ECLI:NL:GHSHE:2022:4534

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
200.308.440_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en omgangsregeling van minderjarige met ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen, specifiek met betrekking tot het gezamenlijk gezag en de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren in 2011. De vader, die het ouderlijk gezag heeft, verzet zich tegen de verzoeken van de moeder. De minderjarige staat sinds 30 juli 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is sinds die datum ook uithuisgeplaatst bij de moeder. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022 en 9 november 2022, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn gehoord. Het hof heeft zorgen geuit over de situatie van de minderjarige en heeft besloten om een screeningsonderzoek te laten uitvoeren naar de pedagogische vaardigheden van beide ouders. De beslissing over de verzoeken van de moeder is aangehouden tot 1 maart 2023 in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 december 2022
Zaaknummer: 200.308.440/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/341968 / FA RK 19-30
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Geradts,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] , België,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. H.P. Scheer.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , België, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende is in deze zaak aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 maart 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing over het verzoek tot gezamenlijk gezag en wijziging hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat partijen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] gaan uitvoeren en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2022, heeft de vader verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2022, heeft de GI aangegeven zich te zullen refereren aan het oordeel van het hof.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Geradts;
-de vader;
-[vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
- [vertegenwoordiger van de raad 1] namens de raad.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 november 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 29 september 2022.
2.6.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft het hof bij brief van 26 oktober 2022 heeft de ouders, de GI en de raad bericht, dat het hof ambtshalve heeft besloten, gelet op de onderlinge samenhang van de onderhavige zaak en de zaak met zaaknummer 200.315.997/01 (betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing), deze zaken voor het vervolg van de procedure gezamenlijk te willen behandelen
.
Het hof heeft in voornoemde brief verder bericht zorgen te hebben over de situatie van [minderjarige] en dat het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht acht om beslissingen in deze zaken te kunnen nemen. Daarbij heeft het hof aangegeven dat het hof op korte termijn nader geïnformeerd wenst te worden en dat daartoe een tweede mondelinge behandeling wordt bepaald, bij welke gelegenheid het hof van partijen een heldere en samenhangende visie wenst te vernemen over wat er moet gebeuren in beide zaken en naar welke situatie voor [minderjarige] moet worden toegewerkt. Daarnaast heeft het hof bericht dat het hof overweegt om een bijzondere curator te benoemen, die de stem van [minderjarige] in deze procedure kan vertegenwoordigen. Ook op dit punt zijn partijen gevraagd een reactie te geven. Het hof heeft meer specifiek nadere informatie gevraagd over wat er de afgelopen jaren gebeurd is ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  • Ten aanzien van [minderjarige] :
  • Ten aanzien van de moeder:
 Ten aanzien van de vader:
Heeft de GI onderzocht of [minderjarige] naar vader kan? Zo nee, wat is daar de reden van? Wat heeft de GI richting vader gedaan gedurende de uithuisplaatsing bij moeder? Naar welke concrete terugplaatsing heeft de GI toegewerkt? Hoe / door wie wordt het ouderlijk gezag over [minderjarige] feitelijk uitgeoefend in de afgelopen 2 jaar? Indien de moeder mede met het gezag wordt belast, wat is er volgens de GI nodig voor de vader om dit gezag samen in te vullen, en wat kan de GI hierin betekenen?
2.7.
De mondelinge behandeling is in een andere samenstelling voortgezet op 9 november 2022, waarbij beide procedures gezamenlijk (opnieuw) zijn behandeld.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaten mr. Gerardts (digitaal) en door mr. C.M. Sent (de advocaat van de moeder in de zaak met nummer 200.315.997/01);
  • de vader;
  • [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad.
2.8.
Na de eerste mondelinge behandeling zijn nog ingekomen:
  • de brief van de GI met producties, ingekomen op 7 november 2022;
  • het nadere bericht van de advocaat van de moeder met producties 20-38, ingekomen op 7 november 2022;
  • van de kant van de GI een psychologisch onderzoek van [minderjarige] uit 2020, ingekomen op 8 november 2022.
  • de tijdens de voortgezette mondelinge behandeling door mr. Sent overgelegde stukken, te weten: het verslag van [hulpverlening] B.V. van 8 november 2022 en de akte ex artikel 166 Rv jo artikel 284 lid 2 Rv.
2.9.
Partijen hebben desgevraagd tijdens de tweede mondelinge behandeling verklaard dat zij
ermee instemmen dat de stukken die in de onderhavige zaak en in de zaak met zaaknummer
200.315.997/01 zijn ingekomen over en weer worden geacht te zijn overgelegd.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben nooit samen gewoond. Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.1.1.
