ECLI:NL:GHSHE:2022:4472

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
20-003893-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld en verboden wapen- en munitiebezit met roekeloosheid als schuldgrond

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van dood door schuld en verboden wapen- en munitiebezit. Het hof oordeelde dat de verdachte op 28 september 2018 in Bergen op Zoom roekeloos heeft gehandeld door een vuurwapen bij zich te dragen en dit niet zorgvuldig onder controle te houden. Het slachtoffer, de ex-vriendin van de verdachte, raakte dodelijk gewond door een schot uit het vuurwapen van de verdachte. Hoewel het hof geen opzet kon vaststellen, werd de verdachte wel schuldig bevonden aan roekeloosheid, wat leidde tot de fatale afloop. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en 3 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder de zoon en moeder van het slachtoffer, voor immateriële en materiële schade. Het hof benadrukte de ernst van de zaak, vooral gezien de impact op het jonge kind dat zijn moeder had verloren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-003893-19
Uitspraak : 13 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van hetgerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 december 2019, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-800545-18 en 02-665109-19, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1994,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘doodslag’ (primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-800545-18) en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III’ (in de gevoegde zaak met parketnummer 02-665109-19) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] toegewezen tot het bedrag van € 8.463,24 (ter zake van materiële schade), de vordering van de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] toegewezen tot het bedrag van € 30.000,00 (ter zake van immateriële schade) en de vordering van de benadeelde partij [broer van het slachtoffer] toegewezen tot het bedrag van € 17.175,00 (ter zake van materiële schade), telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte zijn ten behoeve van de slachtoffers schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in plaats van vervangende hechtenis dient te worden bepaald dat gijzeling kan worden toegepast indien betaling uitblijft en verhaal niet mogelijk blijkt.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot hetgeen in de in eerste aanleg gevoegde strafzaak met parketnummer 02-665109-19 ten laste is gelegd gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Met betrekking tot het primair en subsidiair tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-800545-18 is vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. De verdediging concludeert met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen primair tot niet-ontvankelijkverklaring in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [zoon van het slachtoffer] en [broer van het slachtoffer] is, zo begrijpt het hof, geconcludeerd tot afwijzing, aangezien beide vorderingen in de visie van de raadsman onvoldoende onderbouwd zijn.
Tevens is ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2022 het verzoek gedaan de voorlopige hechtenis op te heffen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in de zaak met parketnummer 02-800545-18 – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-800545-18:
hij op of omstreeks 28 september 2018 te Bergen op Zoom [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (vanaf korte afstand) met een vuurwapen door het hoofd te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2018 te Bergen op Zoom roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, door:
- zich met een (geladen) vuurwapen naar de woning van [slachtoffer] te begeven en/of
- dit wapen niet zorgvuldig onder zich heeft gehouden en/of
- dit wapen heeft laten afpakken, dan wel in handen heeft laten terechtkomen van die [slachtoffer] en/of
- te trachten het vuurwapen van haar, [slachtoffer] , af te pakken, waardoor/ten gevolge waarvan dat vuurwapen is afgegaan en/of
- niet (tijdig) de hulpdienst (te weten, de ambulance), althans (medische) hulp en/of verzorging, heeft gealarmeerd/opgeroepen/ingeschakeld, en/of derden heeft belet/bewogen/geïnstrueerd die (medische) hulp(dienst) en/of verzorging (niet) te alarmeren/op te roepen/in te schakelen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een schotwond door het hoofd;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 02-665109-19:
hij op of omstreeks 28 september 2018 te Bergen op Zoom een vuurwapen van categorie II/III en/of een hoeveelheid munitie van categorie II/III, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-800545-18
A.
Korte omschrijving van de zaak
Uit het procesdossier (onderzoek Lombardini) en het onderzoek ter terechtzitting komt het volgende naar voren.
Op zaterdag 29 september 2018 omstreeks 01.13 uur heeft [vader van de verdachte] , vader van de verdachte, melding gemaakt bij de politie van een schietincident in de woning aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom. Uit de 112-melding blijkt dat hij gebeld is door zijn zoon dat er iets met een pistool is gebeurd, dat zijn zoon er bij betrokken is, maar dat deze uit angst of paniek is gevlucht. De vader van de verdachte meldde bij de politie dat er gezegd is dat er een spelletje is gespeeld en dat men naar het adres moet gaan om te kijken wat er aan de hand is met het meisje (een relatie van zijn zoon), wonende aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] .
