ECLI:NL:GHSHE:2022:4498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
20-000822-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van minderjarigen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel, waarbij hij twee slachtoffers in een positie heeft gebracht waarin zij zich beschikbaar moesten stellen voor prostitutiewerkzaamheden. Een van de slachtoffers was minderjarig. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte door dwang en andere feitelijkheden de slachtoffers heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte voor een derde feit, namelijk de onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, bevestigd. Het hof heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk een minderjarige aan het ouderlijk gezag heeft onttrokken. De zaak benadrukt de ernst van mensenhandel en de bescherming van kwetsbare slachtoffers, vooral minderjarigen, tegen uitbuiting. De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000822-18
Uitspraak : 6 december 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 22 februari 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-820117-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde en is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 november 2022 – welk onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 22 november 2022 – en het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen onder de feiten 1 tot en met 3 is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is gevorderd om de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.000,- toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is bepleit dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 10 augustus 2016 te Goes en/of Middelburg en/of Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een ander, te weten, [slachtoffer/benadeelde partij]
(lid 1, onder 1°) door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer/benadeelde partij] ,
en/of
(lid 1, onder 4°) (telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer/benadeelde partij] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
en/of
(lid 1, onder 6°) waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer/benadeelde partij] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (één of meermalen)
-
die [slachtoffer/benadeelde partij] gedwongen seks met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of met anderen te hebben en/of
-
klanten voor die [slachtoffer/benadeelde partij] geregeld en/of
-
die [slachtoffer/benadeelde partij] als escort bij klanten gebracht en/of
-
die [slachtoffer/benadeelde partij] gedreigd haar en/of haar ouders en/of haar zus thuis op te komen zoeken als ze niet mee zou werken en/of
-
die [slachtoffer/benadeelde partij] gezegd dat ze geld moest betalen en als ze dat niet had ze er maar voor moest werken en/of -die [slachtoffer/benadeelde partij] mishandeld als zij geen seks wilde hebben en/of -het door die [slachtoffer/benadeelde partij] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik;
2.hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 te Goes, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2]),
(lid 1, onder 2°) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1]
en/of
(lid 1, onder 5°) Die [slachtoffer 1] (telkens) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 1] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen
en/of
(lid 1, onder 8°) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] terwijl die [slachtoffer 1] nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (één of meermalen)
-
die [slachtoffer 1] gedwongen seks met hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
-
die [slachtoffer 1] gedwongen en/of overgehaald en/of in de gelegenheid gesteld om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen en/of haar (vervolgens) tewerkgesteld als prostituee en/of
-
klanten voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of
-
die [slachtoffer 1] naar cardates en/of als escort bij klanten gebracht en/of
-
het door [slachtoffer 1] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik;
3.hij in of omstreeks de periode van 25 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te Rotterdam en/of Goes, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of een meer anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3], heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat uit de omstandigheden en uit de verklaring van [slachtoffer 2] voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zij op 25 mei 2016 minderjarig was. Zo heeft de verdachte [slachtoffer 2] opgehaald op de parkeerplaats van de instelling waar zij verbleef en volgt volgens de advocaat-generaal uit de verklaring van de moeder van de verdachte dat [slachtoffer 2] er wel heel erg jong uitzag hetgeen zou kunnen betekenen dat [slachtoffer 2] op dat moment niet door kon gaan voor een jonge vrouw van 19 jaar oud. Volgens de advocaat-generaal was het vervolgens niet de verdachte die na bekendwording met het Amber-alert [slachtoffer 2] weer heeft herenigd met haar moeder. De verdachte handelde namelijk pas nadat zijn moeder erop had aangedrongen dat [slachtoffer 2] haar moeder zou bellen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. Zo blijkt volgens de verdediging dat [slachtoffer 2] tegen de verdachte nooit haar echte leeftijd heeft verteld en dat ze tegen hem had gezegd dat ze 19 jaar oud was, hetgeen volgens de verdediging wordt ondersteund door de verklaringen van de moeder van de verdachte, de zus van de verdachte en de verklaring van de verdachte zelf. Voorts heeft [slachtoffer 2] verklaard dat ze de verdachte nooit heeft verteld dat ze in een crisisopvang zat. Na bekendwording met het Amber-alert heeft de verdachte volgens de verdediging erop aangedrongen dat [slachtoffer 2] contact moest opnemen met haar moeder, hetgeen ook is gebeurd. Onder die omstandigheden heeft de verdachte volgens de verdediging alles gedaan wat in zijn macht lag om [slachtoffer 2] weer met haar moeder te herenigen.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Om tot een bewezenverklaring voor onttrekking aan het ouderlijk gezag ex artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht te komen dient er sprake te zijn van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettelijk of bevoegd gezag. Hierbij is het van belang dat de dader een beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent. Ook is hiervoor van belang dat de verdachte wetenschap van de minderjarigheid heeft gehad. Het enkele feit dat iemand een minderjarige gedurende enige tijd onderdak heeft verleend, is derhalve onvoldoende om te kunnen spreken van een opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag.
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat ze de verdachte via internet heeft ontmoet en met hem heeft afgesproken. Hierbij heeft ze, naar eigen zeggen, nooit haar echte leeftijd genoemd, maar heeft ze gezegd dat ze 19 jaar oud was. Op enig moment heeft [slachtoffer 2] verklaard dat ze tegen de verdachte heeft gezegd dat ze zeventien jaar oud was, maar deze verklaring wordt naar het oordeel van het hof niet ondersteund door enig ander bewijs, nog daargelaten dat ze deze verklaring pas later heeft afgelegd. Het hof is van oordeel dat gelet op de verklaring van de moeder van de verdachte vaststaat dat, nadat [slachtoffer 2] werd geconfronteerd met het Amber-alert, [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze 17 jaar oud was en niet zoals op Facebook stond ze 15 jaar was. Ondanks het gegeven dat de verdachte [slachtoffer 2] op de parkeerplaats van de instelling heeft opgehaald staat naar het oordeel van het hof daarmee niet vast dat de verdachte wist dat [slachtoffer 2] in deze crisisopvang woonde. Door de verdachte is bovendien ontkend dat hij geweten heeft [slachtoffer 2] te hebben opgehaald vanaf de parkeerplaats van een crisisopvang. Gelet hierop is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte opzettelijk een minderjarige aan het ouderlijk/bevoegd gezag heeft onttrokken. Daar komt bij dat nadat de familie van de verdachte bekend werd met het Amber-alert ze er met zijn allen voor hebben gezorgd dat [slachtoffer 2] haar moeder zou gaan bellen, hetgeen ook is gebeurd. De verdachte heeft hiermee niet bijgedragen aan de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het wettelijk gezag uitoefende.
