ECLI:NL:GHSHE:2022:4536

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
200.317.603_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2013, die sinds 21 december 2020 uit huis is geplaatst in een netwerkpleeggezin. De moeder verzoekt om de vernietiging van de beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling van de minderjarige heeft verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft bekrachtigd. De moeder stelt dat zij in staat is om de minderjarige weer thuis op te laten groeien, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende duidelijkheid is over haar capaciteiten en de situatie van de minderjarige. De GI heeft zorgen geuit over de zorg van de grootouders en de omgang van de minderjarige met zijn vader, die een drugsverslaving heeft. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, omdat het belang van de minderjarige voorop staat en er nog geen zicht is op een veilige thuisplaatsing. De moeder moet haar partner betrekken bij de contactmomenten en de GI moet de situatie van de minderjarige blijven monitoren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 december 2022
Zaaknummer: 200.317.603/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/307150 / JE RK 22-1257
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.C. Bolton,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
en
[grootvader] en [grootmoeder],
grootouders vaderszijde, wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders of de grootouders
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing) en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2022, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 augustus 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 3 september 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 21 december 2020 uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin. [minderjarige] verblijft bij de grootouders vaderszijde.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 september 2023 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 3 september 2022 tot uiterlijk 3 september 2023 uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders vaderszijde.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] is uithuisgeplaatst omdat er bij de moeder sprake was van een zwangerschapsdepressie. De moeder heeft met haar huidige partner twee kinderen en zij is zwanger van haar vierde kind. Zij heeft met de verloskundige afgesproken dat zij bij tekenen van een nieuwe zwangerschapsdepressie meteen contact zal opnemen met de verloskundige, zodat zij hierbij geholpen kan worden. De moeder ziet voldoende mogelijkheden om [minderjarige] weer thuis op te laten groeien en het toewerken naar een thuisplaatsing dient prioriteit te hebben. Met haar jongste kinderen blijft zij buiten schot van de instanties, maar ten aanzien van [minderjarige] wordt zij als ouder ongeschikt geacht voor een tentatieve thuisplaatsing of zelfs een omgangsweekend. [minderjarige] heeft het recht om op te groeien bij (één) van zijn ouders. Met de huidige contactregeling krijgt de moeder echter nauwelijks de kans om te laten zien dat zij wel in staat is [minderjarige] deel te laten uitmaken van haar nieuwe gezin. De moeder vermoedt dat personeelstekorten bij de GI ten grondslag liggen aan de beperkte contactregeling. Er is sprake van een onjuiste aanname van huiselijk geweld door de partner van de moeder jegens [minderjarige] , die op papier een eigen leven is gaan leiden. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat de relatie tussen [minderjarige] en de partner van de moeder onderzocht dient te worden. De GI heeft tot op heden geen contact met de partner van de moeder opgenomen en de partner van de moeder kan vanwege zijn werk niet bij de contactmomenten met [minderjarige] , die overdag plaatsvinden, aanwezig zijn. De moeder heeft voorgesteld het contactmoment met [minderjarige] een keer in de avond te laten plaatsvinden, zodat haar partner aan kan sluiten.
Het is nu te vroeg om te concluderen dat het perspectief van [minderjarige] bij zijn grootouders ligt. De grootouders zijn niet in staat de volledige zorg voor [minderjarige] te dragen, zeker niet nu de tante vaderszijde, die de grootouders als weekendpleegouder ondersteunde, niet meer in beeld is. Er bestaat een vermoeden dat [minderjarige] diabetes type I heeft, omdat hij constant een hongerig gevoel heeft en veel drinkt. Ondanks de zorgen die de moeder hierover heeft geuit, hebben de grootouders geen afspraak gemaakt bij de huisarts. Daarnaast is [minderjarige] al twee jaar niet meer naar de tandarts geweest en brengen de grootouders [minderjarige] niet naar afspraken met de GGD en de diëtist. De vader van [minderjarige] heeft een drugsverslaving, maar mag wel met de grootouders en [minderjarige] mee op vakantie en wordt door de grootouders binnengelaten als hij voor de deur staat. De grootouders worden overvraagd en het gaat niet goed met [minderjarige] . Hierdoor is een thuisplaatsing meer in zijn belang.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
Toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde was er sprake van emotionele verwaarlozing. [minderjarige] werd door de moeder negatief bejegend en het lukte de moeder niet om op een responsieve en sensitieve manier op hem te reageren. Hij kwam hierdoor niet aan zijn ontwikkeling toe. Op enig moment heeft de moeder tegen de jeugdbeschermer gezegd dat zij [minderjarige] maar mee moest nemen. De GI was toen al een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing aan het voorbereiden. [minderjarige] heeft zorgelijke uitspraken gedaan over de partner van de moeder. Zo heeft hij gezegd dat hij geslagen werd door deze partner. De GI wil [minderjarige] serieus nemen in zijn uitspraken en meer zicht krijgen op de partner van de moeder. Dat is tot op heden niet gebeurd. Sinds [minderjarige] bij de grootouders verblijft heeft de GI de partner van de moeder slechts één keer gezien. De GI heeft meermaals aangeboden deze partner aan te laten sluiten bij de contactmomenten van de moeder met [minderjarige] , maar daar heeft hij nog geen gebruik van gemaakt. Als de partner van de moeder wel in de avond aanwezig kan zijn bij de contactmomenten, dan is het mogelijk om deze in de avonduren te organiseren. Op 24 oktober 2022 is de omgang tussen de moeder en [minderjarige] uitgebreid van één naar twee uur per week. De organisatie [organisatie] is betrokken en begeleidt deze omgang. De GI was aanvankelijk van plan de omgang eerder uit te breiden, maar het lukte de moeder niet om een langere periode stabiel te zijn en zij viel terug in oude patronen. Zo begroette zij [minderjarige] niet aan het begin van de omgangsmomenten, bejegende ze hem negatief en zette ze hem niet op de voorgrond. Het lukte op die momenten niet om adviezen met de moeder te bespreken en op sommige momenten gaf de moeder zelfs aan dat ze [minderjarige] niet wilde zien. De laatste maanden verloopt de omgang goed. De moeder komt alle afspraken na en probeert iets te doen met de adviezen die zij krijgt. Ook brengt zij [minderjarige] sinds een aantal weken alleen terug naar de grootouders en dit gaat goed. Als de moeder dit kan vasthouden is de GI voornemens de omgang weer verder uit te breiden. Nu er nog geen zicht is op de partner van de moeder en [minderjarige] aangeeft het niet te willen, is het uitbreiden van de omgang naar een heel weekend nu niet aan de orde.