De politie trof, ter plaatse gekomen aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] , achter de voordeur van de woning het 4-jarige zoontje ( [zoon van het slachtoffer] ) aan van de bewoonster, [slachtoffer] . Het zoontje huilde, was in paniek en zei dat mama niet wakker werd en dat hij dacht dat zij dood was. Omdat het jongetje de deur niet open kreeg heeft de politie de deur met een bonk geopend en het kind via een gat in de voordeur uit de woning gehaald.
Op de bank werd het lichaam aangetroffen van [slachtoffer] , 25 jaar oud. Ter hoogte van haar hoofd bevond zich een hoeveelheid bloed. Het ambulancepersoneel heeft vastgesteld dat zij was overleden. Op de grond werd een huls aangetroffen en ook een patroon.
Het slachtoffer had een inschotwond aan de linkerkant van het hoofd, achter haar oor, en een uitschotwond bij haar rechterwenkbrauw. Dit zijn verwondingen passend bij een doorschot alsmede een opgezet schot.
Getuige [moeder van het slachtoffer] (moeder van het slachtoffer) heeft verklaard dat de verdachte met zijn vader boven het slachtoffer heeft gewoond op de [adres plaats delict/woning slachtoffer] in Bergen op Zoom en dat na de verhuizing van zijn vader de verdachte bij haar dochter woonachtig is geweest. De relatie was in mei 2018 stukgelopen. Omdat het zoontje van [slachtoffer] had verteld dat hij met de verdachte en zijn moeder in de Efteling was geweest vorige week, wist zij dat de verdachte en haar dochter weer samen dingen ondernamen.
[zoon van het slachtoffer] , de zoon van [slachtoffer] , heeft tijdens een studioverhoor verklaard dat hij wakker was geworden van de politie, dat hij toen naar zijn moeder ging, haar op de bank zag liggen en zag dat zij bloed aan haar hand had. Hij probeerde mama wakker te maken, maar dat lukte niet. De verdachte had hem gezegd dat ze naar speeltuin Monkey Town zouden gaan.
[vader van de verdachte] , de vader van de verdachte, heeft verklaard dat zijn zoon [broer van de verdachte] hem op 29 september 2018 om 01.09 uur belde en dat de verdachte volgens [broer van de verdachte] ‘zo aan het janken was’ dat hij er niks van kon maken. Direct daarop belde de verdachte die hem vertelde dat [slachtoffer] het pistool had gepakt en dat het was afgegaan. [vader van de verdachte] verklaarde dat zijn zoon thuis niet meer welkom was omdat deze al een paar maanden met een wapen rondliep omdat hij bedreigd werd door de ex-partner van zijn vriendin [vriendin van de verdachte] .
Getuige [broer van de verdachte] , de broer van de verdachte, heeft verklaard dat zijn broer hem die nacht huilend en geschrokken belde en hem vertelde dat er iets ergs was gebeurd, dat het begon met een spel en dat [slachtoffer] het pistool tegen haar eigen hoofd had gezet en had gezegd dat ‘als zij hem niet mocht hebben niemand anders hem mocht hebben’. Zijn broer had hem verteld dat hij naar [slachtoffer] was gelopen, dat het pistool afging en dat hij in shock was weggegaan en hij niet wist dat het zoontje van [slachtoffer] thuis was.
De moeder van de verdachte, [moeder van de verdachte] , heeft verklaard dat haar zoon om 01.15 uur in paniek en huilend belde dat het wel zijn wapen was, maar hij niet geschoten had en dat [slachtoffer] ‘het zelf had gedaan’.
Getuige [vriendin van de verdachte] , destijds de vriendin van de verdachte en ook woonachtig aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] , heeft verklaard dat de verdachte haar vertelde dat [slachtoffer] aan het spelen was met ‘het ding’. De verdachte wilde het van haar afpakken en het ging toen af. Dat was een ongeluk. De verdachte had gezegd dat [slachtoffer] het weg moest leggen en dat het geen speelgoed was, maar dat deed ze niet. De verdachte zou het wapen willen afpakken en het wapen ging toen af. In paniek is hij, de verdachte, toen weggerend. De verdachte had een vuurwapen omdat er problemen waren tussen de ex-partner van [vriendin van de verdachte] en de verdachte. De verdachte kwam weer over de vloer bij [slachtoffer] omdat haar relatie uit was.
