ECLI:NL:GHSHE:2022:4502

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
20-001286-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en medeplegen van hennepteelt in Nederland en België

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1983 en woonachtig in Spanje, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de exploitatie van hennepkwekerijen in Nederland en België. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, maar in hoger beroep werd de straf gematigd tot 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte actief betrokken was bij de hennepkwekerij in Temse, België, en dat zijn bijdrage aan de hennepteelt van zodanig gewicht was dat deze als medeplegen kon worden aangemerkt. Het hof baseerde zijn oordeel op diverse bewijsmiddelen, waaronder OVC-gesprekken en verklaringen van medeverdachten. De verdachte had zich gedurende meerdere jaren beziggehouden met georganiseerde hennepteelt en had daarbij financiële belangen. Het hof weegt de ernst van de feiten zwaar, maar houdt ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafvermindering. De op te leggen straf is in overeenstemming met de aard en ernst van de feiten, en de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001286-18
Uitspraak : 14 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 april 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-889150-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 november 2022 wonende te [woonplaats] (Spanje), [adres 1]
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze als volgt gekwalificeerd:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel (feit 1);
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd (feit 2);
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd (feit 3);
  • deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet (feit 4).
De verdachte is hiervoor strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde feit;
  • zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard, waarbij hij voor wat betreft de periode primair heeft bepleit om als begindatum 5 november 2013 bewezen te verklaren en subsidiair om aan te sluiten bij de bewezenverklaring van de rechtbank;
  • zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard, echter voor een kortere periode dan de rechtbank bewezen heeft geacht (te weten vanaf april/mei 2013);
  • zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard, echter uitsluitend ten aanzien van de kwekerijen in Schaijk en Wamel;
  • een strafmaatverweer gevoerd, waarbij is verzocht om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met aanvulling van de bewijsvoering, gelet op hetgeen in hoger beroep door de verdediging is aangevoerd;
  • met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd en zullen de daarmee samenhangende overwegingen worden vervangen zoals hierna te melden;
  • met vervanging van de toepasselijke wettelijke artikelen, zoals hierna te melden.
Aanvullende bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
Feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde feit. Daartoe is, op gronden zoals verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij te Temse, België. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte op enig moment wetenschap droeg van de kwekerij en dat hij tempexplaten naar Temse heeft gebracht en met anderen over de kwekerij heeft gesproken, maar dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen van het telen van hennep te kunnen komen, aldus de raadsman.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit de OVC-gesprekken, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, volgt dat de verdachte actief betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Temse. Het hof overweegt daartoe het volgende.
A.
Uit de in de auto van de verdachte opgenomen OVC-gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 29 augustus 2013 en 6 september 2013 kan worden opgemaakt dat zij met elkaar spraken over de hennepkwekerij in Temse. [medeverdachte 1] zei op 29 augustus 2013 onder meer: “Maar ik zit ermee jongen, ik moet morgen weer gewoon om 6 uur eruit (…) Dat vind ik effe klote. Als je dan de hele dag daar in Bels daar op die zolder rondloopt,
ja dat weet je zelf (cursivering hof), ja dan heb je af en toe beroerde momenten.”, waarop de verdachte antwoordde: “Ja”. [2]
De hennepkwekerij die op 5 november 2013 tijdens de doorzoeking van de [adres 2] te Temse is aangetroffen, bevond zich op twee verdiepingen, waaronder op de zolder van het pand (zie pagina 68 vonnis).
Op 6 september 2013 zei [medeverdachte 1] onder meer aan dat hij de hele week in België was geweest (hetgeen correspondeert met ANPR-registratiegegevens van de Mercedes met kenteken [kenteken] , zijnde de auto van [medeverdachte 2] ) en de verdachte zei daarop dat hij dit wist maar dat er in de auto niet teveel moest worden besproken (zie pagina 16 vonnis).
Vier dagen later, op 10 september 2013, werd [medeverdachte 1] (samen met zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 2] ) door het observatieteam waargenomen op de binnenplaats tussen de panden [adres 2] en [adres 3] te Temse (zie pagina 18 vonnis).
Verder heeft [medeverdachte 3 ] bij de rechter-commissaris d.d. 26 september 2019 verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] bij de hennepkwekerij in Temse werkzaamheden heeft verricht/heeft geklust. [3]
B.
