In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1980, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 16 december 2019, waarin hij was vrijgesproken van een tenlastegelegde poging tot diefstal. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de vrijspraak, aangezien er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft het beroep tegen het vonnis van de politierechter in de zaak met parketnummer 02-166733-19 wel inhoudelijk behandeld. De verdachte werd beschuldigd van poging tot diefstal in de periode van 1 juli 2019 tot en met 2 juli 2019 te Roosendaal. De verdachte had geprobeerd in te breken in een pand door een slot te forceren met een schroevendraaier. Het hof heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten betrouwbaar was, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de camerabeelden onvoldoende duidelijk waren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot diefstal en het eerder uitgesproken vonnis vernietigd.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden, waaronder verslavingsproblematiek. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen weken, waarbij het hof ook rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.