In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder, verzoekster in het incident, heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring van de beschikking waarin de rechtbank heeft bepaald dat de contacten tussen de kinderen en de vader onder begeleiding van de jeugdhulpverlening zullen plaatsvinden. De vader, verweerder in het incident, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat en de vader door zijn advocaat. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig, maar had eerder schriftelijk gecommuniceerd met het hof.
Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders en de gevolgen voor de minderjarigen. De rechtbank had eerder al een raadsonderzoek gelast en had de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling afgewezen. De moeder heeft in haar verzoek tot schorsing aangevoerd dat de kinderen momenteel goed functioneren en dat een BOR-traject hun leven negatief zal beïnvloeden. De vader heeft betoogd dat het contact met de kinderen van groot belang is voor hun ontwikkeling en dat het BOR-traject voldoende waarborgen biedt.
Na afweging van de belangen van beide partijen en de minderjarigen, heeft het hof geoordeeld dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in de eerdere beschikking van de rechtbank. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring is afgewezen, waarbij het hof de belangen van de kinderen vooropstelde en de noodzaak van contactherstel tussen de vader en de kinderen benadrukte.