Sedert 2015 heeft alleen de vader het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Bij eindvonnis van 23 november 2015 van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, sectie Familie en Jeugd is het exclusief ouderlijk gezag over [minderjarige] aan de vader toegekend en is bepaald dat [minderjarige] bij de vader zijn hoofdverblijfplaats zal hebben.
3.1.2.
[minderjarige] woont feitelijk sinds zijn geboorte bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 30 juli 2020 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd. Met ingang 30 juli 2020 is er een machtiging uithuisplaatsing verleend bij de ouder zonder gezag (de moeder).
3.3.
De vader en de moeder hebben in de loop van de tijd meerdere procedures gevoerd over [minderjarige] zowel in Nederland als in België
.
3.4.
Bij beschikking van 16 oktober 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader, inhoudende dat [minderjarige] en de vader gerechtigd zijn tot contact met elkaar, welke contacten qua aard, duur, frequentie en opbouw daarvan worden vastgesteld onder regie van de GI en waarbij in elk geval dient te worden toegewerkt naar een omgangsregeling waarbij [minderjarige] vanaf 1 maart 2021 ten minste gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagavond 18:00 uur tot zondagavond 19:00 uur bij de vader verblijft.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 16 oktober 2020 gewijzigd en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] ten minste eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft en welk contact onder regie van de GI dient te worden uitgebreid met, ter keuze van de GI, één of een combinatie van de volgende opties:
  • het contactweekend in tijdsduur te verlengen door dit bijvoorbeeld eerder dan vrijdag 18:00 uur te laten aanvangen of na de zondagavond langer te laten duren;
  • het contact niet gedurende een weekend per veertien dagen te laten plaatsvinden, maar gedurende drie weekenden per vier weken;
  • rondom de schooltijden en schooldagen van [minderjarige] contact bij de vader te laten plaatsvinden op twee doordeweekse dagen met één of twee overnachtingen;
  • extra contactmomenten met één of meerdere overnachtingen te laten plaatsvinden gedurende vakanties en feestdagen;
  • enige andere door de GI passend en mogelijk geachte uitbreiding van de contacten.
Iedere verdere beslissing over de omgang en het gewijzigd verzoek van de vader tot afgifte van [minderjarige] is aangehouden tot een nadere mondelinge behandeling op dinsdag 28 juni 2022.
Het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen en het verzoek van de moeder om partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten is afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van 9 augustus 2022 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] en de vader gerechtigd zijn tot contact met elkaar eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij, kortgezegd, [hulpverlening] is aangewezen om de eerste fase te begeleiden en waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder, tenzij de ouders hierover in onderling overleg andersluidende afspraken maken.
3.7.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen, voor zover haar verzoeken omtrent hoofdverblijf en gezag zijn afgewezen en zij is in zoverre van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Het is juist dat zij in het verleden haar eigen koers heeft gevaren. Dit was noodzakelijk, omdat er niemand anders voor [minderjarige] beschikbaar was. Het is verder juist dat de moeder geen overleg heeft gevoerd ten aanzien van de verhuizing van [plaats] naar [woonplaats] , maar er was sprake van een noodsituatie. De moeder zou anders samen met de kinderen, waaronder [minderjarige] , op straat komen te staan. De moeder doet alles voor haar kinderen en zij stelt het belang van de kinderen voorop. Omdat zij geen gezag heeft, is het lastig om de juiste zorg voor [minderjarige] in te schakelen. Het verleden blijft de moeder achtervolgen en alles wat de moeder doet wordt negatief uitgelegd. De focus ligt steeds bij de moeder, terwijl het over [minderjarige] moet gaan. Daar komt bij dat er nooit onderzoek naar de situatie bij de vader is gedaan. De contacten tussen de moeder en de GI lopen niet goed. Om die reden heeft de GI het [instelling] ingeschakeld.
Mede door toedoen van de moeder zijn er veel positieve stappen gezet. De moeder verwijst naar de verklaringen van de onderwijsconsulente, de deskundige vanuit [hulpverlening] , de medewerker van het [instelling] /het wijkteam en naar het gezamenlijk overleg dat met deze instanties, de jeugdzorgwerker, de moeder en mr. Sent heeft plaatsgevonden. Uit alle verklaringen komt naar voren dat het van belang is dat er gezamenlijk gezag komt en dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder wordt bepaald. De onduidelijkheid die [minderjarige] nu ervaart zorgt ervoor dat het niet goed met hem gaat en dat er sprake is van een achteruitgang in zijn ontwikkeling.
De weekendregeling tussen de vader en [minderjarige] is vanaf 10 december 2021 gestopt, omdat de vader hem niet meer kwam halen. De vader maakt verder onvoldoende gebruik van de hulpverlening die hem wordt aangeboden. Het is niet juist dat de moeder de omgang tussen de vader en [minderjarige] tegenhoudt.