Gelet op het voren overwogene zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.in de periode van 1 juni 2014 tot en met 10 augustus 2016 te Goes een ander, te weten, [slachtoffer/benadeelde partij]
(lid 1, onder 1°) door dwang en één of meer (andere) feitelijkheden en door dreiging met andere feitelijkheden, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer/benadeelde partij] ,
en
(lid 1, onder 4°) (telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en één of meer (andere) feitelijkheden en door dreiging met andere feitelijkheden die [slachtoffer/benadeelde partij] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten
en
(lid 1, onder 6°) waarbij hij, verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer/benadeelde partij] ,
immers heeft verdachte
-
die [slachtoffer/benadeelde partij] gedwongen seks met een ander te hebben en
-
een klant voor die [slachtoffer/benadeelde partij] geregeld en
-
die [slachtoffer/benadeelde partij] als escort bij een klant gebracht en
-
het door die [slachtoffer/benadeelde partij] verdiende geld ingenomen en aangewend voor zijn eigen gebruik;
2.in de periode van 01 januari 2013 tot en met 30 juni 2015 te Goes, althans in Nederland een ander, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2]),
(lid 1, onder 2°) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1]
en
(lid 1, onder 5°) Die [slachtoffer 1] (telkens) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
en
(lid 1, onder 8°) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] terwijl die [slachtoffer 1] nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt
immers heeft verdachte
-
die [slachtoffer 1] gedwongen en/of overgehaald en/of in de gelegenheid gesteld om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen en/of haar (vervolgens) tewerkgesteld als prostituee en
-
klanten voor die [slachtoffer 1] geregeld en
-
die [slachtoffer 1] naar cardates en/of als escort bij klanten gebracht en
-
het door [slachtoffer 1] verdiende geld ingenomen en (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage wordt aan het arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Algemeen
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de bewezenverklaring als geheel en vereist niet dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Voorts strekt de bepaling ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Daarbij merkt het hof op dat het in zaken als de onderhavige, waarbij het steunbewijs niet zelden gevonden wordt in individuele bevindingen die delen van een aangifte ondersteunen, zaak is om alle gerelateerde bevindingen en verklaringen, die laatsten voor zover kan worden vastgesteld dat ze betrouwbaar zijn, in onderlinge samenhang met elkaar worden bezien. Het hof heeft zulks bij de weging van de bewijsmiddelen die zijn toegevoegd aan de aangiften van [slachtoffer/benadeelde partij] en [slachtoffer 1] dan ook gedaan.
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde. Daartoe is in de kern – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
Volgens de verdediging hebben er op 10 augustus 2016 toen [slachtoffer/benadeelde partij] door de politie uit de woning van [oom verdachte] is gehaald geen seksuele handelingen plaatsgevonden tussen haar en [oom verdachte] . [oom verdachte] heeft niets gedaan om te voorkomen dat de verbalisanten [slachtoffer/benadeelde partij] in zijn woning zouden aantreffen. Nu uit de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij] enkel volgt dat ze bang was voor ene [medeverdachte] omdat ze van hem in de prostitutie moest werken, volgt volgens de verdediging hieruit niet dat ze bang was voor de verdachte. Op grond hiervan blijkt volgens de verdediging niet dat [slachtoffer/benadeelde partij] geen andere of aanvaardbare keuze had, of dat er sprake was van een kwetsbare positie waarin zij verkeerde.
De verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij] zijn volgens de verdediging onvoldoende betrouwbaar om te kunnen worden gebruikt als bewijs. Zo is zij volgens de verdediging opvallend inconsistent en zijn er verklaringen van getuigen die in het geheel niet overeenstemmen met de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij] . De verdediging heeft bepleit dat er geen enkel ander aanknopingspunt in het dossier aanwezig is voor het tenlastegelegde buiten de verklaring van [slachtoffer/benadeelde partij] om.
Alles overziend kan volgens de verdediging worden bewezen dat [slachtoffer/benadeelde partij] op 10 augustus 2016 in de woning van [oom verdachte] is aangetroffen, maar kan niet worden vastgesteld dat het toen is gekomen tot seksueel contact. Er is volgens de verdediging geen sprake van dwangmiddelen. Zo is er geen geweld gebruikt en is er ook niet gedreigd met geweld. Nergens uit de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij] volgt dat zij zodanig is gedwongen dat zij daardoor tegen haar zin seksuele handelingen heeft verricht bij [oom verdachte] . De verdediging is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit de door [slachtoffer/benadeelde partij] verleende diensten. Tot slot merkt de verdediging op dat er sprake zou zijn van 2 à 3 keer seksueel contact met [oom verdachte] hetgeen niet bepaald frequent is.
Oordeel van het hof
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer/benadeelde partij]
Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid, maar zeker in mensenhandelzaken, zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege bijvoorbeeld wraakgevoelens of juist gevoelens van loyaliteit, of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
Met betrekking tot de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij] stelt het hof het volgende vast. Het enkele feit dat in haar verklaringen tegenstrijdigheden voorkomen en ze is teruggekomen op bepaalde delen van verklaringen, maakt deze verklaringen in hun geheel op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop dan wel schaamte.