Getuige [getuige 1] , een vriend van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte op 29 september 2018 belde en zei dat hij ‘het ding’ van haar hoofd heeft proberen af te halen en dat het toen is afgegaan. [slachtoffer] pakte het, zette het tegen haar hoofd en de verdachte heeft toen gezegd dat ze uit moest kijken. Ze gingen op de bank zitten, zij zette het tegen haar hoofd, de verdachte wilde het afpakken en toen ging het wapen af. [getuige 1] verklaarde dat de verdachte zeer emotioneel was toen hij dit vertelde.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte die nacht naar Zwijndrecht in België was gekomen. Bij binnenkomst in haar woning ging hij meteen op de grond in de gang zitten en zei: ‘kleine [slachtoffer] waarom doet u zoiets’. De verdachte vertelde aan [getuige 2] dat [slachtoffer] een pistool had, dat zij dit op hem en op haarzelf richtte, dat de verdachte had gezegd dat ze dit niet moest doen, dat de verdachte het pistool wilde grijpen en dat het toen is afgegaan. Hij was bang en is vervolgens gaan lopen. Ze zijn toen naar een vriend, [getuige 3] , gereden. Tijdens de rit heeft de verdachte zijn ouders en zijn broer gebeld.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte langs kwam en aan het huilen was. Hij verklaarde dat zijn vriendin had verteld dat als zij hem niet kon hebben niemand hem mocht hebben en dat het wapen per ongeluk is afgegaan. Samen zijn ze terug naar Zwijndrecht gereden. Daar is zijn kleding gewassen omdat hij stonk. De verdachte vertelde dat hij het wapen had weggegooid. Hij sprak erover dat er die avond iets was misgelopen.
De verdachte is door zijn vader opgehaald in België en heeft zich bij de politie gemeld. Hij heeft op 30 september 2018 bij de politie verklaard dat er een tas was verdwenen uit zijn auto. Hij zou met [slachtoffer] bij iemand langsgaan. [slachtoffer] had een vermoeden wie die tas zou kunnen hebben. Zij heeft [getuige 4] gebeld. Ze wilde dat hij mee aan de deur ging.
De verdachte heeft een vriend, [getuige 5] , gebeld om te vragen of die meeging en heeft hem opgehaald. Omdat [getuige 5] geen sleutel had van zijn woning zou in de tussentijd [getuige 6] in het huis van [getuige 5] blijven om de deur te kunnen openen.
De vriend die [slachtoffer] had gebeld kwam niet opdagen. [getuige 5] is weer weggegaan want deze moest gaan werken. Toen heeft de verdachte [getuige 6] weer opgehaald en teruggebracht naar de [adres plaats delict/woning slachtoffer] , waar [getuige 6] woonde.
De verdachte is vervolgens naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Vervolgens heeft [slachtoffer] volgens de verdachte het vuurwapen in handen gekregen. Ze heeft de trekker overgehaald. Er zat nog geen patroon in de kamer. Hij heeft het pistool afgepakt. Toen heeft [slachtoffer] het pistool weer gepakt, aldus de verdachte. Ze heeft het op hem gericht, op zichzelf gericht en gezegd ‘als ik jou niet kan krijgen dan kan niemand jou krijgen’. Ze zijn vervolgens op de bank gaan zitten en [slachtoffer] is gaan leunen. Toen heeft ze het pistool tegen haar hoofd gezet. De verdachte is opgestaan. Hij wilde het pistool afpakken, stond daarbij op zijn linkerbeen, zat met zijn rechterknie op de bank en reikte met zijn beide handen naar het pistool. Toen is het wapen afgegaan.
Het wapen was volgens de verdachte een CZ 75 SP01 Shadow, 9 millimeter. Hij is naar België gereden en heeft het wapen vlak voor de grensovergang weggegooid. De batterij uit zijn telefoon heeft hij verwijderd. Hij had naar eigen zeggen drie glazen wodka op.
Op 4 januari 2019 is de verdachte nogmaals gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij het wapen één of twee maanden had en dat er 17 of 18 patronen in de houder zaten. Hij heeft toen ook verklaard dat hij die avond meerdere keren in en uit de woning van [slachtoffer] is geweest en dat de sfeer normaal was en er geen ruzie was.
Over wat er die avond van 28 september 2018 allemaal is gepasseerd zijn diverse getuigen gehoord. [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 4] hebben verklaard dat de verdachte samen met [slachtoffer] langs wilde gaan bij haar ex-partner omdat de verdachte een tas kwijt was. [getuige 5] zou meegaan en [getuige 6] zou intussen op zijn woning passen, omdat [getuige 5] geen sleutel had. Ook [getuige 4] zou meegaan. Om 22.24 uur had [getuige 4] nog telefonisch contact met [slachtoffer] en heeft hij gemeld dat hij niet mee zou gaan, waarover [slachtoffer] geïrriteerd was. Omdat [getuige 5] moest gaan werken is hij naar huis gegaan.
Op de camerabeelden van de [adres plaats delict/woning slachtoffer] is te zien dat de verdachte vanaf 19.15 uur die avond in totaal zes keer in en uit is gegaan bij de flat, de laatste keer tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur.
