ECLI:NL:GHSHE:2022:4482

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
200.302.068_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding en koopovereenkomst bij afgebroken onderhandelingen inzake de verkoop van een tweedehandsauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de appellant, GoProtect, tegen Gold Finance & Leasing B.V. De appellant vorderde schadevergoeding op basis van een vermeende koopovereenkomst voor een tweedehands auto, die volgens hem tot stand was gekomen. De feiten zijn als volgt: de appellant zag een advertentie voor een Land Rover Range Rover en nam contact op met de geïntimeerde. Na verschillende telefoongesprekken en onderhandelingen over de prijs, gaf de appellant aan dat de auto 'in principe' verkocht was, maar dat hij deze eerst wilde bekijken. De volgende dag werd de appellant echter meegedeeld dat de auto al verkocht was. In eerste aanleg werd de vordering van de appellant afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen definitieve koopovereenkomst was gesloten. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eis en voerde aan dat hij gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de totstandkoming van de overeenkomst. Het hof oordeelde dat de mededelingen van de appellant niet als een onvoorwaardelijk aanbod konden worden geïnterpreteerd, en dat er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen. Ook de vordering op basis van afgebroken onderhandelingen werd afgewezen, omdat de geïntimeerde vrij was om de onderhandelingen af te breken. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.302.068/01
arrest van 13 december 2022
in de zaak van
[appellant] , als eenmanszaak h.o.d.n. GoProtect,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. L.J.P. Duijs te Utrecht,
tegen
Gold Finance & Leasing B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.G.A.J.M. van Poppel te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 september 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 juni 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9025610\CV EXPL 21-727)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met productie tevens inhoudende eiswijziging;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De feiten
3.1.1
In r.o. 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
a. Tijdens de kerstdagen van 2020 heeft [appellant] op de website Autoscout24.nl een advertentie gezien waarmee [geïntimeerde] een Land Rover Range Rover Sport SDV6 306HP SE Dynamic *BLACK* te koop heeft aangeboden voor de prijs van
€ 78.900. Bij de prijs is vermeld: BTW verrekenbaar: Onderhandelbaar.
b. Op 29 december 2020 om 12.35 uur heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde] . Contact met de medewerker wiens naam bij de advertentie stond was op dat moment niet mogelijk en er is een terugbelverzoek achtergelaten.
Om 16.12 uur heeft [appellant] opnieuw met [geïntimeerde] gebeld. Toen heeft hij voor het eerst [persoon A] gesproken. Die middag hebben [persoon A] ( [geïntimeerde] ) en [appellant] vervolgens meerdere telefoongesprekken gevoerd. Zij hebben onderhandeld over de verkoopprijs en gesproken over eventuele inruil door [appellant] van een Mercedes Benz auto, de hoogte van de BTW, de BPM en de tijd dat de auto van een kenteken voorzien kon worden. Uiteindelijk heeft [geïntimeerde] het bod van [appellant] ad
€ 73.000,00 inclusief BTW en inclusief BPM aanvaard.
Tijdens het laatste telefoongesprek heeft [appellant] aan [geïntimeerde] meegedeeld:
“Hij is in principe verkocht (…) wat ik bedoel met in principe: ik kom wel even kijken, foto is leuk maar ik kom echt wel effe kijken”
[geïntimeerde] heeft daarmee ingestemd en partijen hebben afgesproken dat [appellant] de volgende dag naar [plaats] zou afreizen. [appellant] heeft hierna een Whatsapp-bericht aan [persoon A] verstuurd met de vraag: “
Kunnen we morgenmiddag om 1200 uur in [plaats] even komen kijken?”
Twee minuten later stuurt [persoon A] een Whatsapp-bericht naar [appellant] met de mededeling dat zijn collega die auto vanmorgen verkocht heeft, maar nog niet van Autoscout24 heeft afgehaald, dat dit heel dom overkomt en daarvoor zijn excuses aanbiedt.