Het hof heeft oog gehad voor de delen van de verklaring waar [slachtoffer/benadeelde partij] op terug is gekomen zoals de eerste verklaring dat ze telefonisch bedreigd werd door [betrokkene 1] om naar Goes te komen. Later heeft ze namelijk verklaard dat ze had afgesproken met deze [betrokkene 1] en dat ze niet durfde te zeggen dat ze uit eigen beweging naar Goes is toegegaan. Deze later bijgestelde delen van haar verklaringen zal het hof dan ook niet tot het bewijs bezigen.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat de vader van [slachtoffer/benadeelde partij] , te weten [Vader slachtoffer/benadeelde partij] , op 10 augustus 2016 naar de politie is gegaan omdat hij zich zorgen maakte om zijn dochter. Hij had namelijk een appje van [slachtoffer/benadeelde partij] gekregen dat zij in [woonplaats] was en hulp nodig had. Hierbij had [slachtoffer/benadeelde partij] een afbeelding van Google Maps meegestuurd waaruit volgde dat ze op de [kruising] was. Nadat een berichtje naar [slachtoffer/benadeelde partij] was gestuurd bleek dat het zou gaan om [straat] nummer [nummer] of [nummer] . Op [nummer] woonde de voor de verbalisant ambtshalve bekende [oom verdachte] . Door de politie werd bij [oom verdachte] aangebeld, hij deed open en zei van niets te weten. Ineens hoorde de verbalisant een vrouwenstem waarna een vrouw naar beneden kwam die voldeed aan het signalement van [slachtoffer/benadeelde partij] . [slachtoffer/benadeelde partij] is door de verbalisanten naar het bureau meegenomen. De verbalisanten hebben gerelateerd dat [slachtoffer/benadeelde partij] zichtbaar opgelucht was dat ze door de verbalisanten was gevonden. Naar aanleiding van het voorgaande heeft de vader van [slachtoffer/benadeelde partij] aangifte gedaan namens [slachtoffer/benadeelde partij] waarna zij als getuige meermaals is gehoord.
[slachtoffer/benadeelde partij] heeft verklaard dat ze de verdachte heeft leren kennen toen ze de opleiding tot pedagogisch medewerker deed. Ze was toen zeventien jaar oud . Daarna heeft ze een hele tijd niets van de verdachte gehoord totdat hij later weer contact met haar opnam en haar vroeg of ze voor hem wilde gaan werken. Door de verdachte is [slachtoffer/benadeelde partij] naar zijn oom [oom verdachte] gebracht waar ze seksuele handelingen moest verrichten bij [oom verdachte] . In totaal is ze drie keer bij de oom van de verdachte geweest. De derde keer is ze tijdig door de politie uit de woning van [oom verdachte] gehaald. De overige twee keren heeft ze seksuele handelingen moeten verrichten bij [oom verdachte] . Zo heeft ze [oom verdachte] moeten pijpen. Wanneer hij klaar was, belde hij de verdachte en werd ze door de verdachte opgehaald. De derde keer, toen de politie haar kwam halen, hebben er geen seksuele handelingen plaatsgevonden omdat het zover nog niet was gekomen.
[slachtoffer/benadeelde partij] heeft verklaard dat de verdachte op 10 augustus 2016 voordat hij haar naar [oom verdachte] bracht tegen haar heeft gezegd dat hij haar naar Antwerpen of Duitsland zou gaan brengen. Hierdoor dacht ze dat ze niet meer weg kon. Daarom heeft ze in de woning van [oom verdachte] haar vader en [getuige 1] een bericht gestuurd dat ze hulp nodig had. Over de seksuele handelingen heeft [slachtoffer/benadeelde partij] verklaard dat steeds als ze bij [oom verdachte] was de verdachte niet in de woning aanwezig was. De voordeur werd elke keer op slot gedaan met een sleutel. De eerste keer zou [oom verdachte] de verdachte betaald hebben voor de seksuele handelingen die door [slachtoffer/benadeelde partij] werden verricht, de tweede keer heeft [slachtoffer/benadeelde partij] zelf 20 euro van [oom verdachte] gekregen.
Vaststellingen hof
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f lid 1 sub 1, 4, en 6.
Voor een bewezenverklaring van sub 1 dient onder meer te worden bewezen dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad en ten aanzien van sub 4 en 6 moeten omstandigheden worden bewezen waarbij uitbuiting kan worden verondersteld of vastgesteld. Ten aanzien van sub 1 en 4 geldt daarbij bovendien dat sprake moet zijn geweest van een in de tenlastelegging genoemd middel.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepalingen, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. [1]
Met de verdediging en het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat vast staat dat [slachtoffer/benadeelde partij] bij [oom verdachte] in huis is geweest. Dit volgt uit haar verklaringen over het huis en uit het gegeven dat ze op 10 augustus 2016 door de verbalisanten in het huis van [oom verdachte] is aangetroffen. Het hof is voorts van oordeel dat gelet op de berichten die ze naar haar vader en [getuige 1] heeft gestuurd [slachtoffer/benadeelde partij] daadwerkelijk hulp nodig had. Tot slot is door de verbalisanten geconstateerd dat [slachtoffer/benadeelde partij] zichtbaar opgelucht was toen ze door de verbalisanten werd aangetroffen in en werd meegenomen uit de woning van [oom verdachte] . Dit maakt naar het oordeel van het hof dat in de woning van [oom verdachte] meer is gebeurd dan enkel het aanwezig zijn in de woning zelf. Het hof is van oordeel dat dit mede wordt ondersteund door het chatcontact tussen [medeverdachte] en [oom verdachte] . Uit een gesprek d.d. 14 augustus 2015 volgt dat [medeverdachte] een meisje naar [oom verdachte] wilde brengen en dat hij ‘haar gratis mag pakken’. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat [oom verdachte] uit was op seksueel contact met meisjes, normaal gesproken tegen betaling.