Er zijn taps afgesloten en opnames gemaakt van gesprekken nadat de verdachte in voorarrest was genomen.
Uit forensisch onderzoek is naar voren gekomen dat in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer alcohol is aangetroffen, dat op haar handen schotresten zijn aangetoond, dat er geen aanwijzingen waren voor een worsteling in de woning en dat het slachtoffer op de bank is neergeschoten en overleden gelet op de houding, de schotbeschadiging in de bank en het ontbreken van sporen van verplaatsing.
In hoger beroep heeft een reconstructie plaatsgevonden, een bloedspatonderzoek, een onderzoek door een wapendeskundige en is een 3D-visualisatie gemaakt.
B.
Standpunt Openbaar MinisterieDe advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van de verdachte is in de visie van het Openbaar Ministerie ongeloofwaardig. De advocaat-generaal heeft daartoe, kort gezegd, gewezen op het gedrag van de verdachte na het delict (te weten het vluchten naar België, zich ontdoen van het wapen, het verwijderen van de batterij en simkaart uit zijn telefoon), alsmede op de zich in het procesdossier bevindende tijdlijn. Volgens de camerabeelden is de verdachte tussen 23:33:40 uur en zijn vertrek om 23:36:05 uur voor de laatste maal in het appartementencomplex geweest. Uitgaande van de lezing van de verdachte, zou al hetgeen volgens hem in en nabij de woning van [slachtoffer] is voorgevallen zich binnen dat tijdsbestek moeten hebben voltrokken. Hoewel uit de opnamen van de reconstructie op 8 april 2022 en 14 juni 2022 volgt dat dit theoretisch gezien mogelijk is, komt dat de advocaat-generaal ongeloofwaardig voor. In dat verband heeft de advocaat-generaal gewezen op het feit dat de verdachte, tijdens de gehouden reconstructie, niet alle handelingen waarover hij eerder bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie op 30 september 2018 en 4 januari 2019 heeft verklaard – en welke handelingen in het aanvullend requisitoir zijn aangehaald – heeft nagespeeld. In de reconstructie is ook geen interactie met het slachtoffer [slachtoffer] te zien en de handelingen worden volgens de advocaat-generaal in een versneld tempo verricht. De advocaat-generaal heeft er tevens op gewezen dat het – volgens het Openbaar Ministerie – door de verdachte verrichte opzetschot helemaal niet tijdens het laatste bezoek hoeft te zijn verricht. De verdachte kan tijdens het laatste bezoek terug gekomen zijn om bijvoorbeeld sporen te wissen.
Voorts heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het slachtoffer [slachtoffer] rechtshandig is en dat, zelfs al zou het lukken om in een voor haar onnatuurlijke houding met haar linkerhand linksachter het pistool tegen haar hoofd aan te zetten, het nog een uitdaging is om de trekker over te halen. Dat dit een ongeloofwaardig scenario is, wordt in de visie van het Openbaar Ministerie bevestigt door het rapport inzake de reconstructie c.q. visualisatie van de schietbaan.
Hoewel het rapport van de wapendeskundige slechts algemene informatie geeft over de werking van een pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, heeft de advocaat-generaal de aandacht gevestigd op de constatering van de wapendeskundige, inhoudende dat het feit dat de huls uit het wapen is geworpen ongeveer evenveel tot iets beter past bij een scenario waarbij het pistool in een normale schiethouding wordt vastgehouden dan bij het door de verdachte geschetste scenario.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gewezen op het feit dat [slachtoffer] klein en tenger was, fysiek voor de verdachte geen partij was en dat er geen bevestiging te vinden is van een worsteling, waarover de verdachte heeft gesproken.
De conclusie van de advocaat-generaal is dat het aanvullende onderzoek grotendeels het standpunt van het Openbaar Ministerie ondersteunt en dat het de verdachte is geweest die met een schot door het hoofd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
C.Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. In de kern is daartoe aangevoerd dat de, volgens de verdediging, van meet af aan consistente verklaring van de verdachte over wat er in de avond van 28 september 2018 in het appartementencomplex aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom is gebeurd, op geen enkele manier wordt gefalsificeerd.
Die falsificatie kan ook niet plaatsvinden op grond van de bevindingen naar aanleiding van het aanvankelijk in het vooronderzoek verrichte forensische onderzoek en evenmin door de bevindingen uit het nadere in hoger beroep gedane forensische onderzoek, zoals dat door het hof bij tussenarrest van 30 maart 2021 is bevolen.
