ECLI:NL:GHSHE:2022:448

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20-003917-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de zaak van meineed

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 16 december 2019 werd veroordeeld voor meineed. De verdachte, geboren in 1967, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 8 februari 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring onder ede tijdens een verhoor als getuige in een strafzaak tegen een andere persoon. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de verdachte en de verbalisanten die betrokken waren bij de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 april 2019 een valse verklaring heeft afgelegd, die niet te verenigen is met de waarnemingen van de verbalisanten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd en heeft haar schuldig bevonden aan meineed. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 170 uren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003917-19
Uitspraak : 8 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 december 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-097947-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - meineed veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daarnaast een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 23 april 2019 te ’s-Hertogenbosch bij de raadsheer-commissaris, tijdens een verhoor als getuige in de zaak tegen [betrokkene] (parketnummer 20/003394-17), nadat zij op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling persoonlijk opzettelijk (een) valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd, immers heeft zij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard dat [betrokkene] op of rondom 25 juni 2017 te Best, zonder autosleutels in het contact, in de auto is gaan zitten en/of is blijven zitten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 april 2019 te ’s-Hertogenbosch bij de raadsheer-commissaris, tijdens een verhoor als getuige in de zaak tegen [betrokkene] (parketnummer 20/003394-17), nadat zij op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, immers heeft zij valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - verklaard dat [betrokkene] op 25 juni 2017 te Best, zonder autosleutels in het contact, in de auto is gaan zitten en is blijven zitten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde meineed. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van het opzettelijk afleggen van een valse verklaring. Door het tijdsverloop tussen 25 juni 2017, zijnde de dag waarover de verdachte heeft verklaard, en het moment waarop zij bij de raadsheer-commissaris haar verklaring heeft afgelegd kunnen haar herinneringen zijn beïnvloed en vervaagd. Bovendien verkeerde zij op 25 juni 2017 onder invloed van alcohol en haar situatie was toen niet bepaald stabiel omdat zij haar echtgenoot recent was verloren en voor het eerst zijn verjaardag zonder hem werd gevierd, waardoor zij veel verdriet had. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte steeds consequent heeft verklaard hoe het in haar herinnering is gegaan en dat zij geen enkel belang heeft om in strijd met de waarheid te verklaren. Omdat de verdachte zich het incident herinnert zoals zij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard valt opzet niet te bewijzen.
Oordeel van het hof
Voor een bewezenverklaring van meineed is vereist dat, naast de vaststelling dat de afgelegde verklaring in strijd is met de feitelijke toedracht en dus onjuist is, wordt bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het afleggen van een onjuiste verklaring.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 juni 2017 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] om 21.22 uur een melding gekregen dat een man en een vrouw in een auto met kenteken [kenteken] zojuist waren vertrokken vanuit een cafetaria in Best, dat de man de bestuurder was van de auto en dat hij kennelijk dronken was. De verbalisanten hebben vervolgens vastgesteld dat het kenteken van de auto op naam stond van [betrokkene] en zijn meteen naar het adres van [betrokkene] in Best gereden. Om 21.30 uur waren zij ter plaatse. Zij hebben aldaar waargenomen dat de bestuurder van de auto, voorzien van het kenteken [kenteken] , een man was en dat de bijrijder een vrouw was. Voorts hebben zij waargenomen dat de bestuurder van de auto kennelijk moeite had met inparkeren. Zij zijn direct naar de auto gegaan en hebben vastgesteld dat [betrokkene] op de bestuurdersplaats zat. Voorts hebben zij waargenomen dat [betrokkene] sterk rook naar alcohol, erg onvast ter been was en met dubbele tong sprak. [betrokkene] is vervolgens meegegaan naar het politiebureau. De uitslag van de ademanalyse bij [betrokkene] bedroeg 770 ug/l. [betrokkene] is vervolgd voor het rijden onder invloed van alcohol.
Op 23 april 2019 is de verdachte in de strafzaak tegen [betrokkene] als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij heeft aldaar de belofte afgelegd en verklaard de waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. De verdachte heeft vervolgens bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij met [betrokkene] , haar zwager, naar een cafetaria in Best is geweest waar ze wat biertjes hebben gedronken, dat ze na hun vertrek uit de cafetaria eerst naar haar woning zijn gereden waar zij, verdachte, een fles Bacardi heeft gepakt en haar hond nog heeft uitgelaten, dat ze vervolgens naar de woning van [betrokkene] zijn gereden, dat er in de woning van [betrokkene] wat woorden vielen en dat zij, om het uit te praten, vervolgens met [betrokkene] in diens auto is gaan zitten die voor de woning stond, dat op enig moment de politie kwam en dat [betrokkene] geen sleutel in het contact had omdat zij, verdachte, de sleutel van de auto in de woning van [betrokkene] op tafel heeft zien liggen.