Dat de verdachte betrokken is geweest bij het brengen van [slachtoffer/benadeelde partij] naar de woning van [oom verdachte] en dat de verdachte weet heeft van beoogd seksueel contact tussen [oom verdachte] en [slachtoffer/benadeelde partij] , blijkt volgens het hof genoegzaam uit een aantal berichten die hij verstuurd heeft nadat [slachtoffer/benadeelde partij] uit de woning van [oom verdachte] is gehaald.
Het bericht dat hij op 12 augustus 2016, twee dagen na het aantreffen van [slachtoffer/benadeelde partij] in de woning van [oom verdachte] , naar [betrokkene 2] luidt: ‘
Had n sma van [afkorting] hier. Was bijna geklemd.´De verbalisanten hebben daarbij vermeld dat sma straattaal is voor meisje, [afkorting] staat voor [woonplaats slachtoffer/benadeelde partij] en geklemd staat voor gepakt zijn. Gelet op het feit dat [slachtoffer/benadeelde partij] uit [woonplaats slachtoffer/benadeelde partij] komt en nadat ze uit de woning van [oom verdachte] is gehaald een deel van haar verhaal tegen de verbalisanten heeft verteld is het hof van oordeel dat de verdachte het hier over niemand anders dan [slachtoffer/benadeelde partij] heeft. Voorts heeft de verdachte op 14 augustus 2016 naar [betrokkene 2] gestuurd dat
‘die tanga van [afkorting] heb verklaard’.Wanneer [betrokkene 2] vraagt over welke ‘tanga’ de verdachte het heeft komt de verdachte met de naam van [slachtoffer/benadeelde partij] . Tanga betekent, aldus de politie in het proces-verbaal, hoer in straattaal. De verdachte schrijft vervolgens aan [betrokkene 2]
‘zeg begin je torie in te trekken’.Het hof acht deze berichten van wezenlijk belang gelet op het tijdsbestek waarin ze zijn verzonden, te weten twee en vier dagen nadat [slachtoffer/benadeelde partij] door de politie uit de woning van [oom verdachte] is gehaald. Hierbij is het opvallend dat [slachtoffer/benadeelde partij] op dat moment wel heeft gesproken met de verbalisanten maar dat ze zelf nog geen officiële verklaring heeft afgelegd danwel dat haar vader op dat moment aangifte heeft gedaan. Uit deze berichten wordt duidelijk dat de verdachte [slachtoffer/benadeelde partij] beschouwde als hoer en dat hij zich zorgen maakt dat ze aangifte zou gaan doen. Hetgeen niet voorstelbaar is als er, zoals de verdachte steeds heeft verklaard, niets zou zijn gebeurd.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer/benadeelde partij] kent maar dat zij nog nooit bij hem thuis is geweest. Het hof acht de verklaring van de verdachte op dat punt niet aannemelijk. Dit temeer omdat [slachtoffer/benadeelde partij] uitvoerig heeft verklaard over de woning van de verdachte. Zo heeft ze verklaard dat de verdachte in [woonplaats] woont, dat hij in een hoekwoning van een rij huizen woont en dat zich naast de woning van de verdachte een steegje bevindt. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte van 1 juni 2004 tot en met 9 september 2015 was ingeschreven op de [adres 2] . Dit adres ligt in de wijk [woonplaats] .
Het hof heeft vastgesteld dat de [adres 2] een hoekwoning is van een rijtje van woningen en dat naast de woning van de verdachte een steegje is. Het hof heeft ter vaststelling van het vorenstaande gebruik gemaakt van de openbare bron www.google.nl/maps. Ingevolge artikel 339, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. In de regel is een gegeven dat aan een internetbron is ontleend van algemene bekendheid indien dat gegeven geen specialistische kennis veronderstelt en de juistheid daarvan redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Het hof neemt derhalve aan dat het voor eenieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen zonder meer duidelijk is dat het hier gaat om een algemeen bekend gegeven met betrekking tot de afstanden tussen de opgegeven plaatsen dan ook uit de algemeen toegankelijke bron "Google Maps" zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen valt, zodat dit gegeven niet bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake gebracht behoefde te worden. [2]
Verder blijkt uit het onderzoek dat de verdachte en [slachtoffer/benadeelde partij] elkaar in ieder geval al op 16 oktober 2014 kenden. Toen is [slachtoffer/benadeelde partij] namelijk als vriendin van de verdachte betrokken geweest bij een mishandeling/vernieling. De GSM van [slachtoffer/benadeelde partij] is toen in beslaggenomen en daarop stonden diverse berichten van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof blijkt dat [slachtoffer/benadeelde partij] behalve voor [medeverdachte] ook bang was voor onder andere de verdachte. In een bericht dat [slachtoffer/benadeelde partij] aan [betrokkene 3] stuurde, zegt ze namelijk dat ze niet de straat over durft en niet naar de politie durfde te gaan. Ze was bang dat [verdachte] (de verdachte) haar zou komen halen als ze zou snitchen.
Tevens zitten er in het dossier berichten tussen het Facebook account van de verdachte en [slachtoffer/benadeelde partij] , waarin onder andere staat dat ze voor hem een nummer van een ‘tanga’ uit ‘soubie’ moet regelen, dan hoeft ze hem niet te zien en kan niemand haar dood maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte ten aanzien van [slachtoffer/benadeelde partij] gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen in de vorm van dwang en andere feitelijkheden om haar te bewegen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie. Dat er sprake is geweest van dwang en andere feitelijkheden blijkt volgens het hof uit het gegeven dat [slachtoffer/benadeelde partij] bang was voor de verdachte en hetgeen de verdachte zelf heeft geschreven om ervoor te zorgen dat [slachtoffer/benadeelde partij] hem zou helpen. Hij schreef namelijk dat als zij hem hielp niemand haar dood kon maken. Van andere feitelijkheden is volgens het hof sprake nu [slachtoffer/benadeelde partij] door de verdachte naar de woning van [oom verdachte] werd gebracht, daar alleen werd achtergelaten, dat de deur op slot werd gedraaid en dat de verdachte haar na bericht van [oom verdachte] dat hij klaar was, kwam ophalen.
