In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding betreffende de nakoming van een zorgregeling. De moeder, hierna te noemen de vrouw, heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vorderingen van de vader, hierna te noemen de man, die de vrouw had aangesproken op de nakoming van de zorgregeling die was vastgesteld door de rechtbank Limburg op 16 december 2020. De vrouw had sinds 26 april 2022 geen uitvoering meer gegeven aan de zorgregeling, omdat zij zorgen had over de veiligheid van hun minderjarige zoon bij de man. De man had in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw zou worden veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-nakoming.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling en een dwangsom van € 50,- per keer opgelegd. De vrouw is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen. In het hoger beroep heeft de vrouw gevorderd dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, dan wel dat de vordering tot nakoming van de zorgregeling wordt afgewezen. Tevens heeft zij in een incident gevorderd de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis te schorsen.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet voldoende heeft onderbouwd dat de tenuitvoerlegging van de zorgregeling misbruik van bevoegdheid zou opleveren. De vordering van de vrouw in het incident is afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd. De hoofdzaak is aangehouden voor verdere behandeling.