Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
grootouders vaderszijde, wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
[minderjarige] is uithuisgeplaatst omdat er bij de moeder sprake was van een zwangerschapsdepressie. De moeder heeft met haar huidige partner twee kinderen en zij is zwanger van haar vierde kind. Zij heeft met de verloskundige afgesproken dat zij bij tekenen van een nieuwe zwangerschapsdepressie meteen contact zal opnemen met de verloskundige, zodat zij hierbij geholpen kan worden. De moeder ziet voldoende mogelijkheden om [minderjarige] weer thuis op te laten groeien en het toewerken naar een thuisplaatsing dient prioriteit te hebben. Met haar jongste kinderen blijft zij buiten schot van de instanties, maar ten aanzien van [minderjarige] wordt zij als ouder ongeschikt geacht voor een tentatieve thuisplaatsing of zelfs een omgangsweekend. [minderjarige] heeft het recht om op te groeien bij (één) van zijn ouders. Met de huidige contactregeling krijgt de moeder echter nauwelijks de kans om te laten zien dat zij wel in staat is [minderjarige] deel te laten uitmaken van haar nieuwe gezin. De moeder vermoedt dat personeelstekorten bij de GI ten grondslag liggen aan de beperkte contactregeling. Er is sprake van een onjuiste aanname van huiselijk geweld door de partner van de moeder jegens [minderjarige] , die op papier een eigen leven is gaan leiden. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat de relatie tussen [minderjarige] en de partner van de moeder onderzocht dient te worden. De GI heeft tot op heden geen contact met de partner van de moeder opgenomen en de partner van de moeder kan vanwege zijn werk niet bij de contactmomenten met [minderjarige] , die overdag plaatsvinden, aanwezig zijn. De moeder heeft voorgesteld het contactmoment met [minderjarige] een keer in de avond te laten plaatsvinden, zodat haar partner aan kan sluiten.
Het is nu te vroeg om te concluderen dat het perspectief van [minderjarige] bij zijn grootouders ligt. De grootouders zijn niet in staat de volledige zorg voor [minderjarige] te dragen, zeker niet nu de tante vaderszijde, die de grootouders als weekendpleegouder ondersteunde, niet meer in beeld is. Er bestaat een vermoeden dat [minderjarige] diabetes type I heeft, omdat hij constant een hongerig gevoel heeft en veel drinkt. Ondanks de zorgen die de moeder hierover heeft geuit, hebben de grootouders geen afspraak gemaakt bij de huisarts. Daarnaast is [minderjarige] al twee jaar niet meer naar de tandarts geweest en brengen de grootouders [minderjarige] niet naar afspraken met de GGD en de diëtist. De vader van [minderjarige] heeft een drugsverslaving, maar mag wel met de grootouders en [minderjarige] mee op vakantie en wordt door de grootouders binnengelaten als hij voor de deur staat. De grootouders worden overvraagd en het gaat niet goed met [minderjarige] . Hierdoor is een thuisplaatsing meer in zijn belang.
Toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde was er sprake van emotionele verwaarlozing. [minderjarige] werd door de moeder negatief bejegend en het lukte de moeder niet om op een responsieve en sensitieve manier op hem te reageren. Hij kwam hierdoor niet aan zijn ontwikkeling toe. Op enig moment heeft de moeder tegen de jeugdbeschermer gezegd dat zij [minderjarige] maar mee moest nemen. De GI was toen al een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing aan het voorbereiden. [minderjarige] heeft zorgelijke uitspraken gedaan over de partner van de moeder. Zo heeft hij gezegd dat hij geslagen werd door deze partner. De GI wil [minderjarige] serieus nemen in zijn uitspraken en meer zicht krijgen op de partner van de moeder. Dat is tot op heden niet gebeurd. Sinds [minderjarige] bij de grootouders verblijft heeft de GI de partner van de moeder slechts één keer gezien. De GI heeft meermaals aangeboden deze partner aan te laten sluiten bij de contactmomenten van de moeder met [minderjarige] , maar daar heeft hij nog geen gebruik van gemaakt. Als de partner van de moeder wel in de avond aanwezig kan zijn bij de contactmomenten, dan is het mogelijk om deze in de avonduren te organiseren. Op 24 oktober 2022 is de omgang tussen de moeder en [minderjarige] uitgebreid van één naar twee uur per week. De organisatie [organisatie] is betrokken en begeleidt deze omgang. De GI was aanvankelijk van plan de omgang eerder uit te breiden, maar het lukte de moeder niet om een langere periode stabiel te zijn en zij viel terug in oude patronen. Zo begroette zij [minderjarige] niet aan het begin van de omgangsmomenten, bejegende ze hem negatief en zette ze hem niet op de voorgrond. Het lukte op die momenten niet om adviezen met de moeder te bespreken en op sommige momenten gaf de moeder zelfs aan dat ze [minderjarige] niet wilde zien. De laatste maanden verloopt de omgang goed. De moeder komt alle afspraken na en probeert iets te doen met de adviezen die zij krijgt. Ook brengt zij [minderjarige] sinds een aantal weken alleen terug naar de grootouders en dit gaat goed. Als de moeder dit kan vasthouden is de GI voornemens de omgang weer verder uit te breiden. Nu er nog geen zicht is op de partner van de moeder en [minderjarige] aangeeft het niet te willen, is het uitbreiden van de omgang naar een heel weekend nu niet aan de orde.
De samenwerking tussen de moeder en de grootouders verloopt moeizaam, waardoor [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. Net als de moeder ziet de GI dat de grootouders de vader, die zorgelijke problematiek heeft, binnenlaten en dat het hen niet lukt op alle momenten even goed (voor de GI) bereikbaar te zijn en alle praktische zaken rondom [minderjarige] op te pakken. De GI heeft deze zorgen bespreekbaar gemaakt met de betrokken pleegzorgwerker en er zal tevens een gezamenlijk gesprek plaatsvinden waarin alle zorgen met elkaar besproken zullen worden. De pleegouders hebben beloofd dat zij de vader buiten de deur zullen houden en de GI heeft geen signalen ontvangen dat zij zich hier niet aan hebben gehouden. Daarnaast klopt het dat de tante die als weekendpleegouder optrad niet langer in beeld is. Zij is zonder aankondiging naar een ander deel van het land vertrokken en heeft alleen telefonisch contact met [minderjarige] . Ondanks de zorgen bij de grootouders is een thuisplaatsing nu niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is in zijn jonge leven inmiddels voor de tweede keer uithuisgeplaatst. Als [minderjarige] teruggeplaatst wordt bij de moeder dient de GI zeker te weten dat het goed zal gaan. Dat is nu nog niet het geval. Het is nog niet duidelijk of het perspectief van [minderjarige] bij de grootouders of bij één van de ouders ligt. Het perspectief bij de moeder dient verder onderzocht te worden door het opbouwen van de omgang en het verkrijgen van zicht op de partner van de moeder. Ook dient het perspectief bij de vader te worden onderzocht door middel van de omgangsmomenten met [minderjarige] die hij één keer per twee weken heeft en de vraag of hij hulp voor zijn verslavingsproblematiek zoekt. Ten tijde van de mondelinge behandeling komt de vader de begeleide omgangsregeling echter al een aantal weken niet na. Bij een directe thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder wordt er voorbij gegaan aan het belang van [minderjarige] . Als dit al mogelijk blijkt te zijn, dan dient dit gefaseerd plaats te vinden.
4.De beslissing
mr. R. Jelicic, griffier.