Eveneens acht het hof bewezen dat de verdachte heeft gedreigd met andere feitelijkheden. Feitelijkheden zijn in het algemeen alle handelingen die niet onder ‘geweld’ vallen. Wel moeten deze handelingen van zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kon bieden. Het hof is van oordeel dat met het dreigen om [slachtoffer/benadeelde partij] naar Antwerpen of Duitsland te brengen, sprake was van een zodanige psychische druk dat zij daartegen geen weerstand kon bieden.
Gelet op het voren overwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte, door de in de bewezenverklaring genoemde middelen in te zetten jegens aangeefster, haar in een positie heeft gebracht waardoor zij dermate onder druk werd gezet, dat zij zich gedwongen voelde om in de prostitutie te werken.
Met betrekking tot het oogmerk van uitbuiting, als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht, overweegt het hof als volgt.
Als uitbuiting ex artikel 273f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dient in ieder geval te worden aangemerkt uitbuiting van een ander in de prostitutie. Of er sprake is geweest van uitbuiting hangt af van de omstandigheden van het geval. In een geval als het onderhavige kan van een uitbuitingssituatie worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland. Mondig betekent dat hij of zij zelfstandig kan bepalen of en wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat hij of zij zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk. Uitbuiting veronderstelt een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant. Een situatie waarin de prostituee niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken met betrekking tot het al dan niet aangaan of voortzetten van zijn of haar relatie tot de exploitant wordt door de wetgever als uitbuitingssituatie aangeduid.
Dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit de bewijsmiddelen. Daaruit kan immers worden afgeleid dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om te profiteren van de prostitutie van aangeefster, dat hij ook daadwerkelijk voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster en dat hij haar, door het gebruik van vorenbedoelde dwangmiddelen, in een positie heeft gebracht waarin het voor haar niet mogelijk was om zich aan de situatie te onttrekken. De situatie van aangeefster was niet gelijk te stellen aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Zij werd namelijk door de verdachte naar [oom verdachte] gebracht wanneer het hem uitkwam zonder daarbij rekening te houden met aangeefster. De verdachte was uit op het verdienen van geld en gebruikte aangeefster daarvoor.
Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde dwangmiddelen heeft toegepast. De verdachte heeft aangeefster daarmee gedwongen of bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden.
Het hof acht op grond van het vorenstaande een deel van de feitelijke gedragingen zoals tenlastegelegd onder de verschillende gedachtestreepjes bewezen. Voor zover tenlastegelegde gedragingen slechts op één verklaring berusten overweegt het hof dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat er ten aanzien van alle onderdelen twee bewijsmiddelen nodig zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is in rechte komen vast te staan dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie van [slachtoffer/benadeelde partij] . Nu de verdachte door [oom verdachte] betaald werd komt het hof tot de conclusie dat de verdachte eveneens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer/benadeelde partij] .
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde. Daartoe is in de kern – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
[slachtoffer 1] heeft verschillend verklaard over de hoeveelheid van de seksuele afspraken en de leeftijd die ze op dat moment had. Buiten de verklaring van [slachtoffer 1] om is er geen enkel ondersteunend bewijs aanwezig dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met mensenhandel. Zo heeft [slachtoffer 1] niets gezegd over klanten die van haar diensten gebruik zouden hebben gemaakt, waardoor haar verklaringen op dat punt niet geverifieerd kunnen worden. De verklaringen die wel in het dossier zitten, waaronder de verklaringen van de pleegouders van [slachtoffer 1] , houden in dat ze niets hebben gemerkt van eventuele prostitutiewerkzaamheden door [slachtoffer 1] . Gelet op de omschrijving van de woning van de oom van de verdachte kan weliswaar worden aangenomen dat zij in de woning van [oom verdachte] is geweest, maar daarmee staat niet vast dat ze daar seksuele handelingen heeft moeten verrichten. Het is volgens de verdediging niet onaannemelijk dat [slachtoffer 1] , gelet op haar relatie met de verdachte, bij zijn familie op bezoek is geweest. Volgens de verdediging mag het gesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte waarin [betrokkene 1] schreef ‘
De hoer was goeie bezit’niet als bewijs worden gebruikt. Volgens de verdediging is namelijk niet evident duidelijk waarover dit gesprek gaat waardoor het volgens vaste jurisprudentie niet mag worden gebruikt voor het bewijs. Bovendien was het [betrokkene 1] die dit schreef. De verdachte heeft niet op dit bericht gereageerd.
Oordeel van het hof
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1]
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar. Het enkele feit dat ze wisselend heeft verklaard over de hoeveelheid klanten en haar exacte leeftijd op het moment van de seksuele handelingen, maakt de verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop dan wel schaamte. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het ontbreken van de details over de klanten niet van zodanig belang is dat daardoor de verklaringen als bewijs dienen te worden uitgesloten, temeer nu [slachtoffer 1] voor het overige zeer consistent heeft verklaard over hetgeen is voorgevallen.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat er op 26 augustus 2016 met [slachtoffer 1] een informatief gesprek heeft plaatsgevonden waarna ze op 5 januari 2017 aangifte heeft gedaan tegen de verdachte wegens mensenhandel. In hoofdlijnen heeft [slachtoffer 1] verklaard dat ze de verdachte heeft leren kennen toen ze in de gesloten [instelling] zat. Ze had op Facebook geschreven dat ze het haatte in [instelling] . Daarop stuurde de verdachte haar een bericht dat hij haar eruit zou gaan halen en dat hij haar zou helpen. Op dat moment was [slachtoffer 1] minderjarig en was ze, naar eigen zeggen, kwetsbaar en is ze daarin mee gegaan. Toen ze verlof had is ze naar het treinstation gegaan en is ze daar opgehaald door de verdachte. Ze dacht dat de verdachte een eigen woning had, maar hij bleek bij zijn moeder in [woonplaats] te verblijven. Ze heeft verklaard dat ze ruim één week in de kamer van de verdachte verbleef, zonder dat de moeder van verdachte haar had opgemerkt. Op een gegeven moment zei de verdachte tegen haar dat hij geldproblemen had en dat als zij van hem hield ze hem moest helpen. Omdat [slachtoffer 1] verliefd was op de verdachte stemde ze er op enig moment mee in om de verdachte te helpen.
Na verloop van tijd werd [slachtoffer 1] door de verdachte naar zijn [naam oom] in [woonplaats] gebracht. Daar moest ze met de oom naar de slaapkamer en heeft ze hem moeten pijpen en seks moeten hebben. Hierna heeft ze zich aangekleed en is snel teruggegaan naar de verdachte die in de auto op haar wachtte. In de auto moest ze huilen. De verdachte vroeg daarop wat hij (de oom) haar had gegeven en zei dat ze haar geld moest laten zien en het geld aan hem moest afgeven. [naam oom] had [slachtoffer 1] toen 40 euro gegeven en dat moest ze aan de verdachte geven. De afspraken met de oom van de verdachte hebben zes à zeven keer plaatsgevonden.
Buiten de afspraken met de oom om moest [slachtoffer 1] met andere mannen seks hebben. Door de verdachte werd met deze mannen op diverse parkeerplaatsen afgesproken. De verdachte bracht [slachtoffer 1] altijd naar deze parkeerplaatsen toe en dan moest ze naar de auto’s lopen. De verdachte zei haar wat ze moest doen, welke seksuele handelingen er gedaan moesten worden en gaf haar een telefoon mee. Als hij haar belde moest ze terugkomen. De bedragen die de klanten betaalden waren wisselend, het was maar net hoe het de verdachte uitkwam en had niets te maken met de seksuele handelingen die verricht werden. Bij de afspraken op de parkeerplaatsen vertelde de verdachte van tevoren hoeveel geld de klant haar moest geven. [slachtoffer 1] kreeg van dit verdiende geld ongeveer 10 euro en moest de rest aan de verdachte afgeven.
Op een gegeven moment is het gestopt toen [slachtoffer 1] terug naar de [instelling] is gegaan en ze het Facebookaccount van de verdachte heeft geblokkeerd. Toen ze later naar een pleeggezin in [woonplaats slachtoffer 1] ging kwam de verdachte weer in beeld. Gedurende de tijd dat ze bij haar pleeggezin zat vonden er anderhalve maand lang seksafspraken plaats.
Een opvallend detail in de verklaringen van [slachtoffer 1] is dat ze heeft verklaard over een ander meisje, te weten [slachtoffer 2] , die ze voor de verdachte moest benaderen.
Vaststellingen hof
Het hof stelt aan de hand van het dossier en de gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast.
Tot aan de behandeling in eerste aanleg heeft de verdachte ontkend [slachtoffer 1] te kennen. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte hiervan teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer 1] wel kent en dat hij een relatie met haar heeft gehad. In overeenstemming met de verklaringen van [slachtoffer 1] , van haar pleegouders en van [betrokkene 4] heeft de verdachte verklaard dat hij bij het pleeggezin van [slachtoffer 1] in [woonplaats slachtoffer 1] is geweest en dat hij ook in de studio bij de pleegvader van [slachtoffer 1] is geweest. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat [slachtoffer 1] , ondanks dat hij een relatie met haar had, ze nooit bij hem thuis is geweest.
Het hof acht de verklaring van de verdachte op dat punt echter niet betrouwbaar nu [slachtoffer 1] in haar verklaring specifieke details heeft genoemd over de slaapkamer van de verdachte. Gelet op het feit dat de verklaring van [slachtoffer 1] over die slaapkamer overeenkomt met de bevindingen van de verbalisanten omtrent de slaapkamer van de verdachte, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk in het huis van de verdachte is geweest. [slachtoffer 1] heeft niet alleen over de slaapkamer van de verdachte verklaard, maar ook heeft ze verifieerbaar juist verklaard over de ligging van de woning van de verdachte. Ze heeft immers verklaard dat het huis van de verdachte dicht bij de Televisietoren in [woonplaats] ligt, hetgeen als zodanig is opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat [slachtoffer 1] bij [oom verdachte] in de woning is geweest. Niet alleen herkent [slachtoffer 1] een foto van [oom verdachte] als de oom van de verdachte die ze kent als ‘ [naam oom] ’, maar ze beschrijft de woning van [oom verdachte] uitvoerig. Deze beschrijving komt tot in details overeen met de bevindingen van de verbalisanten over de woning van [oom verdachte] . Het hof stelt dan ook vast dat [slachtoffer 1] bij [oom verdachte] thuis is geweest. Nu de verdachte in eerste instantie zijn relatie met [slachtoffer 1] heeft ontkend en hierover niets heeft verklaard, is het hof van oordeel dat [slachtoffer 1] daar is geweest met een ander doel dan familie bezoek.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze op enig moment bij [betrokkene 4] in het huis van [naam 1] heeft verbleven en dat ze daar seks heeft gehad met [betrokkene 4] . Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 4] zelf. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] één dag bij hem is gebleven in het huis van [naam 1] omdat ze geen plek had om ergens anders te verblijven en dat hij toen seks met haar heeft gehad.
Verder verklaart [slachtoffer 1] over het gebruik van een blauwe Ford Focus van de vader van de verdachte door de verdachte. Hierover hebben ook de moeder van de verdachte en de pleegvader van [slachtoffer 1] en de verdachte zelf verklaard. Uit het dossier volgt dat de verdachte reeds eerder is staande gehouden in een blauwe Ford Focus op naam van zijn vader in de tenlastegelegde periode.
Dat [slachtoffer 1] en de verdachte een relatie hadden wordt door diverse verklaringen ondersteund. Zo hebben de pleegouders en [betrokkene 4] verklaard over de relatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. De pleegouders van [slachtoffer 1] hebben daarbij verklaard dat er zichtbaar sprake was van een relatie, maar dat daarbij de verliefdheid vooral vanuit [slachtoffer 1] kwam. [slachtoffer 1] was volgens haar pleegouders zelfs zo verliefd dat ze alles voor de verdachte deed als hij het vroeg. Ze kon geen nee tegen de verdachte zeggen.
Dat er meer aan de hand was dan enkel een liefdesrelatie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] volgt volgens het hof uit de in het dossier gevoegde verslagen van telefoongesprekken. Zo zit er in het dossier een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte, op dat moment gedetineerd, op 16 februari 2017 waarin de verdachte zegt ‘
Ik heb niks gedaan met niemand’.[betrokkene 1] reageert hierop ‘
Ik zeg ja we hebben alleen met die Jasmine…’.Naar het oordeel van het hof dient dit gesprek zodanig geïnterpreteerd te worden dat de verdachte en [betrokkene 1] zich samen verantwoordelijk voelen voor iets dat ze met [slachtoffer 1] hebben gedaan.
In het dossier zit een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte van 10 december 2016. Dit gesprek heeft plaatsgevonden voordat [slachtoffer 1] aangifte heeft gedaan van mensenhandel, maar na het informatieve gesprek mensenhandel. Hierin zegt [betrokkene 1] dat ‘
deze hoer goeie bezit was’.Het is het hof daarbij duidelijk dat het hier gaat om [slachtoffer 1] . Voorafgaande aan de voornoemde opmerking gaat het namelijk over een [slachtoffer 1] en haar vriendin [naam 2] die bij [bedrijf] werken. De verbalisanten hebben op dit punt navraag gedaan bij [slachtoffer 1] . Ze heeft verklaard dat ze inderdaad een vriendin heeft die [naam 2] heet en dat zij vaak bij [bedrijf] kwam om te flyeren. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat deze opmerking van [betrokkene 1] wel degelijk te maken heeft met het tenlastegelegde feit. Naar het oordeel van het hof maakt het daarbij niet uit dat de verdachte deze opmerking niet zelf heeft gemaakt. De verdachte heeft deze opmerking namelijk niet tegengesproken en heeft op het bericht van [betrokkene 1] instemmend gereageerd met ‘
hahaha’.
De nieuwe vriendin van de verdachte, te weten [getuige 2] , heeft verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat [slachtoffer 1] een hoer is en dat ze seks heeft voor geld, hetgeen de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteunt.
Conclusie
Bij minderjarige slachtoffers hoeft voor het bewijs van mensenhandel geen gebruik te worden gemaakt van dwangmiddelen. Desondanks is het hof van oordeel dat hier sprake is geweest van misleiding. Zo is de verdachte, destijds meerderjarig, een relatie aangegaan met de minderjarige [slachtoffer 1] die op dat moment in een instelling verbleef. De verdachte wist dit ook. [slachtoffer 1] had namelijk een bericht op Facebook geplaatst dat ze in die instelling verbleef en dat ze het daar haatte. Het staat ook vast dat [slachtoffer 1] ten tijde van het tenlastegelegde minderjarig was, hetgeen een geobjectiveerd bestanddeel is. Volgens het hof is er sprake van een oogmerk op de uitbuiting nu de verdachte bewust een relatie is aangegaan met een minderjarig meisje met problemen. Dat [slachtoffer 1] in deze relatie afhankelijk was van de verdachte volgt uit de verklaringen van haar pleegouders, te weten dat ze alles voor de verdachte deed en geen nee kon zeggen. Tevens heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de verdachte haar vroeg om, als ze van hem hield, voor hem te gaan werken. Als ze dit niet zou doen dan zou ze helemaal alleen zijn en niemand hebben. Dat [slachtoffer 1] hier in beginsel vrijwillig mee heeft ingestemd maakt niet dat er geen sprake is van mensenhandel. Dit te meer nu het hier gaat om een minderjarige die tegen geld seksuele handelingen verricht. Het is voor minderjarigen nooit toegestaan om prostitutiewerkzaamheden te verrichten in Nederland.
Ten aanzien van sub 2 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht geldt dat sprake moet zijn van een oogmerk van uitbuiting. Van uitbuiting is sprake als een minderjarige wordt bewogen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. In geval degene die een minderjarige aanzet tot prostitutie, weet van de minderjarigheid is sprake van oogmerk van uitbuiting. Er zijn verschillende factoren die er op duiden dat verdachte wist van de minderjarigheid van [slachtoffer 1] .
Anders dan bij [slachtoffer/benadeelde partij] is de verdachte in de uitbuiting verder gegaan dan het enkel brengen van [slachtoffer 1] naar zijn oom om daar tegen betaling seksuele handelingen te verrichten. [slachtoffer 1] is daarnaast ook nog naar parkeerplaatsen gebracht waar ze seks moest hebben met andere klanten. De verdachte regelde hierbij de afspraken en vertelde [slachtoffer 1] wat ze moest doen en hoeveel geld ze ervoor zou krijgen. Hierna moest ze het merendeel van het geld afstaan aan de verdachte.
Er is dus op geen enkele wijze sprake van een situatie van een mondige prostituee die zelf haar keuzes kan maken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is in rechte komen vast te staan dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie van [slachtoffer 1] . Nu de verdachte door [oom verdachte] en via [slachtoffer 1] ook door de overige klanten betaald werd komt het hof tot de conclusie dat de verdachte eveneens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] .
