ECLI:NL:GHSHE:2022:4503

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
200.295.952_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen de vader met betrekking tot het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2013. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van der Geest, verzoekt het hof om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M.F. Prickartz, is van mening dat het behoud van zijn gezag noodzakelijk is voor de toekomst van het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2022 is naar voren gekomen dat de minderjarige ernstige traumaklachten ervaart en dat de huidige situatie rondom het gezag bijdraagt aan de onrust en spanning van het kind. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben beide aangegeven dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, omdat dit de noodzakelijke therapie van het kind in de weg staat. Het hof heeft vastgesteld dat het in stand houden van gezamenlijk gezag de situatie voor de minderjarige zou compliceren en dat het kind behoefte heeft aan rust en stabiliteit.

Uiteindelijk heeft het hof besloten het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen op grond van artikel 1:253c lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking van de rechtbank Limburg is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het gezag, en het hof heeft de beslissing genomen dat de vader niet samen met de moeder belast zal worden met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2022 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 december 2022
Zaaknummer: 200.295.952/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/252760 / FA RK 18-2700
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. van der Geest,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. E.M.F. Prickartz.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking is een vervolg op de beschikking van dit hof van 14 oktober 2021.

5.De beschikking van 14 oktober 2021

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 6 september 2021 is naar voren gekomen dat de ondertoezichtstelling voor [minderjarige] met een jaar is verlengd en dat het BOR-traject via [jeugdorganisatie] zou worden opgepakt. Aangezien voornoemd traject zich pas in de opstartfase bevond, achtte het hof zich op dat moment niet in staat om een beslissing over gezag te nemen. De ouders en de GI zijn verzocht om zich vóór 1 maart 2022 uit te laten over het verdere verloop van het BOR-traject bij [jeugdorganisatie] en de eventuele gevolgen van het verloop daarvan voor deze procedure. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Geest;
- mr. Prickartz;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI]
6.1.1.
De vader is hoewel behoorlijk opgeroepen niet op de mondelinge behandeling verschenen.
6.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de GI van 28 februari 2022 met bijlage;
- de brief van de GI van 31 maart 2022;
- het V7 formulier van de advocaat van de moeder van 8 april 2022;
- de e-mail van de advocaat van de vader van 21 april 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 3 augustus 2022 met bijlage.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De GI heeft het hof bij brief van 28 februari 2022 nader geïnformeerd over het verloop van het BOR3 traject door de toezending van de eindrapportage van het BOR3 traject van [jeugdorganisatie] van 10 januari 2022. Hierin komt het volgende naar voren. Het BOR3 traject rust op 3 pijlers: veiligheid, contactherstel en relatieopbouw. Veiligheid wordt daarbij gezien als een voorwaarde om aan contactherstel en relatieopbouw te kunnen werken. [jeugdorganisatie] komt tot de conclusie dat er in de huidige context geen mogelijkheden zijn om toe te werken naar contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Uit de gesprekken met [minderjarige] komt volgens [jeugdorganisatie] naar voren dat het thema contactherstel, in ernstige mate raakt aan het ervaren van gevoelens van onveiligheid. Er zal daarom niet verder worden toegewerkt aan enige vorm van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] heeft ernstige traumaklachten en er moet rust komen. Het BOR3 traject is afgerond en dit is terug gerapporteerd aan de raad en de gezinsvoogd.
7.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 27 juni 2022 met het zaaknummer C/03/252760 / FA RK 18-2700 is het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen. De vader heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
7.3.
De moeder voert -samengevat- tijdens de mondelinge behandeling het volgende aanvullend aan. [minderjarige] ervaart veel traumaklachten en spanning rondom het thema vader. Wanneer de vader het gezag behoudt kan dit zorgen voor een complexe situatie tijdens de behandeling van [minderjarige] onder meer vanwege de informatie van de behandeling die gedeeld kan worden met beide gezaghebbende ouders. De moeder acht gezamenlijk gezag dan ook niet in het belang van [minderjarige] .
7.4.
De vader voert -samengevat- tijdens de mondelinge behandeling het volgende aanvullend aan. De vader erkent dat er rust nodig is voor [minderjarige] . Dat is ook de reden dat de vader niet in hoger beroep is gegaan tegen de afwijzing van zijn verzoek tot het vaststellen van een contactregeling. De vader acht het in stand houden van het gezag echter wel noodzakelijk en van belang in de toekomst. Mede vanwege de ervaringen in het verleden wil de vader niet afhankelijk zijn van de welwillendheid van de moeder ten aanzien van welke informatie hij krijgt. De vrees dat de vader zijn gezag zou misbruiken is ten onrechte en dit is in het verleden ook niet gebeurd. Zo wenst de vader ook geen inhoudelijke informatie met betrekking tot de behandeling van [minderjarige] van zijn trauma en staat het gezag naar mening van de vader de behandeling niet in de weg. De vader wil alleen het traject monitoren en graag een betrokken ouder zijn.
7.5.
De GI voert -samengevat- het volgende aan. [minderjarige] lijdt enorm onder de onzekerheid en onduidelijkheid van de situatie. Hierdoor komt [minderjarige] niet toe aan zijn volgende traject: de behandeling van zijn trauma die hij zo hard nodig heeft. Met name de situatie rondom het gezag zorgt voor deze onrust bij [minderjarige] . Voor de behandeling van [minderjarige] is het van belang dat er sprake is van rust en stabiliteit. De GI acht gezamenlijk gezag daarom niet in belang van [minderjarige] .
7.6.
De raad maakt zich grote zorgen over de problemen bij [minderjarige] . De behandeling van [minderjarige] is absoluut noodzakelijk en dat kan pas wanneer er rust is. De raad acht gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] .
7.7.
Het hof overweegt het volgende. Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is duidelijk dat [minderjarige] door het gezag van de vader veel onrust ervaart. Deze onrust maakt ook dat de noodzakelijke therapie van [minderjarige] niet kan starten. Bovendien zorgt het in stand houden van het gezamenlijk gezag dat de gehele situatie rondom de noodzakelijke therapie van [minderjarige] ingewikkeld wordt. Vanwege de leeftijd van [minderjarige] dient een behandelaar of therapeut namelijk informatie te verstrekken aan de gezaghebbende ouder(s). Dit zorgt voor een onveilig gevoel bij [minderjarige] . Dit onveilige gevoel is verklaarbaar, omdat de behandeling juist (ook) ziet op de zorgelijke uitlatingen van [minderjarige] over gebeurtenissen die tussen hem en de vader zouden hebben plaatsgevonden. Dit alles samen maakt dat het hof van oordeel is dat het afwijzen van het verzoek tot gezamenlijk gezag van de vader in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof wijst het verzoek van de vader dus af op grond van art 1:253c lid 2 sub b BW. De door de advocaat van de vader aangehaalde jurisprudentie ziet op de afwijzingsgrond onder sub a, zodat deze hier geen nadere bespreking behoeft.
7.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 23 maart 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (de beslissing over het gezag)
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de vader om samen met de moeder belast te worden met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland en A.J.F. Manders en is op 15 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.