Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
1.[verweerder 1] ,
[verweerder 2] B.V.,
[de curator],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- appellanten, bijgestaan door mr. Van der Kolk;
- [verweerder 1] en de heer [verweerder 2] (hierna: [verweerder 2] ), bestuurder van [verweerder 2] B.V., bijgestaan door mr. Holthuijsen en
- [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
“nog af te dragen € 5.265,25”.
3.De beoordeling
getrachtmet het schrijven van 8 en 26 januari 2022 hun schuldeisers te benadelen. Het hof volgt verweerders in hetgeen zij hierover hebben aangevoerd dan ook niet.
“wees gewaarschuwd”en
“zullen wij (…) doen wat de wet van iedere burger verlangt: meldt misdrijven”, die dreigend zijn, althans redelijkerwijs als zodanig kunnen worden opgevat. Het hof is van oordeel dat deze dreigende toon absoluut niet gepast is en dat het sturen van dit schrijven geen saneringsgezinde houding van appellanten laat zien. Vervolgens heeft [appellant 1] op 26 januari 2022 opnieuw een ongepaste en op zijn minst dwingende e-mail naar verweerders gestuurd. Het hof acht niet aannemelijk dat de brief van 8 januari 2022 en het e-mailbericht van 26 januari 2022 in een emotionele opwelling zijn verzonden en dat appellanten op die momenten de gevolgen van hun handelen niet konden overzien. Het hof betrekt daarbij dat [appellant 1] ook op 6 maart 2019 – voor ingang van de schuldsaneringsregeling – al een qua toonzetting ongepast e-mailbericht naar [verweerder 2] heeft gestuurd met gelijksoortige bedreigingen als op 8 en 26 januari 2022.