Berichten verdachte over het prostitueren van meisjes
Het hof heeft bij de beoordeling van het bewijs meegewogen de berichten die de verdachte zelf heeft gestuurd en die op zich niet specifiek over de meisjes in de tenlastelegging gaan maar wel iets zeggen over waarmee hij zich bezighoudt. Zo heeft de verdachte aan zijn moeder het bericht gestuurd ‘
op me 17de temde ik hoeren zoals jou makkelijk te misleiden blinde vieze bitches met de kut open’.Daarnaast heeft de verdachte ook een chatgesprek gehad met [medeverdachte] waarin hij stuurt
‘Sjonge jonge ik liet je serring liet je die money houden gaf je bitches’.Uit deze berichten volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich heeft bezig gehouden met het werven van meisjes voor de prostitutie.
Overeenkomsten tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer/benadeelde partij]
De verdediging heeft bepleit dat als het bewijs in de kern op schakelbewijs berust hieraan strenge eisen worden gesteld. Zo is vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomen. Volgens de verdediging vinden de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij] en [slachtoffer 1] niet op essentiële punten bevestiging in elkaars verklaringen of andere bewijsmiddelen. Dat beiden aangifte tegen de verdachte hebben gedaan en melding hebben gemaakt van seks met de oom van de verdachte is volgens de verdediging onvoldoende om aan te merken als schakelbewijs. Er is geen sprake van een voldoende kenmerkende modus operandi dan wel overeenkomsten in de modus operandi, aldus de verdediging.
Oordeel van het hof
Het is naar het oordeel van het hof zeer opmerkelijk dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer/benadeelde partij] , die elkaar niet kennen, ieder afzonderlijk en kort na elkaar aangifte hebben gedaan tegen de verdachte jegens mensenhandel. In hun verklaringen komt een opvallende overeenkomst naar voren, zijnde de oom van de verdachte, te weten [oom verdachte] . Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer/benadeelde partij] hebben verklaard over [oom verdachte] en over diens woning. Hierbij is het opvallend dat de beschrijvingen van de woning met elkaar overeenkomen en dat deze beschrijvingen eveneens overeenkomen met de beschrijving die de verbalisanten van de woning van [oom verdachte] geven. [slachtoffer/benadeelde partij] en [slachtoffer 1] hebben het allebei over een vogel die naast de bank stond en over een scherm met verschillende camerabeelden daarop.
Tevens hebben [slachtoffer/benadeelde partij] en [slachtoffer 1] beiden verklaard over de woning van de verdachte en over een vriend genaamd [betrokkene 1] .
Het hof heeft de verklaringen van [slachtoffer/benadeelde partij] en [slachtoffer 1] verklaringen afzonderlijk bekeken, maar heeft ze ook in onderlinge samenhang bezien en heeft geconstateerd dat een aantal omstandigheden in de verklaringen opvallend overeenkomstig zijn. Dit valt temeer op nu er volgens het hof geen sprake was van een vaste modus operandi. Immers het gaat in het ene geval om een meerderjarige en in het andere geval om een minderjarig meisje en het gaat in het ene geval over een aangeefster waarmee verdachte geen en in het andere geval om een aangeefster waarmee verdachte wel een relatie had.
Zonder tot het oordeel te komen dat er sprake is van schakelbewijs, stelt het hof desondanks vast dat er zodanige overeenkomsten zijn tussen de verklaringen van de beide aangeefsters, die onafhankelijk van elkaar hebben verklaard en elkaar niet kenden, dat het hof hieraan gewicht toe heeft gekend bij het komen tot een bewezenverklaring van de feiten waarvan de beide aangeefsters aangifte hebben gedaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 2°, 5° en 8° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan twee feiten van mensenhandel. De verdachte heeft de slachtoffers [slachtoffer/benadeelde partij] en [slachtoffer 2] in een positie gebracht waarin zij zich beschikbaar moesten stellen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Dit alles heeft hij gedaan terwijl het [slachtoffer 2] minderjarig was. De strafbaarstelling van mensenhandel beoogt uitbuiting van personen te voorkomen en bescherming te bieden tegen de aantasting van de lichamelijk en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van individuele personen. Het dwingen van iemand om in de prostitutie te werken is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van degene die het slachtoffer uitbuit. De verdachte heeft, door te handelen zoals bewezen is verklaard, een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en heeft daarmee hun lichamelijke integriteit aangetast. Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 september 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijk dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van Wet wapens en munitie feiten. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder het kort verslag van het Leger des heils d.d. 9 november 2022.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in beginsel passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetings-beleid ten aanzien van mensenhandel en verkrachting, tevens in aanmerking genomen.
Schending redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens het openbaar ministerie hoger beroep is ingesteld, te weten 7 maart 2018. Het einde van de termijn stelt het hof op 6 december 2022, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 2 jaar en 5 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest.
Een straf zoals voorgesteld door het openbaar ministerie doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bevel gevangenneming
Het hof is na onderzoek van oordeel dat uit de in het arrest opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert nu er gelet op de persoonlijkheid van de verdachte zoals hiervoor aan de orde is gekomen en gelet op het feit dat het bij de slachtoffers om een jonge vrouw en zelfs een minderjarig meisje gaat, ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen.
Vordering van de [slachtoffer/benadeelde partij]
De [slachtoffer/benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering in verband met de bepleite vrijspraak geconcludeerd en subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu behandeling van de vordering volgens de verdediging een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de [slachtoffer/benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij heeft, blijkens haar schriftelijke verklaring afgelegd bij de rechtbank , gesteld dat zij door de gebeurtenis beschadigd is. De benadeelde partij stelt al jaren iedere dag bang te zijn en altijd over haar schouder te moeten kijken.
Het hof houdt rekening met het feit dat de benadeelde partij in de tenlastegelegde periode ernstig is mishandeld door een ander dan de verdachte en dat zij kennelijk, gelet op haar eigen verklaring, eerder in handen is gevallen van een mensenhandelaar.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is opgetreden valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 3.000,-. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer/benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 3.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
[slachtoffer/benadeelde partij]ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer/benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 40 (veertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. J. Nederlof en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 6 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.zie onder meer Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
2.Hoge Raad 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1125 overweging 2.5.