Ook uit de inhoud van een OVC-gesprek d.d. 23 oktober 2013 in de woning van [medeverdachte 2] leidt het hof af dat [medeverdachte 2] en de verdachte spraken over de (vorderingen in de) hennepkwekerij te Temse. Zo zei de verdachte ‘hij hebt een sleutel voor z’n eigen nodig voor dat ie erbij kent als er wat is, snap je, de elektriciteit of zo’, waarop [medeverdachte 2] zei ‘ [voornaam]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] )en verder heeft niemand de sleutel nodig’. Dat [medeverdachte 4] actieve betrokkenheid had bij de hennepkwekerij in Temse, volgt onder meer uit observatiegegevens, ANPR-gegevens in combinatie met de OVC-gesprekken en de verklaring van [medeverdachte 4] bij de rechter-commissaris d.d. 27 september 2019, inhoudende dat hij diverse keren naar de kwekerij te Herselt en Temse is geweest om te kijken of alles werkte en om de planten water te geven, en dat er wel eens in ‘onze’ groep – waarmee hij [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3 ] , [medeverdachte 9] en hemzelf bedoelde – over hennep werd gesproken. [4]
Verder werd in het gesprek van 23 oktober 2013 gesproken over ‘restaurant’. De kwekerij te Temse bevond zich boven een horecagelegenheid (genaamd [naam] ). Nadat de hennepkwekerij te Temse op 5 november 2013 was ontdekt, werd in een OVC-gesprek in de woning van [medeverdachte 2] door [medeverdachte 6] gezegd ‘Ik heb misschien slecht nieuws jongen. Er waren wouten bij hem aan de deur. Bij dat restaurant (…)’.
Een derde koppeling tussen het gesprek van 23 oktober 2013 en de hennepkwekerij te Temse is dat [medeverdachte 2] even later zei ‘We moesten ze boven en onder nog geven’. Zoals hiervoor is besproken, was de hennepkwekerij te Temse verdeeld over twee verdiepingen.
Verdachte vroeg hierna aan [medeverdachte 2] “En groeit het nog goed?”
[medeverdachte 2] antwoordde: “Hmm ja klein. (…) Hier zo hoog zijn ze.”.
Verdachte: “Helemaal vol denk ik of niet?”
[medeverdachte 2] : “En die getopt zijn niet hoger dan zo gebleven.”
Verdachte: “Ja. En welke zijn beter? Die niet getopt zijn? Mooier?”
[medeverdachte 2] : “Die getopt zijn zien er ook niet slecht uit maat. Een en al bollen.”
Bij het aantreffen van de kwekerij bleek dat er hoogte- en kwaliteitsverschillen waren tussen de planten op de beide verdiepingen. De planten op zolder waren van betere kwaliteit dan de planten in de woonkamer van het appartement (pagina 68 vonnis).
C.
Na de ontmanteling van de hennepkwekerij te Temse op 5 november 2013, werden in de woning van [medeverdachte 2] diverse OVC-gesprekken gevoerd tussen de verschillende medeverdachten. [medeverdachte 2] gaf onder meer aan dat [voornaam] er zaterdag voor het laatst was geweest en ‘het er allemaal perfect uitzag’. Uit de OVC-gesprekken en ANPR-gegevens blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in het begin van de avond nog naar Temse zijn gereden om te gaan kijken, maar dat zij niet binnen in het pand zijn geweest waar de hennepkwekerij zich bevond.
In het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en zijn partner [medeverdachte 7] later die avond, werd vervolgens uitgebreid gesproken over de situatie die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij het pand hadden aangetroffen (pagina 32 vonnis):
[medeverdachte 7] : “Hok kwijt?”
[medeverdachte 2] : “Ja alles weg.”
[medeverdachte 7] : “Och… Nouja… In België.”
[medeverdachte 2] : “Café zat dicht, bij hem thuis zat alles dicht. Dus ik denk dat hij
(het hof begrijpt: [persoon 1] , de huurder van het pand aan de [adres 2] te Temse)ook nog vastzit. Ik zeg tegen [voornaam]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 4] )we moeten maken dat we hier wegkomen. Dat is niet gunstig, Hollandse auto’s (…)”
(…)
[medeverdachte 7] : “Hij
(het hof begrijpt: [medeverdachte 4] )zegt er lag een hoop vuil voor de deur.”
