In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 mei 2022 een geheimhoudingsbeslissing genomen in het kader van een hoger beroep van belanghebbende tegen de aanslagen schenkingsrecht opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst over de jaren 2007, 2008 en 2009. De Inspecteur had eerder de aanslagen gehandhaafd bij uitspraken op bezwaar, waarna belanghebbende beroep instelde bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De geheimhoudingskamer van de Rechtbank oordeelde dat het beroep van de Inspecteur op geheimhouding gerechtvaardigd was, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Tijdens de procedure heeft het Hof de Inspecteur verzocht om de geheim te houden stukken en de motivering van het geheimhoudingsverzoek in te dienen. Belanghebbende heeft ook verzocht om te bevestigen dat alle relevante stukken zijn ingebracht. De mondelinge behandeling vond plaats in Den Haag, waar partijen verschenen en belanghebbende een pleitnota overlegde.
Het Hof heeft overwogen dat de Inspecteur op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan weigeren stukken te overleggen indien daarvoor gewichtige redenen zijn. De geheimhoudingskamer heeft echter vastgesteld dat de redenen die de Inspecteur aanvoert voor geheimhouding niet zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van de stukken. Het Hof heeft geconcludeerd dat de geheimhouding niet gerechtvaardigd is en heeft de Inspecteur verzocht om binnen vier weken te bevestigen welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt.