ECLI:NL:GHSHE:2022:4533

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
200.318.602_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 3 november 2022 het verzoek van de schuldeisers tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling toegewezen, omdat appellanten zich schuldig zouden hebben gemaakt aan bedreiging van hun schuldeisers. Appellanten hebben in januari 2022 brieven gestuurd waarin zij dreigementen uitten en druk uitoefenden op hun schuldeisers om hun vorderingen in te trekken. De rechter-commissaris heeft in een eerdere fase van de procedure geoordeeld dat er onvoldoende grond was voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 7 december 2022 gehouden, waarbij de appellanten en hun advocaat aanwezig waren, evenals de verweerders en hun advocaat. De curator is niet verschenen. Het hof heeft de inhoud van de eerdere stukken en de verklaringen van de betrokken partijen in overweging genomen. Het hof oordeelt dat, hoewel de gedragingen van appellanten ongepast waren, deze niet van voldoende gewicht zijn om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling af. Appellanten moeten zich echter wel houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en zich onthouden van verdere ongepaste uitlatingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 15 december 2022
Zaaknummer : 200.318.602/01
Insolventienummers : [insolventienummer 1] en [insolventienummer 2]
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant 1] en [appellant 2] en gezamenlijk: appellanten,
advocaat: mr. E. van der Kolk te Tilburg,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verweerder 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerders,
hierna afzonderlijk te noemen: [verweerder 1] en [verweerder 2] B.V. en gezamenlijk: verweerders,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
belanghebbende:
-
[de curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van appellanten,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 tot en met 7), ingekomen ter griffie op 10 november 2022, hebben appellanten het hof verzocht om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep te vernietigen, althans een zodanige
beslissing te nemen als het hof juist oordeelt.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellanten, bijgestaan door mr. Van der Kolk;
  • [verweerder 1] en de heer [verweerder 2] (hierna: [verweerder 2] ), bestuurder van [verweerder 2] B.V., bijgestaan door mr. Holthuijsen en
  • [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
De curator is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen op de zitting.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het audiëntieblad voor de toelatingszitting van 11 maart 2021;
- het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting op 25 oktober 2022 inzake het verzoekschrift tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling;
- de brief van de bewindvoerder van 23 november 2022 met producties (nr. 1 tot en met 4);
- het V6-formulier van mr. Van der Kolk met bijlagen – brief met producties nr. 8 tot en met 10 –, ingekomen ter griffie van dit hof op 29 november 2022;
- de brief van 1 december 2022 met bijlagen van de bewindvoerder over het inlopen van de boedelachterstand en het treffen van een betalingsregeling met de Belastingdienst, ingekomen ter griffie van dit hof op 2 december 2022;
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Van der Kolk en mr. Holthuijsen overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen en
- de door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder een overzicht van de afdrachtverplichting, waarop staat
“nog af te dragen € 5.265,25”.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2021 is de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard ten aanzien van appellanten.
3.2.
Appellanten hebben op of rond 8 januari 2022 een brief naar [verweerder 1] en [verweerder 2] gestuurd. In deze brief schrijven appellanten onder meer het volgende:
" (…) Maar jullie hebben zoals het nu geregeld is nog de mogelijkheid van een douceurtje
als de lopende WSNP voor ons is afgelopen in 2024.
(…)
Gezien de manier waarop wij, middels jullie advocaat tot op het laatste moment door jullie behandeld zijn, gunnen wij jullie dat meevallertje niet. Jullie hebben die opgeklopte restschuld aan jullie handelwijze zelf te danken. Daarbij willen wij verlost worden uit knevelarij van de WSNP.
Vanwege onze teleurstellende ervaring met jullie verwachten wij niet dat jullie het bovenstaande overdenkend het douceurtje zullen laten schieten. Daar hebben jullie echt een duwtje bij nodig en daar gaan wij voor zorgen.
Wij hebben in ons leven niets meer te verliezen. Dus wees gewaarschuwd. Wij hebben niets meer en naar het zich laat aanzien krijgen wij ook niets meer en de levensjaren die aan [appellant 1] gegeven werden na zijn beproevingen zijn ons niet vergund.
Maar om het leven dat wij thans noodgedwongen moeten leven zo te laten voortsukkelen is onze eer te na.
Vandaar onze eis: trek jullie schuldvordering in per 1 februari 2022.
Wat ons betreft is dan de casus met jullie definitief gesloten en kunnen jullie verder
met jullie schijnleven.