[appellant] heeft hierna telefonisch contact opgenomen met [persoon A] en zijn verbazing uitgesproken dat de auto verkocht is. [persoon A] heeft toen aangeboden om op zoek te gaan naar een alternatief, waarmee [appellant] heeft ingestemd.
c. Op 5 januari 2021 heeft [appellant] telefonisch contact opgenomen met [geïntimeerde] met de vraag of [geïntimeerde] een andere auto had gevonden, maar dat bleek niet het geval te zijn.
Bij brief van 5 januari 2021 heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat partijen een koopovereenkomst hadden gesloten en dat [geïntimeerde] die overeenkomst dient na te komen.
d. [geïntimeerde] heeft hierna [appellant] bericht dat geen definitieve koopovereenkomst tot stand is gekomen en voorts dat [geïntimeerde] Algemene Verkoopvoorwaarden hanteert die bepalen dat pas sprake is van een verkoopovereenkomst in geval een schriftelijke verkoopovereenkomst is opgemaakt.
e. [appellant] heeft ten slotte aan [geïntimeerde] schriftelijk bericht dat geen algemene voorwaarden van toepassing zijn, dat ook een mondeling gesloten overeenkomst geldig is, dat hij nakoming vraagt van die mondelinge overeenkomst en als [geïntimeerde] in gebreke blijft, hij genoegen neemt met een schadevergoeding van € 5.000,00.
3.2.
Het geschil in eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg – samengevat – veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 19.950,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.
[appellant] stelde daartoe – zakelijk weergegeven – dat hij op 29 december 2020 een koopovereenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde] , zodat [geïntimeerde] die overeenkomst ook dient na te komen. Dat [geïntimeerde] die overeenkomst niet kan nakomen is aan [geïntimeerde] te wijten, zodat [geïntimeerde] jegens hem schadeplichtig is. Doordat [geïntimeerde] eenzelfde auto niet kan leveren is hij genoodzaakt eenzelfde auto bij een ander autobedrijf te kopen, maar dat betekent dat hij een hogere koopprijs dient te betalen. Die schade dient [geïntimeerde] te vergoeden.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
Het geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft bij memorie van grieven zijn eis gewijzigd en vordert in hoger beroep – zakelijk weergegeven – :
Primair
Voor recht te verklaren dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen inzake de auto;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadebedrag van € 19.950,-- althans een in goede justitie te bepalen bedrag (vermeerderd met rente);
Subsidiair
Voor recht te verklaren dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een koopovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen althans tot stand zou komen;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadebedrag van € 19.950,-- althans een in goede justitie te bepalen bedrag (vermeerderd met rente);
Primair en subsidiair:
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding en het geding in eerste aanleg (vermeerderd met rente) en de nakosten.
3.3.2.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.3.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis en tot veroordeling van GoProtect in de kosten van beide instanties te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
S
chadevergoedingsverplichting?
3.4.1.
In de kern strekken de grieven van [appellant] tot toewijzing van zijn schadevergoedingsvordering uit hoofde van (primair) niet nakoming van de koopovereenkomst en (subsidiair) afgebroken onderhandelingen.
Koopovereenkomst tot stand gekomen?
3.4.2.
Door middel van de grieven 1 en 2 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij een voorwaardelijk tegenvoorstel heeft gedaan op het aanbod zijdens [geïntimeerde] om de auto te kopen. [appellant] betoogt in de kern dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen en [geïntimeerde] schadeplichtig is wegens niet nakoming daarvan.
3.4.3.
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of een overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] tot is stand gekomen, afhankelijk is van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden.
