ECLI:NL:GHSHE:2022:450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20-002472-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de politierechter in een zaak van schuldheling en rijden met valse kentekenplaten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van opzetheling, maar veroordeeld voor schuldheling van een Ford Kuga en het rijden met valse kentekenplaten. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 100 uren opgelegd, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar voegde enkele bewijsoverwegingen toe. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling van de Ford Kuga, die op 24 juli 2020 in Duitsland was ontvreemd, en dat hij redelijkerwijs moest vermoeden dat de kentekenplaten niet de originele waren. De verdachte had geweigerd de naam van de vriend te noemen van wie hij de auto zou hebben geleend, wat het hof als een belangrijke omstandigheid beschouwde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn verweer en dat de omstandigheden wezenlijk bijdroegen aan de conclusie dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto van misdrijf afkomstig was.

De op te leggen sanctie werd bepaald door de ernst van het bewezen feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen. Het hof bevestigde de straf zoals opgelegd door de politierechter, met inachtneming van de relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002472-20
Uitspraak : 8 februari 2022
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 november 2020 in de strafzaak met parketnummer 03-218255-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde (opzetheling, dan wel schuldheling van kentekenplaten) en
ter zake van schuldheling van een Ford Kuga (feit 1) en overtreding van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2 subsidiair) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop het berust en zal dit vonnis derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen te zijner tijd zal aanvullen op de wijze zoals hierna is vermeld. Het hof zal, naar aanleiding van de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren, het vonnis waarvan beroep tevens aanvullen met de navolgende bewijsoverwegingen.
De motivering van de politierechter ten aanzien van de opgelegde straf zal, mede gelet op de leesbaarheid, in zijn geheel worden vervangen door hetgeen hierna onder het kopje ‘Op te leggen sanctie’ wordt overwogen. Het hof zal voorts artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toevoegen aan de door de politierechter aangehaalde wetsartikelen. De toepasselijke wettelijke voorschriften waarop het dictum is gebaseerd worden gewijzigd als hierna te melden.
Bewijsmiddelen
De politierechter heeft in het bestreden vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven. Het hof is echter, anders dan de politierechter, gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en zal daarom – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de inhoud van de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweer van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is. Daartoe is op de gronden, zoals verwoord in de pleitnota, ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat:
  • de auto van het merk Ford, type Kuga, gestolen was, nu zich geen aangifte daarvan in het dossier bevindt;
  • de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de auto wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, de kentekenplaten, heeft de verdediging, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat ieder opzet of vermoeden dat de kentekenplaten niet bij de auto pasten ontbreekt.
Oordeel van het hof
Overwegingen vooraf
Nu het hof zich ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde verenigt met de beslissing van de politierechter, zoals hiervoor reeds (impliciet) is vermeld, bij welke beslissing de verdachte van dit onderdeel is vrijgesproken, behoeft dit onderdeel van de verweren van de verdediging geen verdere bespreking.
Aan de verdachte is onder feit 1 impliciet primair opzetheling en impliciet subsidiair schuldheling van een personenauto, een Ford Kuga, tenlastegelegd en onder feit 2 subsidiair, impliciet primair, tenlastegelegd het besturen van diezelfde personenauto met daarop een kentekenplaat aangebracht, waarvan hij
wistdat die kentekenplaat niet behoorde bij dat motorrijtuig en impliciet subsidiair het besturen van diezelfde personenauto met daarop een kentekenplaat aangebracht, waarvan hij
redelijkerwijs kon vermoedendat die kentekenplaat niet behoorde bij dat motorrijtuig.
Nu het hof zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verenigt met de vrijspraak van de politierechter ten aanzien van de opzetheling van de Ford Kuga, zoals impliciet primair ten laste is gelegd, alsmede zich ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde zich verenigt met de vrijspraak van de politierechter ten aanzien van het impliciet primair tenlastegelegde, kort gezegd ‘het weten’, behoeven ook deze onderdelen van de gevoerde verweren geen verdere bespreking.
Overwegingen met betrekking tot het bewezenverklaarde
Bij de beoordeling van het verweer gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 29 augustus 2020 omstreeks 10.22 uur ontvingen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een ANPR-hit (automatische nummerplaat herkenning systeem) welke op de A76 rechts te Stein is geplaatst. De hit betrof valse kentekenplaten ( [kenteken 1] ) op een Ford Kuga. Drie minuten later zagen de verbalisanten het voertuig op de A76 rijden, met daarin enkel een bestuurder. Er is vervolgens een volgteken gegeven, waaraan door de bestuurder
(hof: de verdachte)werd voldaan. Verbalisant [verbalisant 1] constateerde vervolgens dat er geen serienummers op de kentekenplaten zaten, wat hem deed vermoeden dat het niet de originele kentekenplaten betrof. Verbalisant [verbalisant 1] sprak de bestuurder aan en vorderde van hem zijn rij- en kentekenpapier(en). Deze kon de bestuurder niet overhandigen. Desgevraagd heeft verdachte gezegd dat de auto niet van hem was, maar van een vriend. Gevraagd naar de naam van de vriend heeft verdachte gezegd dat liever niet te zeggen. Hierna is verbalisant [verbalisant 1] overgegaan tot een controle van het chassisnummer van de Ford Kuga
(hof: [chassisnummer] )en ontving hij een NSIS melding dat de Ford Kuga op 24 juli 2020 was ontvreemd in Duitsland en dat de originele kentekenplaten betroffen [kenteken 2] .
Vervolgens is de verdachte omstreeks 10.30 uur aangehouden voor heling en rijden met valse kentekenplaten. Verbalisant [verbalisant 1] zag voorts nog in zijn diensttelefoon dat de verdachte eerder in dit jaar
(hof: 2020)ook was aangehouden voor heling van een personenauto.