Waar jullie advocaat namens jullie dan altijd met dwangmaatregelen kwam als wij
niet deden wat jullie eisten, zullen wij ,overigens tegen onze natuur, doen wat de wet
van iedere burger verlangt: meldt misdrijven. En vul de rest voorlopig zelf maar in.
NB. Het is het een of het ander. De keus ligt bij jullie. Wij horen binnen twee weken
van jullie hoe de vlag er bij staat.
(…)
PS. Waar jullie advocaat het woordje misdrijf leest, ziet hij meteen weer omzet. En
die ligt hoger dan het douceurtje (…)”
3.3.
[appellant 1] heeft vervolgens op 26 januari 2022 opnieuw een e-mail naar
verweerders gestuurd. Daarin staat:
"(…) Kennelijk was onze mail van 8 januari j.l. voor jullie geen aanleiding om in te gaan op onze eis noch om anderszins te reageren. Die mail was duidelijk gesteld: dus jullie weten wat er staat te gebeuren(…)"
3.4.
Naar aanleiding van deze brief en e-mail zijn appellanten op 21 april 2022 door de
rechter-commissaris gehoord. Daarna hebben appellanten op die dag aan verweerders een e-mail gestuurd, waarin zij hun excuses aanbieden en schrijven dat de eerdere brief en e-mail niet waren bedoeld als dreigbrieven en dat de intentie was een verbetering in de situatie van schuldenaren te bewerkstelligen.
3.5.
Bij brief van 23 juni 2022 heeft de rechter-commissaris mr. Holthuijsen – naar aanleiding van zijn verzoek bij e-mail van 8 juni 2022 – bericht dat de rechter-commissaris op basis van de stukken, hetgeen verklaard is tijdens het verhoor op 21 april 2022 en het verdere onderzoek onvoldoende grond heeft gezien voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris is daarom niet voornemens een voordracht tot beëindiging te doen.
3.6.
Op 28 september 2022 hebben verweerders de rechtbank verzocht de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 Fw tussentijds te beëindigen met hoofdelijke veroordeling van schuldenaren in de kosten van de procedure. Daartoe hebben verweerders kort gezegd gesteld dat zij door appellanten zijn bedreigd en onder druk
zijn gezet hun vordering op appellanten in te trekken.
3.7.
Op 21 oktober 2022 heeft de rechtbank de rechter-commissaris gehoord.
3.8.
De bewindvoerder heeft per e-mail met bijlage van 24 oktober 2022 haar zienswijze op het verzoek gegeven en verslag gedaan van de laatste stand van zaken. Haars inziens moet het verzoek van verweerders worden afgewezen. De bewindvoerder heeft zich echter gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de bewindvoerder de rechtbank laten weten dat de boedelachterstand tot en met september 2022 € 5.216,63 is.
3.9.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van verweerders toegewezen. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van appellanten tussentijds beëindigd. Omdat er baten beschikbaar zijn, zullen appellanten van rechtswege in staat van faillissement verkeren zodra de uitspraak waarvan beroep in kracht van gewijsde is gegaan. In het vonnis waarvan beroep staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…) 3.1.4. Ter terechtzitting van 25 oktober 2022 hebben schuldenaren kort gezegd verklaard dat zij de brief van 8 januari 2022 samen hebben geschreven, dat zij de brief nooit hadden moeten schrijven en dat zij hun excuses aan verzoekers hebben aangeboden. Zij hoopten te bewerkstelligen dat verzoekers hun vorderingen zouden intrekken, zodat er bij de
slotuitdeling een hoger bedrag beschikbaar zou zijn voor de overige schuldeisers, onder wie
familie van de schuldenaren.
(…)
3.5.
Schuldenaren hebben in de brief van 8 januari 2022 gedreigd aangifte te zullen doen
van strafbare feiten, die door verzoekers zouden zijn gepleegd, als verzoekers hun vordering
op schuldenaren niet zouden intrekken. Voor [appellant 1] geldt dat hij het dreigement nog eens
heeft herhaald in zijn e-mail aan verzoekers van 26 januari 2022. Schuldenaren wilden zo
naar eigen zeggen een hogere uitdeling bewerkstelligen voor de overige schuldeisers, onder
wie familieleden van schuldenaren. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij aldus, tezamen en ieder voor zich, geprobeerd verzoekers, als twee van hun schuldeisers, te
benadelen in de zin van artikel 350 lid 3, aanhef en onder e. Aldus hebben schuldenaren ook
de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmerd dan wel gefrustreerd in de zin van
artikel 350 lid 3, aanhef en onder c. Door verzoekers te dreigen met aangifte als zij hun
vordering niet zouden intrekken, hebben schuldenaren laten zien niet mee te werken aan een
doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Van hun gedragingen kan hun een
verwijt worden gemaakt en wel in die mate, dat die gedragingen niet getolereerd kunnen
worden. Het feit dat zij bij e-mail van 21 april 2022 excuses hebben aangeboden, maakt het
voorgaande niet anders. Schuldenaren hebben pas excuses gemaakt nadat de rechter-commissaris hen over de brief van 8 januari 2022 en de e-mail van 26 januari 2022 had gehoord.
3.6.
Op zich is juist, zoals de bewindvoerder stelt, dat het aan de bewindvoerder en niet
aan schuldenaren is om vorderingen al dan niet te erkennen en het boedelactief te verdelen.
Dat doet echter niet af aan het feit dat schuldenaren hebben geprobeerd verzoekers te
benadelen en de schuldsaneringsregeling hebben belemmerd dan wel gefrustreerd door te
proberen hen onder druk hun vordering te laten intrekken.
3.7.
De slotsom van het voorgaande is dat de schuldsaneringsregeling tussentijds zal
worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c en onder e Fw, zonder
toekenning van de schone lei. Omdat er baten beschikbaar zijn om daaruit de schulden
geheel of gedeeltelijk te voldoen, zullen de schuldenaren van rechtswege in staat van
faillissement verkeren zodra deze uitspraak tot tussentijdse beëindiging van de
schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde is gegaan (…)”
3.10.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Appellanten zijn van oordeel dat de rechtsoverwegingen 3.1.4., 3.5., 3.6. en 3.7 van het bestreden vonnis onjuist zijn. Zij hebben – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Appellanten hebben de brieven van 8 en 26 januari 2022 aan verweerders geschreven, nadat zij van [verweerder 1] hadden vernomen dat [verweerder 1] een pauselijke onderscheiding had gekregen onder andere voor haar werk om uitstapjes voor kinderen uit kansarme gezinnen mogelijk te maken. De brieven van appellanten van 8 en 26 januari 2022 zijn uit wanhoop geschreven en moeten worden geplaatst in het licht dat appellanten al sinds 2017 op het bestaansminimum leven. Appellanten hoopten op empathie en zij hoopten dat indien verweerders bereid waren hun vordering in te trekken, ook de overige concurrente crediteuren op basis hiervan bereid zouden kunnen worden gevonden hun vorderingen in te trekken. Het is nooit de bedoeling van appellanten geweest om iemand voor te trekken ten opzichte van een ander. Het is ook nooit de bedoeling van appellanten geweest om [verweerder 1] of [verweerder 2] te bedreigen. Dit hebben appellanten ook schriftelijk aan verweerders kenbaar gemaakt. Appellanten hebben excuses aangeboden voor hun handelen.
Appellanten hebben aan de financiële verplichtingen uit de WSNP voldaan, hebben nooit één crediteur bevoordeeld ten opzichte van een andere crediteur en hebben de schuldsaneringsregeling niet gefrustreerd of belemmerd. De verwijzing van de rechtbank naar een uitspraak van de Hoge Raad van 12 juni 2009 (ECLI:HR:NL:2009:BI0455) gaat dan ook niet op. Voor [appellant 1] (78 jaar) en [appellant 2] (75 jaar) is het van groot belang om een schone lei te verkrijgen, omdat zij anders tijdens hun leven mogelijk niet meer verlost zullen worden van schulden uit het verleden. Bovendien hebben appellanten al meer dan de helft van de WSNP-periode doorlopen.
Voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder c en e Fw is volgens appellanten dan ook geen grond.
3.11.
De bewindvoerder heeft door middel van de brief van 23 november 2022 haar reactie op het beroepschrift gegeven. Zij heeft hierbij verwezen naar hetgeen al in eerste aanleg door haar naar voren is gebracht. Haars inziens worden in het beroepschrift geen gronden en/of nieuwe feiten aangevoerd die maken dat haar eerdere zienswijze van 24 oktober 2022 moet worden gewijzigd c.q. aangevuld. De bewindvoerder heeft verder opgemerkt dat er tot en met de maand oktober 2022 sprake is van een boedelachterstand van € 5.003,15 en dat er sprake is van een nieuwe schuld ad € 1.270,00 (na splitsing) van [appellant 1] in verband met een aanslag inkomstenbelasting (H16.01). Voor zover bekend bij de bewindvoerder, is daarvoor tot op heden door appellanten geen betalingsregeling getroffen. De bewindvoerder zal zich refereren aan het oordeel van het hof.
