ECLI:NL:GHSHE:2022:4527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
200.316.564_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in een familierechtelijke zaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder, verzoekster in het incident, heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring van de beschikking waarin de rechtbank heeft bepaald dat de contacten tussen de kinderen en de vader onder begeleiding van de jeugdhulpverlening zullen plaatsvinden. De vader, verweerder in het incident, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat en de vader door zijn advocaat. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig, maar had eerder schriftelijk gecommuniceerd met het hof.

Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders en de gevolgen voor de minderjarigen. De rechtbank had eerder al een raadsonderzoek gelast en had de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling afgewezen. De moeder heeft in haar verzoek tot schorsing aangevoerd dat de kinderen momenteel goed functioneren en dat een BOR-traject hun leven negatief zal beïnvloeden. De vader heeft betoogd dat het contact met de kinderen van groot belang is voor hun ontwikkeling en dat het BOR-traject voldoende waarborgen biedt.

Na afweging van de belangen van beide partijen en de minderjarigen, heeft het hof geoordeeld dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in de eerdere beschikking van de rechtbank. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring is afgewezen, waarbij het hof de belangen van de kinderen vooropstelde en de noodzaak van contactherstel tussen de vader en de kinderen benadrukte.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 december 2022
Zaaknummer: 200.316.564/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/293684 / FA RK 21-2403
in het schorsingsverzoekin hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. Y.K. Kunze.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2022, heeft de moeder, voor zover thans van belang, bij wijze van incidenteel verzoek verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
2.2.
Bij verweerschrift in het incident, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2022, heeft de vader gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. E. Schaufeli, waarnemend voor mr. Hendriks;
-de vader, bijgestaan door mr. Kunze.
2.3.1.
De raad heeft bij brief van 21 oktober 2022 aan het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 26 oktober 2022 (twee beschikkingen);
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 november 2022 (twee verklaringen).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De vader heeft op 28 juni 2021 de rechtbank (in de hoofdzaak) verzocht te bepalen dat de man voortaan samen met de vrouw het gezag uitoefent over de kinderen en een zorgregeling vast te leggen waarbij de kinderen om het weekend van vrijdag 18.00 uur tot maandag 18.00 uur, alsmede elke week van woensdag 14.00 uur tot donderdagochtend, bij de man verblijven, Op deze verzoeken heeft de rechtbank nog geen eindbeslissing gegeven.
3.2.
Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast en het verzoek van de vader te worden belast met gezamenlijk gezag en tot het vaststellen van een omgangsregeling, afgewezen.
3.3.
Bij beschikking van 14 december 2021 heeft de rechtbank in een procedure ex artikel 223 Rv, het verzoek van de vader om een tijdelijke begeleide omgangsregeling vast te stellen via een zgn. BOR 2-traject dan wel BOR 3-traject afgewezen, in afwachting van het raadsonderzoek.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank (in de hoofdzaak), voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de contacten tussen de kinderen en de vader
voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden onder begeleiding van de [jeugdhulpverlening] (BOR 3-traject), waarbij de invulling van de begeleide omgang wordt overgelaten aan de [jeugdhulpverlening] .
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het verzoek van de moeder is ingeschreven in onder zaaknummer 200.316.564/01.
In de onderhavige procedure, ingeschreven onder zaaknummer 200.316.564/02, is enkel het schorsingsverzoek van de moeder aan de orde.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in dit schorsingsverzoek, samengevat, het volgende aan.
De moeder stelt dat sprake is van een situatie waarbij het verzoek om schorsing dient te worden toegewezen. Met de kinderen gaat het naar omstandigheden momenteel goed. Een BOR-traject zal het leven van de kinderen volledig op de kop zetten en zal alle inzet van de afgelopen jaren teniet doen. Het BOR-traject is met onvoldoende waarborgen omgeven. De kinderen moeten in rust een traumabehandeling kunnen hebben en daarna kan het BOR-traject starten. Dit is ook het advies van de behandelend kinderpsycholoog, bij wie de kinderen reeds een intake gesprek hebben gehad. De kinderen geven heel duidelijke signalen dat zij geen contact met de vader wensen. Er is sprake van een diepgewortelde angst waarvoor de kinderen een behandeling dienen te ondergaan. De moeder is de stabiele factor in het leven van de kinderen en zij doet er alles aan om hen in bescherming te nemen. De vader heeft zich nooit om de kinderen bekommerd en hij heeft in het bijzijn van de kinderen gedrag getoond dat voor de kinderen schadelijk is gebleken.