Het hof stelt voorop dat het geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten. De verbalisanten zijn kort na de melding van het vertrek uit de cafetaria bij de woning van [betrokkene] aangekomen waar zij [betrokkene] hebben zien inparkeren. Gelet op de beperkte tijdspanne tussen de melding van het vertrek bij de cafetaria en de aankomst bij de woning van [betrokkene] kan het niet anders zijn dan dat [betrokkene] als bestuurder en de verdachte als bijrijder met de auto van de cafetaria naar de woning van [betrokkene] zijn gereden en dat [betrokkene] op het moment dat de verbalisanten arriveerden aan het inparkeren was. De sleutel van de auto kan dan ook niet op de tafel in de woning van [betrokkene] hebben gelegen.
De verklaring die de verdachte bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd is gelet op het voorgaande niet te verenigen met hetgeen de twee verbalisanten hebben gerelateerd. Het hof stelt daarmee vast dat de door de verdachte afgelegde verklaring onjuist is.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte bij de raadsheer-commissaris opzettelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit het proces-verbaal van verhoor getuige blijkt namelijk dat de verdachte heel specifiek heeft verklaard over hetgeen op 25 juni 2017 zou hebben plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat zij met [betrokkene] naar de cafetaria is geweest, dat ze daar een paar biertjes hebben gedronken, dat [betrokkene] absoluut niet dronken was, dat zij en [betrokkene] toen naar haar huis zijn gereden waar zij de hond heeft uitgelaten en een fles Bacardi heeft gepakt, dat ze toen naar het adres van [betrokkene] zijn gereden, dat er daar wat woorden vielen, dat zij met [betrokkene] in de auto is gaan zitten om het uit te praten, dat vervolgens de politie kwam en dat er geen sleutel in het contact zat omdat zij de sleutel op tafel heeft zien liggen. De verdachte koppelt deze gebeurtenis op 25 juni 2017 specifiek aan de dag na de verjaardag van haar in januari 2017 overleden man. Aan de verdachte is tijdens het verhoor gevraagd of ze zeker weet dat het zo gegaan is. De verdachte heeft toen verklaard: “Ja, ik weet heel zeker dat het zo gegaan is en ik sta hier niet te liegen”. Vervolgens is de verdachte er op gewezen dat zij onder ede staat. De verdachte verklaart dan: “Ik blijf er bij dat het zo is gegaan zoals ik net heb gezegd”. Vervolgens zijn haar de verklaringen van de verbalisanten voorgehouden, inhoudende dat de verbalisanten hebben gezien dat [betrokkene] probeerde in te parkeren, en is haar gevraagd hoe dit te rijmen valt met haar verklaring die daar haaks op staat. De verdachte heeft daarop verklaard: “Ik spreek de waarheid”. Zij is er nogmaals op gewezen dat zij onder ede staat. De verdachte verklaart dan: “Ik verzin niet iets wat ik niet heb meegemaakt; ik vertel de waarheid en daar blijf ik bij”.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte zeer specifiek heeft verklaard over de gebeurtenissen op 25 juni 2017 en dat zij zonder ook maar enig voorbehoud bij haar verklaring blijft, ook nadat haar de andersluidende verklaringen van de verbalisanten zijn voorgehouden en zij er op is gewezen dat zij onder ede staat. Er is geen enkele aanwijzing dat haar herinneringen van hetgeen die dag zou hebben plaatsgevonden zouden zijn vervaagd of beïnvloed door (bijvoorbeeld) alcoholgebruik of tijdsverloop of anderszins. Er is ook geen enkele aanwijzing dat zij over een ander incident heeft verklaard. Het hof hecht dan ook geen geloof aan haar verklaring dat het “in haar beleving” zo is gegaan.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het opzet van de verdachte ten tijde van het afleggen van haar verklaring bij de raadsheer-commissaris was gericht op het afleggen van een valse verklaring. De verdachte heeft derhalve opzettelijk een valse verklaring onder ede afgelegd. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan meineed.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en te volstaan met een taakstraf dan wel met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed. Het hof tilt zwaar aan het plegen van meineed. Meineed in een strafzaak ondermijnt de waarheidsvinding en daarmee de juiste afdoening van die zaak. Daardoor kunnen personen ten onrechte worden veroordeeld en zo een strafblad krijgen of ten onrechte worden vrijgesproken en aldus straffeloos blijven. Dit raakt het vertrouwen in de juiste afdoening van strafzaken en op die manier ook het vertrouwen in de rechtsstaat. Het hof rekent het de verdachte daarom zwaar aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 december 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld door een rechter. Tevens heeft het hof bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat zij gestopt is met alcohol- en drugsgebruik, een WIA- uitkering heeft en dat zij op haar kleinkinderen past.
Het hof stelt voorop dat het in zaken als deze, in het bijzonder in verband met de ernst van het bewezenverklaarde en uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf pleegt op te leggen. De binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van meineed, geven als oriëntatiepunt voor het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Het hof is van oordeel dat in verband met de ernst van het feit in beginsel niet met een andere of lichtere sanctie dan een die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt kan worden volstaan. Het hof heeft evenwel in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gevonden om tot de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf over te gaan.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Namens de verdachte is immers op 17 december 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 8 februari 2022 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. Deze overschrijding valt niet geheel aan verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof zal, gelet op deze schending, volstaan met oplegging van een taakstraf voor de duur van 170 uren subsidiair 85 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 207 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
170 (honderdzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 8 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.