3.11.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder hieraan – kort weergegeven – het volgende toegevoegd. De boedelachterstand is ontstaan doordat appellanten dachten dat zij bepaalde inkomsten mochten behouden. Hierover is niet helder genoeg gecommuniceerd door de vorige bewindvoerder. Dat heeft de bewindvoerder nu wel gedaan. De boedelachterstand bedraagt volgens mededeling van de bewindvoerder ter zitting van het hof op 5 december 2022 (berekend tot en met november 2022) € 5.265,25. Omdat appellanten alsnog willen afdragen, heeft de bewindvoerder appellanten gevraagd een voorstel te doen voor het inlopen van de boedelachterstand. Inmiddels zijn daarover afspraken gemaakt. Verder heeft de bewindvoerder ter zitting van het hof aangegeven dat appellanten ook een regeling hebben getroffen met de Belastingdienst.
3.12.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben verweerders – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht. Omdat r.o. 3.1.4. van het bestreden vonnis geen oordeel inhoudt, kan alleen al om die reden grief I van appellanten niet slagen. Bovendien is r.o. 3.1.4. een juiste overweging van de rechtbank. Verweerders betwisten de stelling van appellanten dat het nooit de bedoeling is geweest om iemand voor te trekken ten opzichte van een ander, gezien de dreigbrief van 8 januari 2022.
Grief II voldoet niet aan de aan een grief te stellen eisen, omdat deze niet duidelijk is. Daarom kan grief II volgens verweerders niet slagen. Bovendien hebben appellanten in het beroepschrift niet betwist dat sprake is geweest van een poging tot benadeling. Gezien de devolutieve werking van het appel staat het oordeel van de rechtbank vast dat appellanten zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot benadeling en dat dit dient te leiden tot beëindiging van de WSNP. Grief II van appellanten kan volgens verweerders dus niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
Gezien de inhoud van de dreigbrieven van 8 en 26 januari 2022 is duidelijk dat het de bedoeling van appellanten is geweest om verweerders te bedreigen en te bewegen af te zien van de omvangrijke vordering die zij op appellanten hebben. Het excuus-mailtje maakt de eerdere gedragingen van appellanten niet ongedaan. Het gedrag geeft blijk van een niet saneringsgezinde houding en het gedrag kan appellanten worden verweten. Ook is sprake van een poging tot benadeling van schuldeisers. De poging van appellanten was er immers op gericht te bewerkstelligen dat verweerders in plaats van de verwachte slotuitdeling van ongeveer € 35.000,00 helemaal niets zouden ontvangen. Dit is verwijtbaar en kan niet getolereerd worden. De beslissing van de rechtbank is volgens verweerders dan ook juist.
3.13.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.13.1.
Op grond van artikel 350 lid 1 Fw kan de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel van een of meer schuldeisers. Zij kan dit ook ambtshalve doen. Een beëindiging geschiedt ingevolge artikel 350 lid 3 onder c Fw indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert (c-grond). Daarvan kan (ook) sprake zijn als de schuldenaar zich schuldig maakt aan wangedrag, zoals het bedreigen van schuldeisers. Een beëindiging geschiedt op de e-grond indien de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen.
3.13.2.
Het hof is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van appellanten niet tussentijds dient te worden beëindigd op grond van artikel 350 Fw. Het hof motiveert dit hierna. Het hof zal echter eerst ingaan op wat door verweerders naar voren is gebracht over het ontbreken van een grief tegen het oordeel van de rechtbank dat appellanten hebben geprobeerd om hun schuldeisers te benadelen.
3.13.3.
Een beroepschrift moet voldoen aan de vereisten zoals vermeld in artikel 359 jo. 278 Rv en moet een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden – de grieven – waarop het berust bevatten. Het ontbreken van gronden in het beroepschrift leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid.
3.13.4.
Naar het oordeel van het hof staat in het beroepschrift een voldoende duidelijke omschrijving van het verzoek. Appellanten verzoeken namelijk dat het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2022 wordt vernietigd omdat er geen grond is voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en onder c en e Fw. In het beroepschrift staat ook de onderbouwing daarvoor. Het hof legt het beroepschrift aldus uit dat – onder andere in nrs. 26 en 29 ligt besloten dat – appellanten stellen ook niet te hebben
getrachtmet het schrijven van 8 en 26 januari 2022 hun schuldeisers te benadelen. Het hof volgt verweerders in hetgeen zij hierover hebben aangevoerd dan ook niet.
3.13.5.