[medeverdachte 2] : “Ja! Tempex, zand, vuilniszak. Ik zeg tegen [voornaam] doorlopen maar, verwijder die telefoon, batterij eruit. D’r zit iets niet goed hier. Café zit dicht…. Toen ben ik ook nog langs dat andere restaurant van hem
(het hof begrijpt: de brasserie [naam] te Bornem van [persoon 1] )gereden. Ook alles pikkedonker. Die moet vastzitten.”
Verderop in het OVC-gesprek vroeg [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 1] : “Had je [afkorting verdachte] meegenomen.”, waarop [medeverdachte 1] antwoordde dat die een keer mee was geweest om spullen mee af te gooien. [medeverdachte 5] vulde aan dat het om tempex ging. Uit de door de rechtbank tot het bewijs gebezigde OVC-gesprekken volgt dat verdachte ‘ [afkorting verdachte] ’ werd genoemd (pagina 54 vonnis).
Tempexplaten kwamen ook voor op nota’s / rolletjes administratie die tijdens de doorzoeking aan de [adres 4] (woning van de dochter van [medeverdachte 2] , [dochter medeverdachte 2] ) zijn aangetroffen en die gelinkt kunnen worden aan de hennepkwekerij te Temse (pagina’s 66-67 vonnis).
Verdachte heeft, nadat hij zich in eerste instantie bij de politie telkens op zijn zwijgrecht had beroepen, bij de rechter-commissaris d.d. 9 november 2017 verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode tempexplaten heeft afgeleverd bij het pand [adres 2] te Temse. [5]
D.
Nadat verdachte op 5 november 2013 laat in de avond ook (weer) in de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 5] te [plaats] was gearriveerd, werd door diverse verdachten ( [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] ) andermaal uitgebreid over de gang van zaken rondom de inval in Temse gesproken (opgenomen in het vonnis, pagina’s 49-59). Hieronder noemt het hof een aantal van de belangrijkste passages.
Verdachte: “Maar weggehaald of inval.”
[medeverdachte 2] : “Ik denk inval pik, lag allemaal zand voor de deur, drie korrels, ik zag die andere rotzooi liggen, ik zag die vuilniszakken liggen.”
Verdachte: “Deur opengebroken of niet?”
[medeverdachte 5] : “Dat kon ie niet zien, als je die spullen daar ziet staan kun je beter gewoon wegrijden he?”
Verdachte: “Ja tuurlijk! (…) Langs dat restaurant niet afgegaan?”
[medeverdachte 2] : “Ben ik ook nog afgegaan, daar was alles pikkedonker.”
(…)
[medeverdachte 5] : “Ja we moeten er toch achter komen hoe het zit (…)”
Verdachte: “Ja de media in de gaten houden, meestal staat dat erop.”
[medeverdachte 5] : “Ja dat staat er niet op, heb ik allang gekeken.”
[medeverdachte 8] : “Ja je moet het wel in de gaten houden want het is 1100 he dat is niet weinig he?”
Verdachte: “Ja of een dag later, dat kan ook he?”
(…)
Verdachte: “Dat café is altijd open, als dat café dichtzit en als bij hem dat restaurant dichtzit, dan weet je hoe laat het is.”
[medeverdachte 8] : “Telefoon weggooien want ze zoeken alles uit hoor.”
Verdachte: “Normaal kan je daar [jaren rijden?] dan moet er toch iemand getipt hebben of iets gezien hebben.”
Verdachte: “Het was een toplocatie daar jongen. (…) Ik had alles verwacht maar ik had dit niet verwacht ik kon niet weg, ik zat thuis daarom ben ik zo laat.”
(…)
[medeverdachte 2] : “Als daar alles op de stoep ligt dan denk ik dat het bingo is.”
Verdachte: “Ja dan weet je al genoeg.”
(…)
Verdachte: “Ik had overal invallen verwacht maar daar niet.”
(…)
Verdachte: “Hij weet ook niet met welke auto’s dat
wij (cursivering hof)daar komen. (…) Bij
ons (cursivering hof)is het gewoon allemaal eigen geweest verder niemand, er is geen een bij aan wie ik twijfel. (…) er zit toch een hoop geld in. Je kunt er niks aan doen, weg is weg. Gelukkig zit niemand vast van ons. (…) Alles rond deze locatie was gewoon top, echt mooi en met naar binnen spullen laaien zijn
we (cursivering hof)gewoon voorzichtig geweest.”
