In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2009. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, en de moeder, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, zijn verwikkeld in een conflict over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling voor hun kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 1 augustus 2022 geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden, ondanks de klempositie van de minderjarige, omdat dit in zijn belang zou zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank van 22 mei 2019 bekrachtigd, waarbij de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige zijn belast. De moeder had verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, maar het hof oordeelde dat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader had verzocht om een zorgregeling, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat er onvoldoende basis was voor een zorgregeling gezien de huidige situatie en de bereidheid van beide ouders om aan hulpverlening deel te nemen. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet intrinsiek gemotiveerd zijn om samen te werken aan een oplossing, en dat een zorgregeling op dit moment niet haalbaar is. De vader heeft ook een beschermingsonderzoek verzocht, maar de Raad heeft hier geen aanleiding voor gezien. De uitspraak benadrukt het belang van het gezamenlijk gezag en de noodzaak voor ouders om samen te werken in het belang van hun kind.