In de door appellanten aan verweerders gestuurde brief van 8 januari 2022 staan woorden/zinnen, zoals
“wees gewaarschuwd”en
“zullen wij (…) doen wat de wet van iedere burger verlangt: meldt misdrijven”, die dreigend zijn, althans redelijkerwijs als zodanig kunnen worden opgevat. Het hof is van oordeel dat deze dreigende toon absoluut niet gepast is en dat het sturen van dit schrijven geen saneringsgezinde houding van appellanten laat zien. Vervolgens heeft [appellant 1] op 26 januari 2022 opnieuw een ongepaste en op zijn minst dwingende e-mail naar verweerders gestuurd. Het hof acht niet aannemelijk dat de brief van 8 januari 2022 en het e-mailbericht van 26 januari 2022 in een emotionele opwelling zijn verzonden en dat appellanten op die momenten de gevolgen van hun handelen niet konden overzien. Het hof betrekt daarbij dat [appellant 1] ook op 6 maart 2019 – voor ingang van de schuldsaneringsregeling – al een qua toonzetting ongepast e-mailbericht naar [verweerder 2] heeft gestuurd met gelijksoortige bedreigingen als op 8 en 26 januari 2022.
Kennelijk hebben appellanten, althans [appellant 1] , destijds onvoldoende besef gehad van het feit dat hen deze naar arrogantie en dwingelandij neigende houding ten opzichte van [verweerder 1] en [verweerder 2] niet past. Inmiddels hebben appellanten, na op 21 april 2022 te zijn gehoord door de rechter-commissaris, hun excuses aangeboden. Verder heeft [appellant 1] ter zitting van het hof erkend dat hij deze brieven nooit had mogen/moeten sturen en dat hij met het versturen ervan een grote stommiteit heeft begaan.
3.13.6.
De vraag die voorligt is of het schrijven van bedoelde berichten aan [verweerder 1] en [verweerder 2] ertoe moet leiden dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd op grond van de c- of de e-grond. Hoewel, zoals al overwogen, de inhoud en de toon van het schrijven ontoelaatbaar zijn en appellanten zich niet op die manier hadden moeten uitlaten, is hun foute handelen voor het hof (nog) niet van voldoende gewicht om de schuldsanering van appellanten op de c- en/of de e-grond te beëindigen. Het hof let hierbij op de zeer ingrijpende gevolgen van een tussentijdse beëindiging voor appellanten, mede gelet op hun leeftijd. Verder speelt mee dat deze gebeurtenis, voor zover bij het hof bekend, het enige incident is geweest tijdens de schuldsaneringsregeling. Appellanten hebben over hun handelen verantwoording moeten afleggen bij de rechter-commissaris en vervolgens hun excuses aangeboden. Een tussentijdse beëindiging van de schuldsanering is naar het oordeel van het hof op dit moment niet proportioneel gezien genoemde omstandigheden.
3.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt en dat het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling (alsnog) moet worden afgewezen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep dan ook vernietigen.
3.15.
Het hof merkt daarbij op dat appellanten zich tijdens de looptijd stipt dienen te houden aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. Appellanten moeten zich onthouden van iedere handeling waardoor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins wordt belemmerd dan wel gefrustreerd. Dit houdt bijvoorbeeld in dat appellanten zich hoe dan ook dienen te onthouden van uitlatingen over en/of jegens [verweerder 1] en [verweerder 2] als hiervoor weergegeven.
Het is het hof gebleken dat er op dit moment sprake is van een boedelachterstand van € 5.265,25 (per 5 december 2022). Tussen appellanten en de bewindvoerder is hierover een betalingsregeling afgesproken. Tijdens de looptijd zullen appellanten ook deze betalingsregeling om de boedelachterstand volledig in te lopen en alle andere verplichtingen onverkort en stipt dienen na te komen.
3.15.1.
Als blijkt dat appellanten deze verplichtingen niet nakomen, dan dient alsnog geoordeeld te worden over een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei. Of de schuldsanering ten aanzien van appellanten moet worden beëindigd met of zonder schone lei, is allereerst ter beoordeling van de rechtbank die daarover moet beslissen. De rechtbank (c.q. de rechter-commissaris in het kader van zijn adviesrol) zal dan moeten beoordelen of appellanten de hiervoor bedoelde verplichtingen volledig zijn nagekomen. Daarbij wordt opgemerkt dat het hof de boedelachterstand nu nog niet meegenomen heeft in de beoordeling over de tussentijdse beëindiging in het kader van artikel 350 Fw. Dit laat onverlet dat de rechtbank op de eindzitting, of op een ander – eerder – moment, deze boedelachterstand alsnog kan betrekken in de beoordeling.
3.16.
Het hof ziet geen aanleiding om een beslissing over de proceskosten te geven.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en
wijst af de verzochte tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, S.M.A.M. Venhuizen en
T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022.