3.4.4.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat reeds met de mededeling van [appellant] aan [geïntimeerde] de auto voor € 73.000,-- inclusief btw te kopen en het aanbod van [geïntimeerde] te aanvaarden een koopovereenkomst tot stand is gekomen. [appellant] heeft immers onweersproken daarbij tevens aan [geïntimeerde] gezegd dat de auto “
in principe” verkocht is en duidelijk te kennen gegeven dat hij de auto nog wilde zien, waarmee geen sprake is van een onvoorwaardelijk aanbod zijdens [appellant] . De bewoordingen “
in principe” kunnen niet anders worden geïnterpreteerd dan dat de koop nog niet rond was. [geïntimeerde] heeft uit het gebruik daarvan door [appellant] dan ook mogen afleiden dat geen sprake was van een definitieve koop. Dat [appellant] daarnaast heeft medegedeeld dat hij de auto eerst nog wilde zien voordat hij tot aankoop over zou gaan, was tevens een indicatie voor [geïntimeerde] dat geen sprake was van een onvoorwaardelijke aanvaarding van haar aanbod maar van een voorbehoud zijdens [appellant] met betrekking tot de koop. [geïntimeerde] heeft toegelicht dit zo te hebben opgevat dat [appellant] pas de auto wilde kopen nadat hij hem had gezien en goed had bevonden. Voor zover [appellant] met zijn mededelingen aan [geïntimeerde] zou hebben bedoeld het aanbod van [geïntimeerde] onvoorwaardelijk te hebben aanvaard en slechts bij onverhoopte non-conformiteit van de auto de koop te willen ontbinden, dient dit dan ook voor zijn rekening te blijven. Dat is niet uitdrukkelijk op die wijze aan [geïntimeerde] gecommuniceerd. Uit voornoemde mededelingen van [appellant] kan dat naar het oordeel van het hof evenmin worden afgeleid. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat voor zover sprake is van een door hem gestelde voorwaarde, dat een ontbindende voorwaarde betreft.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. De overige verweren van [geïntimeerde] behoeven dan ook geen behandeling.
Het voorgaande brengt met zich dat op [geïntimeerde] geen verplichting rust de auto aan [appellant] te leveren zodat [appellant] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie omdat de auto niet aan hem is geleverd. Dit brengt met zich dat de grieven 1 en 2 falen.
Afgebroken onderhandelingen
3.4.5.
Grief 3 is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank inhoudende dat [appellant] geen aanspraak zou kunnen maken op schadevergoeding wegens het terugtrekken van [geïntimeerde] op een cruciaal moment in de onderhandelingen.
3.4.6.
Het hof stelt het volgende voorop. Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan.
3.4.7.
[geïntimeerde] heeft betwist dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij de auto heeft gekocht of de volgende dag zou gaan kopen omdat [geïntimeerde] een concrete prijs met hem heeft afgesproken en zelfs al heeft toegezegd dat de auto zo kon worden meegenomen. [geïntimeerde] legt daaraan ten grondslag dat [appellant] zelf nadat partijen over de prijs hadden onderhandeld en daarover overeenstemming hebben weten te bereiken een voorbehoud heeft gemaakt. Het hof verwijst naar hetgeen hij in 3.4.4. heeft overwogen. De mededelingen van [appellant] en het door hem gemaakte voorbehoud staan eraan in de weg dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een definitieve koop tot stand was gekomen of de volgende dag tot stand zou komen. Gelet op het voorgaande stond het [geïntimeerde] vrij de onderhandelingen af te breken. De vordering van [appellant] strekkende tot vergoeding van schade door [geïntimeerde] uit hoofde van afgebroken onderhandelingen kan dan ook niet worden toegewezen.
3.4.8.