3.9.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
De vader heeft met verbazing kennis genomen van het feit dat er een overleg heeft plaatsgevonden waar hij, als enige ouder met gezag over [minderjarige] , niet voor uitgenodigd was.
De vader maakt zich ernstige zorgen over [minderjarige] , aangezien de positieve ontwikkelingen gestagneerd zijn. [minderjarige] gaat nog steeds niet naar school, hij gaat geen hele dagen naar [hulpverlening] en hij gaat niet meer naar de vader.
[minderjarige] zou volgens alle betrokkenen niet meer aan zijn ontwikkeling toekomen vanwege de onduidelijkheid die hij ervaart over zijn hoofdverblijfplaats. Het bevreemdt de vader dat niemand zich afvraagt hoe het kan dat [minderjarige] op de hoogte is van de onderhavige procedure en dat hij weet dat de vader het gezag heeft en de moeder niet. Het is schadelijk voor [minderjarige] om hem hiermee te belasten. Bovendien kan aan [minderjarige] worden uitgelegd dat de vader hem helemaal niet naar België mag meenemen vanwege de machtiging uithuisplaatsing.
Er wordt ten onrechte geen onderzoek gedaan naar wat [minderjarige] nodig heeft om naar school te gaan. Verder wordt er niets gedaan om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. Hiervoor is een concreet plan nodig, zoals het [hulpverlening] ook opmerkt.
De vader is altijd voor [minderjarige] beschikbaar geweest, maar de moeder heeft steeds haar eigen koers gevaren. Zij heeft het contact tussen de vader en [minderjarige] tegengehouden, ondanks alle gerechtelijke uitspraken, dwangsommen en een strafrechtelijke veroordeling. De moeder houdt de GI nog steeds buiten de deur en geen van de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. De vader ziet niet in hoe de ouders in staat zullen zijn om het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uit te oefenen. Hij wil zich er wel bij neerleggen, maar alleen onder de voorwaarde dat de ondertoezichtstelling in stand blijft. Diep in zijn hart ziet de vader het liefste dat [minderjarige] bij hem komt wonen, maar de vader is ook realistisch en heeft in het belang van [minderjarige] er van afgezien om in dat kader zijn rechten af te dwingen. Het belangrijkste is dat het goed met [minderjarige] gaat en dat hij aan zijn ontwikkelingstaken toekomt, waarbij hij weer naar school kan gaan. De samenwerking met [hulpverlening] is goed en het plan dat het Bureau heeft opgesteld om [minderjarige] op het speciaal onderwijs te laten instromen kan de vader ondersteunen. Het is verder belangrijk dat er kleine stapjes worden gemaakt in het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, zodat er geen terugval komt, zoals in het verleden vaker is gebeurd. Het is de grootste zorg van de vader dat de contacten weer gaan verwateren als er geen toezicht meer is. De vader betreurt het wel dat de GI in het verleden te weinig oog heeft gehad voor zijn ideeën en zienswijze. Een onderzoek naar de pedagogische vaardigheden van de moeder had in het verleden al moeten plaatsvinden, maar de vader zal zich achter de beslissing van het hof scharen en overal zijn medewerking aan verlenen.
3.10.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De situatie van [minderjarige] is ingewikkeld en de samenwerking tussen de GI en de moeder verloopt moeizaam. De moeder laat de gezinsvoogd niet toe. Binnen de GI vindt er veel overleg plaats. De GI heeft geprobeerd patronen te doorbreken, maar dat is niet gelukt. De GI erkent dat er slagvaardiger moet worden opgetreden en dat er voor beide ouders een tijdspad moet komen. Indien beide ouders het gezag hebben, dan heeft de GI meer mogelijkheden. Gezamenlijk gezag brengt ook risico’s met zich. De ouders dienen de samenwerking met elkaar aan te gaan. Zij blijven naar elkaar wijzen in plaats van dat zij het belang van [minderjarige] centraal stellen. De situatie van [minderjarige] is verslechterd. Zijn ontwikkeling stagneert en hij staat in de overlevingstand. De moeder heeft [minderjarige] niet weten gerust te stellen en het gedrag van de moeder heeft tot veel onrust bij [minderjarige] geleid, waardoor hij nog meer klem is komen te zitten tussen de ouders. De omgang met de vader is gestopt, omdat de moeder aangeeft geen vervoer meer te hebben om [minderjarige] naar de vader te brengen en [minderjarige] tot twee keer toe niet met de vader mee heeft willen gaan toen de vader hem is komen halen. Er is enkel nog contact tussen [minderjarige] en de vader via wekelijks videobelcontact. De samenwerking tussen het [instelling] en de vader is ook niet goed van de grond gekomen, omdat de vader weinig vertrouwen heeft in verandering en verbetering. De vader gaat niet tot actie over en hij pakt zijn rol niet.
