ECLI:NL:GHSHE:2022:4538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
20-001226-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De feiten vonden plaats op 22 november 2020 te Berghem, waar de verdachte een vuurwapen op het slachtoffer richtte en dit wapen in aanwezigheid van anderen, waaronder kinderen, hanteerde. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, zonder de bijzondere voorwaarde van een contactverbod. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de partiële vrijspraak van de politierechter. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, waarbij de emotionele toestand van de verdachte en de impact op zijn gezin zijn meegewogen. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de taakstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001226-21
Uitspraak : 16 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-296127-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; en
feit 2: handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en aftrek van voorarrest en met de bijzondere voorwaarde van een contactverbod.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van een contactverbod.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de politierechter ten aanzien van feit 1 voor zover het betreft het ten laste gelegde onder de eerste drie gedachtestreepjes, te weten:
“-die [slachtoffer] de woorden toe te voegen “je moet uitkijken voor mij” en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer] te duwen en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer] met gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan, althans met gebalde vuist richting het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of (vervolgens).”
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat dit beschermde vrijspraken zijn aangezien de tenlastelegging impliciet cumulatief wordt geïnterpreteerd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te Berghem, gemeente Oss [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, door
- die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en/of (vervolgens) (op ongeveer 5 meter afstand) de slede van dat vuurwapen naar achteren te trekken en/of (vervolgens) dat vuurwapen op (de borst) van die [slachtoffer] te richten en/of (vervolgens) op die borst gericht te houden;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2020 te Berghem, gemeente Oss
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie (in een patroonhouder), te weten acht patronen (te weten 6 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 7,65 millimeter [pistoolpatronen] en 2 centraalvuur kogelpatronen, kaliber .32 S&W [revolverpatronen]) en/of
- een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (te weten een single-action, semi-automatisch centraalvuur pistool, merk FN, model 1910-22, kaliber 7,65 millimeter), zijnde munitie en/of een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 22 november 2020 te Berghem, gemeente Oss, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en (vervolgens) (op ongeveer 5 meter afstand) de slede van dat vuurwapen naar achteren te trekken en dat vuurwapen op de borst van die [slachtoffer] te richten en op die borst gericht te houden
2.
hij op 22 november 2020 te Berghem, gemeente Oss
- munitie van categorie III van de Wet wapen en munitie (in een patroonhouder), te weten 6 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 7,65 millimeter [pistoolpatronen] en
- een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (te weten een single-action, semi-automatisch centraalvuur pistool, merk FN, model 1910-22, kaliber 7,65 millimeter), zijnde munitie en een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en dat de verklaring van verdachte dient te worden gevolgd. Verdachte heeft – in de kern – verklaard dat hij het wapen aan het slachtoffer [slachtoffer] heeft getoond maar niet de slede van dat vuurwapen naar achteren heeft getrokken en dit vuurwapen evenmin op het slachtoffer heeft gericht danwel gericht heeft gehouden.
Het hof verwerpt dit standpunt van de verdediging nu het zijn weerlegging vindt in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen twijfel aan hetgeen het slachtoffer [slachtoffer] en de getuige [getuige] hebben verklaard over de handelingen die verdachte met de slede van het vuurwapen heeft verricht en het vervolgens richten en het gericht houden van het vuurwapen op het slachtoffer [slachtoffer] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van een contactverbod. De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard. De verdediging heeft gesteld dat gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder verdachte tot zijn handelen is gekomen met een forse werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en heeft een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Verdachte heeft dat wapen, in aanwezigheid van anderen, onder wie kinderen, gericht en gericht gehouden op aangever.
Verdachte heeft verklaard dat zijn zoon op de woensdag voorafgaand aan het delict dat op een zondag plaatsvond een zelfmoordpoging had ondernomen. Verdachte heeft daarop zijn zoon mee naar de kartbaan genomen omdat dit een manier voor zijn zoon is om zijn “donkere” gedachten te verzetten. Op die kartbaan heeft vervolgens een incident plaatsgevonden waarbij het slachtoffer tegen verdachte zou hebben gezegd dat hij zijn zoon kapot zou maken en dat hij ervoor zou zorgen dat zijn zoon nooit meer op de kartbaan zou rijden. Volgens verdachte is daarop bij hem het licht uitgegaan en heeft hij gehandeld zoals het hof thans bewezen heeft verklaard. Zowel ter zitting als bij de reclassering heeft verdachte verklaard er zeer van doordrongen te zijn verkeerd gehandeld te hebben maar dat dit handelen was ingegeven vanuit zijn emotionele gemoedstoestand ten gevolge van de thuissituatie rondom zijn suïcidale zoon met psychische klachten. Verdachte heeft ook aangegeven de (strafrechtelijke) consequenties van zijn handelen te willen dragen, maar dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de zorg die in de thuissituatie aan zijn zoon moet worden besteed hierdoor in het gedrang zou komen.
Verdachte is blijkens diens uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 oktober 2022 niet eerder veroordeeld.
Met de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten ernstig zijn. Met de raadsman is het hof echter van oordeel dat gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder verdachte tot zijn handelen is gekomen, zijn procesopstelling alsmede de inhoud van de omtrent de verdachte uitgebrachte reclasseringsadviezen kan worden volstaan met oplegging van de navolgende straf.
Aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof zal aan deze voorwaardelijk opgelegde straf niet de bijzondere voorwaarde van een contactverbod verbinden zoals de politierechter heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd omdat de noodzaak daartoe uit het onderzoek ter zitting en de reclasseringsadviezen niet is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorlopige hechtenis
Het hof heft het met ingang van 25 november 2020 geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de politierechter tot partiële vrijspraak ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde eerste drie gedachtestreepjes.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 16 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H.W. van der Meijs is buiten staat dit arrest te ondertekenen.