ECLI:NL:GHSHE:2022:4522

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
20-000141-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksuele misdrijven tegen minderjarige prostituee met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van een minderjarige prostituee, die op het moment van de feiten 15 jaar oud was. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld omdat de opgelegde straf te laag werd bevonden. Het hof constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak fors was overschreden, met bijna zes jaar tussen het instellen van het hoger beroep en de uitspraak. Dit leidde tot de conclusie dat zonder het tijdsverloop een zwaardere straf zou zijn opgelegd. Uiteindelijk legde het hof de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag op, naast een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Tevens werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 1.766,64 aan het slachtoffer, ter compensatie van zowel materiële als immateriële schade. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar wogen, maar dat het lange tijdsverloop de strafmaat beïnvloedde. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 22b.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000141-17
Uitspraak : 15 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van
5 januari 2017, in de strafzaak met parketnummer 01-860271-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde straf en aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 5 maanden.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is betoogd dat bij een bewezenverklaring toepassing zal worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel zal worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve wat betreft de opgelegde straf, de bijbehorende strafmotivering, de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van die onderdelen beslist het hof op de navolgende wijze.
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat niet vaststaat dat het slachtoffer tijdens het seksuele contact met de verdachte de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt. Dit verweer vindt evenwel zijn weerlegging is de bewijsmiddelen, zoals die zijn vermeld in de aanvulling op het verkorte vonnis van de rechtbank d.d. 5 januari 2017. Hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in dit kader aan de orde is gesteld, te weten dat de verdachte pas in oktober 2013 met het slachtoffer heeft afgesproken, is voor het hof – in het bijzonder gelet op de verklaring van [souteneur] dat de verdachte een van de eerste klanten was – niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op de gronden zoals vermeld in de pleitnota betoogd dat er ruimte is om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging en zo niet is het hof verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair is bepleit dat zal worden volstaan met de oplegging van een taakstraf al dan niet gecombineerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van enige duur met zich brengt. In dit verband wordt in het bijzonder gewezen op het van toepassing zijnde artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde betrekt het hof bij zijn oordeel het navolgende. De verdachte heeft twee keer tegen betaling seksueel contact gehad met een minderjarig meisje dat zich als prostituee aanbood. Er is sprake geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van het pas 15 jaar oude slachtoffer, in de vorm van orale seks (met condoom). Alhoewel niet is gebleken dat de verdachte bewust op zoek is geweest naar een minderjarige prostituee, moet hij zich tijdens de ontmoetingen wel bewust zijn geweest van haar nog jonge leeftijd. De verdachte heeft verklaard dat de man waar het meisje voor werkte zei dat zij 18 jaar oud was en dat dat ook in de advertentie stond. Hij heeft haar echter niet om een identiteitsbewijs gevraagd. De afspraken vonden eenmaal plaats in de auto en eenmaal bij de verdachte thuis.
Beide keren heeft de verdachte aan de man die bij haar was betaald. Het had op de weg van de verdachte gelegen om zich van de daadwerkelijke leeftijd van het slachtoffer te vergewissen.
Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit en onder welke omstandigheden ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, waarbij hij zich heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en behoefte aan seksuele bevrediging. Slachtoffers van dergelijke delicten kunnen daar nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het voor het slachtoffer ingrijpende gebeurtenissen zijn geweest die hun sporen hebben nagelaten. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
10 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van seksuele handelingen met een minderjarige. Tevens heeft het hof in het kader van de straftoemeting kennis genomen van het (overigens verouderde) reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat sprake is van een laag risico op recidive. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep - onder meer uit de pleitnota van de raadsvrouw - is gebleken.
Feiten als de onderhavige rechtvaardigen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zonder tijdsverloop zou het hof zonder twijfel een gevangenisstraf van een langere duur hebben opgelegd. Gezien het extreem lange tijdsverloop sinds het begaan van de onderhavige feiten en de opsporing ervan is de oplegging van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter niet meer aan de orde. Het hof geeft zich er bij de straftoemeting rekenschap van dat de feiten, naast de enorm schadelijke gevolgen ervan voor het slachtoffer, ook zijn weerslag hebben gehad op de verdachte. Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheden zoals die uiteen zijn gezet in de pleitnota van de raadsvrouw.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof, ondanks het lange tijdsverloop, geen ruimte om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging of aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen in de zin van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden aan de verdachte één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daarnaast (in beginsel) een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.
Redelijke termijn
De inhoud van het dossier geeft het hof aanleiding te onderzoeken of in de onderhavige zaak het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De behandeling in eerste aanleg is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. In hoger beroep is sprake van een schending. Door de officier van justitie is op 16 januari 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank d.d. 5 januari 2017. Het onderhavige arrest wordt gewezen op 15 december 2022. Derhalve is sprake van een tijdsverloop van bijna zes jaren na het instellen van het hoger beroep, derhalve een schending van bijna vier jaren. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijk uitzonderlijk tijdsverloop rechtvaardigen. Dit brengt met zich mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in deze zaak fors is overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door te volstaan met het opleggen van een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van tenminste € 766,64, zoals is toegewezen door de rechtbank. Naar het oordeel van het hof is de door het slachtoffer geleden immateriële schade in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek gelet op de mate van schending van haar lichamelijke integriteit door het bewezenverklaarde en de omstandigheden van het geval, echter aanmerkelijk groter dan € 750,00. Het hof schat de omvang van de door [slachtoffer] geleden immateriële schade naar redelijkheid op een bedrag van € 1.750,00.
Ingevolge artikel 36f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter bij een veroordeling wegens een strafbaar feit de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De schadevergoedingsmaatregel staat los van de voegingsprocedure en kan bijvoorbeeld ook worden toegepast als het slachtoffer zich in de strafprocedure niet als benadeelde partij heeft gevoegd.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van het bedrag van € 1.766,64
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.766,64 (duizend zevenhonderdzesenzestig euro en vierenzestig cent) bestaande uit
€ 16,64 (zestien euro en vierenzestig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 15 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.