornemen tot ontruiming van de woning doorzet.
- De kantonrechter heeft in de bodemprocedure de jaartallen van bepaalde stukken door elkaar gehaald, waardoor ten onrechte de indruk wordt gewekt dat [geïntimeerde] niet alleen in 2020 maar ook in 2021 geen hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad. Het vonnis berust in zoverre op een misslag.
- Dat [geïntimeerde] van 3 maart 2020 tot 29 november 2020 niet in Nederland is geweest, houdt verband met de corona-crisis. Als hierin een tekortkoming van [geïntimeerde] besloten ligt, rechtvaardigt die tekortkoming niet de ontbinding van de huurovereenkomst. Ook in zoverre berust het vonnis op een misslag.
- Voortzetting van de aangezegde ontruiming zal aan de zijde van [geïntimeerde] een noodtoestand doen ontstaan.
- In de overwegingen van het in de bodemprocedure gewezen tussenvonnis van 18 november 2021 heeft de kantonrechter meerdere onjuiste data genoemd. Niet kan worden uitgesloten dat de kantonrechter bij het vermelden van de juiste data een andere afweging zou hebben gemaakt (rov. 4.4 en eerste deel van rov. 4.5).
- Daar komt bij dat de kantonrechter het door [geïntimeerde] uitdrukkelijk gevoerde verweer over de Covid-19 maatregelen geheel onbesproken heeft gelaten, terwijl dat verweer wel had moeten worden besproken en tot een andere uitkomst had kunnen leiden (rov. 4.5, tweede deel).
- Gelet op deze feitelijke dan wel juridische misslag en het feit dat een (achteraf onterechte) ontruiming bezwaarlijk ongedaan kan worden gemaakt, is het belang van [geïntimeerde] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis groter dan het belang van Sint Trudo bij het doorzetten van de tenuitvoerlegging (rov. 4.5, derde deel).
- de tenuitvoerlegging van het in de bodemprocedure gewezen eindvonnis van 14 april 2021 en herstelvonnis van 4 mei 2022 geschorst totdat uitspraak is gedaan in de hoger beroepsprocedure;
- Sint Trudo veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, met een maximum van € 10.000,--, indien zij haar voornemen tot ontruiming van de woning doorzet.
- In de overwegingen van het in de bodemprocedure gewezen tussenvonnis van 18 november 2021 heeft de kantonrechter meerdere onjuiste data genoemd. Niet kan worden uitgesloten dat de kantonrechter bij het vermelden van de juiste data een andere afweging zou hebben gemaakt.
- Daar komt bij dat de kantonrechter het door [geïntimeerde] uitdrukkelijk gevoerde verweer over de Covid-19 maatregelen geheel onbesproken heeft gelaten, terwijl dat verweer wel had moeten worden besproken en tot een andere uitkomst had kunnen leiden.
- Gelet op deze feitelijke dan wel juridische misslag en het feit dat een (achteraf onterechte) ontruiming bezwaarlijk ongedaan kan worden gemaakt, is het belang van [geïntimeerde] bij schorsing van de tenuitvoerlegging groter dan het belang van Sint Trudo bij het doorzetten van de tenuitvoerlegging (rov. 4.5, derde deel).
- a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
- b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
- c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
- d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
- A. In rov. 2.6 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een e-mailbericht van 24 september 2021 terwijl het een e-mailbericht van 24 september 2020 betreft (prod. 10 bij de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure);
- B. In rov. 2.9 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een brief van 1 december 2021 terwijl het een brief van 1 december 2020 betreft (prod. 12 bij de inleidende dagvaarding in de bodemprocedure);
- C. In rov. 2.9 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een huisbezoek van 17 september 2021 terwijl het een huisbezoek van 17 april 2020 betrof;
- D. In rov. 2.9 van het vonnis heeft de kantonrechter melding gemaakt van een huisbezoek van 24 september 2021 terwijl het een huisbezoek van 24 september 2020 betrof.
- het in het tussenvonnis neergelegde oordeel dat voorshands – behoudens door [geïntimeerde] te leveren tegenbewijs – moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] geen hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde;
- de in het eindvonnis uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde.
- Het hiervoor in rov. 3.6.3 onder B genoemde jaartal 2021 berust op een evidente verschrijving omdat de betreffende datum (1 december 2021) gelegen is ná de datum van het tussenvonnis waarin de datum van de betreffende verzonden brief wordt genoemd. Uit de context, waaronder de vermelding van andere brieven uit het najaar van 2020 en uit de verwijzing naar productie 12 bij de inleidende dagvaarding, blijkt duidelijk dat de datum 1 december 2020 is bedoeld. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de kantonrechter er bij het wijzen van het tussenvonnis en eindvonnis vanuit is gegaan dat de brief op 1 december 2021 is verzonden.
- Ten aanzien van de onder B en C genoemde jaartallen 2021 (bij de huisbezoeken van 17 september en 24 september) blijkt uit de context eveneens duidelijk dat het jaar 2020 is bedoeld. Dat blijkt uit de daaropvolgende zin die begint met de woorden
- Ten aanzien van het onder A genoemde jaartal 2021 (e-mailbericht van 24 september 2021) geldt hetzelfde. Ook hier blijkt uit de context duidelijk dat het jaar 2020 is bedoeld. Dat blijkt uit de vermelding van de betreffende productie en uit de daarop volgende zin, luidende:
4.De uitspraak
- wijst de vorderingen die [geïntimeerde] in dit kort geding heeft ingesteld, geheel af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het kort geding bij de kantonrechter, en begroot die kosten aan de zijde van Sint Trudo tot op heden op € 498,-- aan salaris gemachtigde, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;