Sinds maart 2022 is er begeleiding vanuit het [hulpverlening] . Op grond van de laatste ontwikkelingen, het feit dat [minderjarige] al elf jaar bij de moeder verblijft en de bevindingen van het [instelling] en het [hulpverlening] is de GI van mening dat [minderjarige] bij de moeder moet blijven wonen. [minderjarige] heeft deze duidelijkheid nodig en hij heeft daar recht op. Vanuit die duidelijkheid kan hij contact gaan opbouwen met de vader.
3.11.
De raad heeft, samengevat, het volgende geadviseerd.
Er is sprake van een bijzondere constructie. De juridische situatie zou in overeenstemming moeten worden gebracht met de feitelijke situatie. De raad deelt echter de zorgen van de GI.
De opvoedsituatie bij de moeder lijkt goed genoeg te zijn, maar er is niet veel zicht op. Het is daarom belangrijk dat de samenwerking tussen de moeder en de GI van de grond komt, omdat het belangrijk is dat de GI de regie kan nemen. Het doel van de ondertoezichtstelling is om toe te werken naar een situatie, waarin [minderjarige] met beide ouders onbelast contact kan hebben.
De vader dient een positie te krijgen in het leven van [minderjarige] . De moeder stelt mee te werken aan een goede contactregeling, maar het vertrouwen van de vader is weg. Het is in het verleden al vaak misgegaan. De vader blijft hierdoor vasthouden aan het op termijn verkrijgen van het hoofdverblijf van [minderjarige] .
Het is belangrijk dat [minderjarige] op een evenwichtige manier kan opgroeien en dat er rust in zijn leven gaat ontstaan, waarbij hij van beide ouders kan profiteren, alsmede van de noodzakelijke hulpverlening. [minderjarige] wordt op meerdere gebieden in zijn leven in zijn ontwikkeling bedreigd. Behalve dat sprake is van een situatie waarin er nauwelijks contact is met de vader gaat [minderjarige] niet naar school. Er is ook sprake van kindeigen problematiek. Wat zeker heeft meegespeeld is dat de moeder haar eigen koers heeft gevaren en niet altijd keuzes heeft gemaakt die in het belang van [minderjarige] waren. Het is nog steeds onduidelijk of het de moeder gaat lukken om de situatie van [minderjarige] ten goede te keren.
Omdat er tot nu toe geen onderzoek is verricht noch bij de vader noch bij de moeder naar hun pedagogische vaardigheden blijft de onzekerheid bij de vader over de situatie bij de moeder bestaan. De raad adviseert het hof daarom om een (forensisch) screeningsonderzoek (door bijvoorbeeld [academisch centrum] ) te laten verrichten bij beide ouders ten aanzien van hun thuissituatie en ieders pedagogische vaardigheden, mede gelet op wat [minderjarige] gezien zijn problematiek nodig heeft. Daarbij dient dan te worden onderzocht of het daadwerkelijk zo is dat de moeder kan aansluiten bij [minderjarige] en hem pedagogisch kan bieden wat hij nodig heeft. Op die manier kan er bij de vader rust komen over de handelwijze van de moeder, ervan uitgaande dat de moeder voldoet aan wat [minderjarige] nodig heeft. De raad adviseert het hof om de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf aan te houden. De ouders kunnen volgens de raad (op termijn) gezamenlijk met het ouderlijk gezag worden belast mits de ondertoezichtstelling blijft gehandhaafd.
De overwegingen van het hof
3.12.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlandse recht wordt toegepast.
3.13.
Het hof is er ambtshalve mee bekend dat in de zaak met nummer 200.315.997/01 een zogenoemd screeningsonderzoek / forensisch onderzoek is gelast in het kader van de ondertoezichtstelling, waarbij er duidelijkheid dient te komen over de pedagogische vaardigheden en de thuissituatie van beide ouders in het licht van hetgeen [minderjarige] nodig heeft, gelet op zijn kindeigen problematiek.
3.14.
De resultaten van dit onderzoek acht het hof mede relevant voor de onderhavige verzoeken van de moeder in het kader van het hoofdverblijf en het gezag over [minderjarige] .
3.15.
Het hof zal om die reden, in afwachting van de uitkomst van voornoemd onderzoek, de beslissing over deze verzoeken aanhouden tot 1 maart 2023 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
houdt in afwachting van de resultaten en uitkomst van het onderzoek in de zaak met nummer 200.315.997/01 iedere beslissing aan tot PRO FORMA 1 maart 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 15 december 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. G.-J. Vossestein in tegenwoordigheid van de griffier.