Met de moeder gaat het naar omstandigheden goed. Zij heeft zes traumabehandelingen bij [praktijk] gehad. Alhoewel zij nog herstellende is, is zij op de goede weg. Zij heeft er geen bezwaar tegen om persoonlijk met [jeugdhulpverlening] in gesprek te gaan. Er is al iemand van [jeugdhulpverlening] bij de moeder thuis geweest, maar toen de moeder liet vallen dat zij tegen de bestreden beschikking hoger beroep had ingesteld is die persoon onverrichter zake vertrokken.
3.7.
De vader voert in het incidentele verzoek, samengevat, het volgende aan.
Uit hetgeen is aangevoerd door de moeder blijkt niet dat er sprake is van een juridische of feitelijke misslag. De door de moeder aangevoerde stellingen waren bekend bij de rechtbank en hebben niet tot een ander oordeel geleid. De moeder heeft ook niet nader (concreet) onderbouwd waarom er volgens haar sprake zou zijn van een feitelijke of juridische misslag. De moeder heeft verder geen feiten genoemd, die na het geven van de beschikking zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen. De door de moeder genoemde bezwaren waren ten tijde van de beschikking al bekend. Een BOR 3-traject biedt voldoende waarborgen om het contact tussen de vader en de kinderen zorgvuldig te herstellen en op te bouwen, zodat het vertrouwen van de kinderen in de vader kan herstellen. Het zijn professionals en indien het noodzakelijk is, dan trappen ze wel op de rem. Voorkomen dient te worden dat het vaderbeeld door afwezigheid van contact alsmaar negatiever wordt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat omgang tussen een ouder en een kind een fundamenteel recht van een kind is en dat dit van groot belang is voor diens identiteitsontwikkeling. Aangezien de vader en de kinderen elkaar al circa anderhalf jaar niet hebben gezien dient het traject zo snel mogelijk te starten. De vader heeft inmiddels met [jeugdhulpverlening] een intakegesprek gehad. Hij heeft van [jeugdhulpverlening] begrepen dat de moeder heeft aangegeven niet aan het traject te zullen meewerken.
3.8.
Het hof stelt voorop dat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit betekent dat de vader de bestreden beschikking mag uitvoeren en dat het door de moeder ingestelde hoger beroep daar niet aan in de weg staat. Het hof kan op grond van de wet - als uitzondering - toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor in een uitspraak van 20 december 2019 enkele maatstaven uiteengezet (ECLI:NL:HR:2019:2026). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. De maatstaven komen er dan kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen en de minderjarigen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
Dit alles leidt in deze zaak tot de volgende beslissing.
3.9.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
Vooropgesteld wordt dat gesteld noch gebleken is van een feitelijke of juridische misslag.
Uit de bestreden beschikking blijkt voorts dat de rechtbank heeft geoordeeld dat omgang tussen een ouder en een kind een fundamenteel recht van een kind is en van groot belang is voor de identiteitsontwikkeling van een kind. Door te bepalen dat de contacten tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader, voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden onder begeleiding van de [jeugdhulpverlening] (BOR, niveau 3), kan, aldus de rechtbank, worden voorkomen dat het vaderbeeld door afwezigheid van elk contact alsmaar negatiever wordt en kan onder meer op een veilige wijze worden gewerkt aan het herstel van vertrouwen en het vormgeven van het contact. Weliswaar heeft de moeder betoogd dat contactherstel niet in het belang van de kinderen is en hen zelfs zal schaden, doch zij heeft dit niet althans onvoldoende met concrete en objectieve feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt. Daarbij wordt overigens in aanmerking genomen dat ook de Raad deze bezwaren van de moeder uitdrukkelijk bij het advies, dat de rechtbank heeft overgenomen, heeft betrokken. Het hof volgt de rechtbank in deze afweging van alle betrokken belangen. Daar komt bij dat juist door een BOR3 niveau te bepalen bij de begeleide omgang wordt gewaarborgd dat onder professionele begeleiding van de [jeugdhulpverlening] , die overigens ook regie voert over de wijze waarop en het tempo waarin tot contactherstel wordt gekomen, in een veilige omgeving voor de kinderen kan plaatsvinden. De invloed van eventuele traumaproblematiek en -behandeling bij de kinderen zal hierbij worden betrokken. Naar het oordeel van het hof is mitsdien, na afweging van alle betrokken belangen, in het bijzonder die van de minderjarige kinderen, niet gebleken van feiten of omstandigheden die een schorsing van de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking rechtvaardigen. Daar komt bij dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uiteindelijk heeft uitgesproken dat zij alsnog bereid is het gesprek met [jeugdhulpverlening] (die namens en onder regie van de [jeugdhulpverlening] de BOR3 uitvoert) aan te gaan.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incidentele verzoek
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.N.M. Antens
en A.J.F. Manders en is op 15 december 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.