De samenwerking tussen de moeder en de grootouders verloopt moeizaam, waardoor [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. Net als de moeder ziet de GI dat de grootouders de vader, die zorgelijke problematiek heeft, binnenlaten en dat het hen niet lukt op alle momenten even goed (voor de GI) bereikbaar te zijn en alle praktische zaken rondom [minderjarige] op te pakken. De GI heeft deze zorgen bespreekbaar gemaakt met de betrokken pleegzorgwerker en er zal tevens een gezamenlijk gesprek plaatsvinden waarin alle zorgen met elkaar besproken zullen worden. De pleegouders hebben beloofd dat zij de vader buiten de deur zullen houden en de GI heeft geen signalen ontvangen dat zij zich hier niet aan hebben gehouden. Daarnaast klopt het dat de tante die als weekendpleegouder optrad niet langer in beeld is. Zij is zonder aankondiging naar een ander deel van het land vertrokken en heeft alleen telefonisch contact met [minderjarige] . Ondanks de zorgen bij de grootouders is een thuisplaatsing nu niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is in zijn jonge leven inmiddels voor de tweede keer uithuisgeplaatst. Als [minderjarige] teruggeplaatst wordt bij de moeder dient de GI zeker te weten dat het goed zal gaan. Dat is nu nog niet het geval. Het is nog niet duidelijk of het perspectief van [minderjarige] bij de grootouders of bij één van de ouders ligt. Het perspectief bij de moeder dient verder onderzocht te worden door het opbouwen van de omgang en het verkrijgen van zicht op de partner van de moeder. Ook dient het perspectief bij de vader te worden onderzocht door middel van de omgangsmomenten met [minderjarige] die hij één keer per twee weken heeft en de vraag of hij hulp voor zijn verslavingsproblematiek zoekt. Ten tijde van de mondelinge behandeling komt de vader de begeleide omgangsregeling echter al een aantal weken niet na. Bij een directe thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder wordt er voorbij gegaan aan het belang van [minderjarige] . Als dit al mogelijk blijkt te zijn, dan dient dit gefaseerd plaats te vinden.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het is nog niet duidelijk of de moeder de capaciteiten heeft om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. Dit zal de komende periode middels het uitbreiden van de omgang verder onderzocht worden door de GI. Daarnaast heeft de GI nog geen zicht gekregen op de partner van de moeder. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de moeder ligt om daar verandering in te brengen. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat haar partner wel in de avond bij de contactmomenten aanwezig kan zijn en de GI heeft zich bereid verklaard de contactmomenten daarop af te stemmen. Het hof gaat er vanuit dat moeder zich zal inspannen om haar partner bij de contactmomenten tussen haar en [minderjarige] te laten aansluiten.
Ook neemt het hof in aanmerking dat de moeder op het moment van de mondelinge behandeling hoogzwanger was van haar vierde kind. Met de geboorte van het halfbroertje of -zusje van [minderjarige] zal in het gezin van de moeder een drukke tijd aanbreken die wordt gekenmerkt door veranderingen. Bekeken zal moeten worden hoe de moeder en [minderjarige] daarop reageren, ook in hun onderlinge contact. Met het oog daarop acht het hof thuisplaatsing op dit moment niet in het belang van [minderjarige] .
3.8.5.
[minderjarige] verblijft inmiddels twee jaar bij de grootouders. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI zorgen geuit over deze plaatsing. Gelet op de aanvaardbare termijn, maar ook op de door de GI benoemde zorgen, mag er van de GI worden verwacht dat er op korte termijn duidelijkheid geboden wordt aan [minderjarige] over zijn perspectief.
Conclusie
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van
1 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.E.J.M. Stoof , E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 15 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van
mr. R. Jelicic, griffier.