De Ford Kuga is vervolgens opgehaald door een takelbedrijf. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de kentekenplaten van de auto afgehaald en inbeslaggenomen. Op de kennisgeving inbeslagneming betreffende de twee kentekenplaten is vermeld dat het valse kentekenplaten betreft, onder toevoeging van: geen echtheidskenmerken en/of serienummers.
Op 29 augustus 2020 is de verdachte vervolgens door de politie gehoord. Volgens de verdachte zou hij de Ford Kuga van een vriend hebben geleend, maar de naam van die vriend wilde hij niet noemen. Hij heeft verklaard dat hij enkele maanden geleden met de politie in aanraking is geweest, ook voor heling. In het verhoor is de verdachte vervolgens geconfronteerd met
(zo begrijpt het hof)de eerdere aanhouding voor heling van een Toyota Auris in april 2020, waarbij, zo is voorgehouden door de politie, de verdachte toen ook had aangegeven de auto van een vriend te hebben geleend en toen had aangegeven die Toyota nooit eerder gezien te hebben bij die vriend, wat de verdachte vreemd vond. Verdachte heeft voorts verklaard dat de vriend
(het hof begrijpt: de door de verdachte genoemde vriend in verband met de Ford Kuga)dezelfde vriend is als de vriend van wie de verdachte in april een auto heeft geleend
(het hof begrijpt: de Toyota Auris). Op de vragen van de politie betrekking hebbend op de plaats waar de Ford Kuga is opgehaald, welke afspraken de verdachte heeft gemaakt, of hij de Ford Kuga eerder had gezien en of hij in de auto ten tijde van het ophalen heeft gekeken heeft de verdachte geen antwoord gegeven.
Voor zover door de verdediging is bepleit dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat de Ford Kuga gestolen zou zijn, omdat zich geen aangifte in het dossier bevindt, volgt het hof de verdediging daarin niet. De hiervoor vermelde raadpleging door verbalisant [verbalisant 1] van het chassisnummer van de Ford Kuga en de naar aanleiding daarvan ontvangen NSIS-melding dat de auto op 24 juli 2020 in Duitsland is gestolen en dat de originele kentekenplaten betroffen [kenteken 2] zijn voldoende voor het bewijs dat de Ford Kuga gestolen is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van het hof sprake van een situatie waarin een aannemelijke en verifieerbare verklaring van de verdachte mag worden gevergd over het voorhanden hebben van een gestolen personenauto met daarop twee valse kentekenplaten. Bij de politie heeft de verdachte echter geweigerd de naam van de vriend te noemen en zich (voornamelijk) beroepen op zijn zwijgrecht. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is de verdachte niet ter terechtzitting verschenen.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan het hof in de overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken, dat een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
Het hof stelt vast dat de verdachte een gestolen personenauto met daarop valse kentekenplaten voorhanden heeft gehad en dat de verdachte niet in het bezit was van de autopapieren van die auto. De verdachte heeft niet willen verklaren wie de auto aan hem ter beschikking zou hebben gesteld en ook niet onder welke concrete omstandigheden dat zou hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven, terwijl de situatie gezien de omstandigheden naar het oordeel van het hof vraagt om een verklaring.
Daar komt nog bij dat de verdachte kennelijk eerder is aangehouden, in april 2020, met een eveneens van misdrijf afkomstige auto, die door dezelfde vriend aan de verdachte ter beschikking zou zijn gesteld.
Gelet op deze feiten en de omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat de gestolen Ford Kuga met daarop twee valse kentekenplaten onder de verdachte werd aangetroffen en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben daarvan, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de personenauto Ford Kuga met daarop de valse kentekenplaten redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de Ford Kuga van misdrijf afkomstig was en dat de kentekenplaten op deze auto, kort gezegd, niet de originele maar valse kentekenplaten waren. Het hof betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat aanwijzingen ontbreken dat wetenschap bij de verdachte van de criminele herkomst van het goed eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen daarvan. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van de Ford Kuga, alsmede het rijden met de Ford Kuga terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat daarop tekens, te weten een kentekenplaat met kenteken [kenteken 1] was aangebracht, dat niet het bij de Ford Kuga behorende kenteken betrof.
Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen.
Hetgeen door de verdediging overigens ter onderbouwing van de verweren is aangevoerd leidt evenmin tot een ander oordeel.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met het opleggen van een taakstraf, met al dan niet een groter voorwaardelijk gedeelte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een personenauto. In het algemeen bevordert heling het plegen van strafbare feiten zoals diefstal, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen of bijdraagt aan het verhullen van dergelijke delicten. Tevens veroorzaken deze delicten overlast en ergernis. Naast het plegen van genoemd feit heeft de verdachte gereden in de Ford Kuga terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat daarop andere kentekenplaten waren aangebracht dan de originele bij de Ford Kuga behorende kentekenplaten. Door een dergelijke handelwijze wordt de opsporing van een gestolen auto bemoeilijkt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 november 2021 waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen op 24 maart 2014 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder meer een vermogensdelict. Blijkens dit uittreksel is de verdachte voorts in Duitsland, zijnde een lidstaat van de Europese Unie, voorafgaand aan het bewezenverklaarde bij onherroepelijke veroordeling van 5 november 2018 wegens ‘fraude met inbegrip van zwendel’ tot een geldboete veroordeeld. Tevens heeft het hof bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof verenigt zich, alles afwegende, met de door de politierechter opgelegde taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafoplegging naar voren heeft gebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel betreffende de op te leggen sanctie dan de rechter in eerste aanleg.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 41 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 8 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.