(…)
Verdachte: “Want ze moeten nog 14 dagen denk ik. (…) En de stroom daar werd ook niet overdreven veel getrokken, een paar 400 watt lampjes.”
[medeverdachte 2] : “Stroom kennen ze het niet aan zien.”
Verdachte: “Nee daar zal het niet aan liggen. Het is midden in het centrum daar, daar wordt al veel stroom gebruikt.”
(…)
Verdachte: “1100 planten dat is groot, ja natuurlijk… Ja maar weet je wat ze wel in België doen voordat ze erop klappen, doen ze observeren, in Nederland niet, klappen ze er op, in België observeren ze altijd eerst.”
(…)
Verdachte: “Ik vind het alleen kut van die locatie.”
[medeverdachte 8] : “Jongen jij belde toen op, een perfecte locatie.”
Verdachte: “Drukke winkelstraat, er is één hek zeg maar, een doodlopend pleintje is dat, ingang aan de zijkant, voor is een beetje een smal café en daarboven zitten twee etages in the middle of nowhere.”
[medeverdachte 8] : “En er zit achter niks anders als jullie”
Verdachte: “Nee erachter zit niks anders als
ons (cursivering hof)het enige wat er zit is parkeergelegenheid voor dat appartementencomplex iets verderop. Zitten geen ramen in of niks, heel groot pand"
[medeverdachte 1] : Zaten toch een paar bedrijfjes daar achterin.
Verdachte: "Ja misschien, maar daar zaten geen ramen of niks, alleen maar aan de voorzijde daar zaten de ramen.”
(…)
Verdachte: “Was het maar een paar weken verder geweest, in ieder geval het eigen geld eruit.”
(…)
Verdachte: “Andere locatie had ik ook wel verwacht, dat zou wel eens een keer, ja maar het is de eerste draai.”
[medeverdachte 5] : “Ik had gehoopt op de eerste draai, maar ja dat België schei ik er mee uit hoor.”
Verdachte: “Dat België heeft
ons (cursivering hof)nog geen geluk gebracht.”
E.
Het hof leidt uit de inhoud van de hiervoor genoemde OVC-gesprekken, waaronder diverse uitlatingen van verdachte zelf, af dat hij goed op de hoogte was van het reilen en zeilen in de hennepkwekerij in Temse, dat hij ook zelf nauwe betrokkenheid, inspraak en (financiële) belangen bij deze kwekerij had en dat hij zich na de ontmanteling van de kwekerij actief bemoeide met de vraag wat er precies was gebeurd en instructies gaf hoe de verdachten verder moesten handelen.
Op grond van het voorgaande en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde telen van hennep van zodanig gewicht was dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De verdachte en zijn medeverdachten werkten nauw en bewust samen bij het exploiteren van de hennepkwekerij. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk hennep heeft geteeld in het pand aan de [adres 2] te Temse (België). Al hetgeen overigens door de raadsman is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Feit 2
In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, bezigt het hof de verklaring van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021 tot het bewijs, voor zover inhoudende:
“De rechter-commissaris vraagt mij wat ik weet over een hennepkwekerij in Schaijk.
Ik weet dat iedereen, ik bedoel daar mee alle verdachten in deze zaak, geld verdiend heeft in Schaijk (…) Iedereen kreeg evenveel. (…) De kosten zijn betaald met geleend geld. Er was rond de € 30.000 tot € 40.000 geleend voor de opbouw.(…) Ieder kreeg een gelijk aandeel.” [6]
Feit 3
In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, bezigt het hof de verklaring van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021 tot het bewijs, voor zover inhoudende:
“U vraagt mij of ik iets kan zeggen over de hennepkwekerij in Wamel. (…) Ik kan heel kort zijn. Wij hebben die kwekerij bijgehouden (…) of wij de planten konden verzorgen. Aan mij, [verdachte] en meerdere verdachten.” [7]
Voorts bezigt het hof de verklaring van [medeverdachte 9] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021 tot het bewijs, voor zover inhoudende:
“Ik heb wel hennephokken aangesloten en dat kan op verzoek van [verdachte] zijn geweest of van [medeverdachte 5] . Ik weet ook dat ik met [medeverdachte 2] wel op zo’n locatie ben geweest.
Ik weet niets van de rolverdeling tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . Ik weet niets van hun onderlinge afspraken. Ik werd wel met enige regelmaat gebeld om iets voor hen te doen en daar kreeg ik een paar tientjes voor. (…) Een in België en een in Nederland, voor zover ik nu nog weet. In mijn ogen was niemand van die vier de baas in het geheel. Het hennephok in Nederland was aangelegd in een huis op zolder. Ik heb daar de kabel voor getrokken. In dat huis woonde [getuige 3] . Ik ben ook wel eens met een van de vier genoemde personen bij haar geweest. Volgens mij ben ik daar samen met [medeverdachte 5] geweest, maar mogelijk ook met een van de andere personen.” [8]
De raadsman van de verdachte heeft, op gronden als verwoord in de pleitnota, bepleit om met betrekking tot de begindatum van de periode uit te gaan vanaf april/mei 2013. De verklaring van [getuige 2] is onbetrouwbaar en de verklaring van de verdachte over zijn betrokkenheid bij de kwekerij vindt steun in overig bewijsmateriaal, aldus de raadsman.
Het hof volgt de verdediging niet in dit verweer. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [getuige 2] , voor zover deze tot het bewijs is gebezigd, steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de hennepkwekerij reeds vanaf november/december 2012 in werking moet zijn geweest. Dit volgt, naast de verklaring van [getuige 2] dat zij na iedere oogst geld ontving en dat zij dit bedrag minstens vier keer heeft gekregen, ook uit de verklaring van [getuige 1] . Laatgenoemde stond in de periode van 26 maart 2012 tot 7 juni 2013 op het adres [adres 6] te Wamel ingeschreven [9] en heeft verklaard dat hij na ongeveer 9 maanden, rond kerst, erachter kwam dat op dit adres een hennepkwekerij in werking was (zie pagina 118 vonnis). Voorts volgt dit uit een OVC-gesprek d.d. 15 november 2013 tussen [medeverdachte 5] en (onder meer) verdachte, waarin [medeverdachte 5] (op een vraag van verdachte of hij al enzymen had gegeven) zei: “Enzymen, ik haal de grond er ook uit he, alles moet eruit, ja dat zit er al
meer als een jaarin, vorige … december (…)” (zie pagina 100 vonnis).
En niet alleen [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte al vanaf het begin af aan betrokken was bij deze hennepkwekerij. Ook [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris d.d. 27 september 2019 verklaard dat verdachte (samen met [getuige 2] ) heeft geregeld dat op het adres [adres 6] te Wamel een hennepkwekerij werd ingericht. [10]
Verder blijkt uit objectieve bewijsmiddelen dat de verklaring van de verdachte dat hij eerst betrokken is geraakt bij de kwekerij nádat [getuige 1] daar was vertrokken, niet kan kloppen. In een OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 9] d.d. 4 februari 2013 vraagt verdachte aan [medeverdachte 9] wanneer hij tijd heeft, waarop [medeverdachte 9] antwoordt dat woensdag hem het beste uitkomt. Hierop spreken zij af dat het woensdag wordt (zie pagina 95 vonnis).
Twee dagen later, op woensdag 6 februari 2013, vraagt [medeverdachte 2] in een OVC-gesprek aan [medeverdachte 9] “Hee jij had vanavond tijd he?”, waarop [medeverdachte 9] antwoordt: “Ja vanavond ja”. Uiteindelijk wordt door observanten van de politie gezien dat de auto die in gebruik was bij [medeverdachte 9] omstreeks 18.52 uur stopte bij de woning van [medeverdachte 5] , dat de bestuurder uitstapte en daar binnen werd gelaten, dat deze persoon vier minuten later weer naar buiten kwam samen met een ander persoon en dat zij samen wegreden in een Renault Clio die in gebruik was bij [medeverdachte 5] . Omstreeks 19.25 uur werd gezien dat dit voertuig geparkeerd stond op de oprit tussen de woningen van de [adres 7] en [adres 6] te Wamel, waar de hennepkwekerij was gevestigd (zie pagina 96 vonnis).
Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte in februari 2013 actief betrokken was bij de kwekerij en afspraken maakte met [medeverdachte 9] over wanneer hij bij de kwekerij langs zou gaan (waarschijnlijk om elektrawerkzaamheden te verrichten bij de kwekerij).