Voor zover [appellant] stelt dat [geïntimeerde] [appellant] heeft aangeboden een alternatief te zoeken en ook op grond daarvan op hem de plicht rustte nader te onderhandelen, volgt het hof hem hierin ook niet. [geïntimeerde] heeft toegelicht geheel onverplicht nadat de koop van de auto waarover partijen hebben onderhandeld niet is doorgegaan, met [appellant] te hebben besproken op zoek te gaan naar een alternatief. Niet is gebleken dat [geïntimeerde] met dat aanbod enige aansprakelijkheid heeft erkend dan wel een verplichting op zich heeft genomen tot het verder onderhandelen. Voor zover met dat aanbod een verplichting op [geïntimeerde] is komen te rusten op zoek te gaan naar een alternatief, betreft dat naar het oordeel van het hof een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Niet is gebleken immers dat [geïntimeerde] zich zou hebben gecommitteerd binnen een bepaalde termijn een concreet resultaat te bereiken. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onderbouwd zich voldoende te hebben ingespannen een alternatief te zoeken en aan [appellant] aan te bieden. Zij heeft toegelicht een groothandel te zijn in nieuwe auto’s (99%
business-to-business) en geen tweedehands auto’s op voorraad te hebben, zodat zij afhankelijk was van het aanbod op de markt voor tweedehands auto’s en om die reden niet direct te kunnen beschikken over een auto met dezelfde specificaties als de eerder door haar aangeboden auto op Autoscout.nl. Voorts heeft [geïntimeerde] met een verwijzing naar e-mailwisseling tussen partijen onderbouwd een auto van hetzelfde type en merk aan [appellant] te hebben aangeboden, welk aanbod door [appellant] is afgewezen. [geïntimeerde] betwist dat partijen een termijn zijn overeengekomen voor het aandragen van een goed alternatief en daarom hoefde zij niet te verwachten dat [appellant] reeds op 5 januari 2021 (na minder dan één week) aandrong op een serieus aanbod. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] dat op haar een plicht rustte binnen 5 dagen een alternatief aan [appellant] aan te bieden, had het op de weg van [appellant] gelegen zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Dat heeft [appellant] niet voldoende gedaan, zodat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] zich onvoldoende tijdig dan wel anderszins onvoldoende heeft ingespannen bij het zoeken naar een alternatief. [appellant] heeft [geïntimeerde] op 5 januari 2021 voorts bericht nadere juridische stappen te hebben genomen en aanspraak te maken op nakoming van de vermeend tot stand gekomen koopovereenkomst, hetgeen hij bij brief van dezelfde dag heeft bevestigd. Onder deze omstandigheden kon en mocht [appellant] geen verdere inspanningen van [geïntimeerde] verlangen om een alternatieve oplossing aan te dragen. Schadevergoeding uit hoofde van het staken van het zoeken naar een alternatief, is dan ook niet aan de orde. Grief 3 faalt derhalve.
Veeggrief
3.4.9.
Grief 4 is een veeggrief en behoeft geen zelfstandige behandeling.
BOVAG-boete
3.4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] voor het eerst aanspraak gemaakt op betaling van een boete van 15% van de koopsom wegens ontbinding van de koopovereenkomst met een beroep op de analoge toepassing van de BOVAG algemene voorwaarden.
3.4.11.
Het hof oordeelt ten aanzien daarvan als volgt. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval uitzonderingen op voornoemde regel aan de orde zijn, zodat toelating van de eisverandering of -vermeerdering in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. De vorderingen van [appellant] vormen voor zover deze de BOVAG-voorwaarden als grondslag hebben, gelet op het voorgaande, geen onderdeel van het geschil in hoger beroep.
Slotsom
3.4.12.
De slotsom is dat de grieven van [appellant] falen.
3.4.13.
Nu [appellant] geen aanspraak heeft op schadevergoeding zal hij niet in de gelegenheid worden gesteld zijn schade nader te onderbouwen. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is voor het overige niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Gelet op het voorgaande komt het hof aan bewijslevering niet toe.
3.4.14.
Het hof zal het beroepen vonnis bekrachtigen. De vordering van [appellant] ter zake (terug)betaling van de proceskosten in eerste aanleg zal dan ook niet worden toegewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 2.106,00 aan griffierecht en op € 2.228,-- aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Z.D. van Heesen-Laclé, A.C. van Campen en P.S. Kamminga is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2022.
griffier rolraadsheer