En uit camerabeelden in combinatie met historische verkeersgegevens kan worden opgemaakt dat verdachte in maart 2013 samen met [medeverdachte 5] een bezoek heeft gebracht aan de [adres 6] te Wamel (pagina’s 116-117 vonnis).
Het hof concludeert dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij in Wamel groter is geweest en zich uitstrekt over een langere periode dan waarover verdachte heeft verklaard. Het hof zal derhalve uitgaan van de door de rechtbank gebezigde pleegperiode en verwerpt het verweer. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze als door de rechtbank bewezen is verklaard.
Feit 4
De raadsman heeft partiële vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde bepleit, te weten voor zover dit feit ziet op de hennepkwekerijen te Temse en Herselt (België). Daartoe is, op gronden als verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte enige betrokkenheid had bij de kwekerijen in België.
Naar het oordeel van het hof vindt het door de verdediging gevoerde verweer zijn weerlegging in het vorenoverwogene (met betrekking tot de rol van verdachte bij de kwekerij in Temse), de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen (die met betrekking tot de kwekerij in Herselt zijn weergegeven op pagina’s 120 tot en met 143 van het beroepen vonnis), alsmede in de feiten en omstandigheden die de rechtbank in de bewijsoverwegingen heeft genoemd, weergegeven op pagina’s 5 en 6 van het vonnis. Het hof verenigt zich met deze bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen en verwerpt het verweer. Hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft gedurende meerdere jaren deel uitgemaakt van een organisatie die zich bezighield met georganiseerde hennepteelt. Ten aanzien van drie locaties is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich aldaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van de hennep.
Door deel te nemen aan de hierboven omschreven criminele organisatie en het meermalen medeplegen van hennepteelt heeft verdachte bijgedragen aan de grootschalige productie van softdrugs. Dit houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is algemeen bekend dat het frequent gebruik van softdrugs de gezondheid kan schaden. Voorts brengt het exploiteren van hennepkwekerijen in woningen dikwijls brand- of elektrocutiegevaar met zich, doordat middels een illegale aansluiting stroom wordt afgenomen. Dit leidt tot gevaarlijke situaties voor bewoners en omwonenden. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij vóór de bewezenverklaarde feiten eerder onherroepelijk was veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Het hof zal, anders dan door de raadsman bepleit, niet in strafmatigende zin rekening houden met de rol die de verdachte had bij de bewezenverklaarde feiten. Het hof is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de rol van de verdachte in het geheel niet wezenlijk anders of beperkter was in verhouding tot de rollen van de medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte heeft zich gedurende langere tijd intensief beziggehouden met de georganiseerde hennepteelt, heeft in de kwekerijen (mee)geïnvesteerd, deelde in de opbrengst, hield daarover (in wisselende samenstellingen) nauw contact met medeverdachten, bezocht ook zelf kwekerijen en voerde daar werkzaamheden uit. Dat de (uit de bewijsmiddelen te ontlenen) rol/inbreng bij een individuele kwekerij of gesprek per verdachte soms kon verschillen, leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot de rol van de verdachte in het geheel.
Wel weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee dat hij deels openheid van zaken heeft gegeven over zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde.
Ook houdt het hof rekening met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding om tot een lagere gevangenisstraf te komen dan de rechtbank en de door de advocaat-generaal geformuleerde eis.
Alles afwegende acht het hof, net als de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden.
Op 30 september 2014 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 6 april 2018 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis gewezen.
Verdachte heeft vervolgens op 16 april 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 14 december 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst.
Hoewel er in deze zaak in hoger beroep op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord, en het hof de zaak tweemaal heeft aangehouden wegens ziekte van een medeverdachte, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die deze forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal deze overschrijding daarom verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 6 maanden.
Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 14 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Aanvullende bewijsmiddelen worden hierna in de voetnoten opgenomen.
2.Proces-verbaal van bevindingen OVC d.d. 8 september 2014, dossierpagina 2062.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 26 september 2019, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 3 ] .
4.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 27 september 2019, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4] .
5.Proces-verbaal van verhoor Van Oort bij de rechter-commissaris d.d. 9 november 2017.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021, inhoudende de verklaring van M. [medeverdachte 5] .
7.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021, inhoudende de verklaring van M. [medeverdachte 5] .
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 9] bij de rechter-commissaris d.d. 26 september 2019.
9.Delictproces-verbaal hennepteelt [adres 6] te Wamel, pagina 4240.
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 27 september 2019.