In de deskundigenrapporten die zijn uitgebracht naar aanleiding van het nader bevolen onderzoek is volgens de raadsman steun te vinden voor de lezing van de verdachte. Daartoe heeft de raadsman gewezen op de omstandigheden dat de verdachte geen handelingen heeft verricht die een remmende werking hebben op de achterwaartse gang van de slede, dat de schotbaan past bij de verklaring van de verdachte, dat de door hem beschreven loop der gebeurtenissen zich kan voltrekken in het tijdsbestek dat volgt uit de camerabeelden en dat over het bloedspatonderzoek niet concludent kon worden gerapporteerd.
Omwille van het voorgaande dient in de visie van de verdediging te worden uitgegaan van de toedracht met betrekking tot de dood van het slachtoffer zoals die door de verdachte is geschetst, namelijk dat sprake was van een ongeluk.
D.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat ten tijde van het tenlastegelegde alleen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] (en het kennelijk slapende vierjarige zoontje van het slachtoffer) in de woning aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom aanwezig waren. Voor de vaststelling van de loop der gebeurtenissen in de late avond van 28 september 2018 zal het hof zich daarom moeten baseren op de verklaring van de verdachte, dan wel indien de bewijsmiddelen erop duiden dat die verklaring niet geloofwaardig kan worden geacht, andere feiten en omstandigheden, zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier naar voren zijn gekomen.
De verdachte heeft telkenmale in de kern verklaard dat sprake was van een ongeluk. Tijdens de in hoger beroep gehouden reconstructie heeft de verdachte nogmaals weergegeven hoe het toen in zijn beleving is gegaan. Nadat de verdachte voor de laatste maal die bewuste avond in de woning van het slachtoffer arriveerde, heeft het slachtoffer het vuurwapen van de verdachte (toen hij bij de vensterbank stond) achter zijn broeksband gepakt en dat (niet doorgeladen) wapen op de verdachte gericht en de trekker overgehaald. In de keuken aanbeland heeft zij het wapen tegen haar hoofd gezet, waarna het wapen door de verdachte is afgepakt en in de vensterbank is gelegd. Het slachtoffer zou volgens de verdachte daarna het wapen nogmaals hebben gepakt, het wapen hebben doorgeladen, op haar rechterzij op de bank zijn gaan liggen en nogmaals het wapen, met haar linkerhand, tegen haar hoofd hebben gezet. De verdachte heeft toen naar eigen zeggen geprobeerd om het wapen van het slachtoffer af te pakken. Omdat het slachtoffer weerstand bood heeft hij die poging gestaakt. Vervolgens heeft hij nogmaals geprobeerd het wapen af te pakken. Hij dacht dat het wel goed zou zijn als hij zijn duim tussen de haan en de slagpin zou doen. De verdachte pakte het wapen beet met rechts en met links pakte hij de pols van de linkerhand van het slachtoffer vast. Toen de verdachte het wapen uit haar hand wilde trekken is het wapen afgegaan. De verdachte vermoedt dat dit door zijn onstuimig handelen is gebeurd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de verdachte geschetste toedracht omtrent de dood van het slachtoffer moet worden gevolgd, of dat deze lezing als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Voor een beoordeling van aannemelijkheid van de lezing van de verdachte, hecht het hof het meest belang aan de verklaringen die kort na het incident zijn afgelegd.
Het hof stelt dienaangaande allereerst vast dat het schietincident waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen, in de avond van 28 september 2018 moet hebben plaatsgevonden en dat de verdachte, uitgaande van de camerabeelden van het appartementencomplex, laatstelijk tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur bij het slachtoffer is geweest.
Uit de getuigenverklaring van [vader van de verdachte] , de vader van de verdachte, volgt dat de verdachte op 29 september 2018 om 01.10 uur in paniek en huilend zijn vader heeft gebeld en hem heeft verteld dat het slachtoffer een pistool had gepakt en dat het toen af ging.
Uit een telefonisch gesprek tussen de verdachte en zijn toenmalige vriendin [vriendin van de verdachte] op 29 september 2018 om 20.00 uur, welk gesprek is getapt, volgt eveneens dat de verdachte spreekt over het slachtoffer dat het pistool zou hebben afgepakt en doorgeladen, dat zij het doorgeladen wapen op haar eigen hoofd zou hebben gezet, dat de verdachte zou hebben geprobeerd om dat wapen van haar af te pakken en dat het wapen toen is afgegaan. Tijdens dit telefoongesprek huilde de verdachte. In dezelfde lijn heeft de verdachte hierover ook gesproken tijdens twee telefoongesprekken op 14 oktober 2018, welke gesprekken zijn getapt, met zijn broer [broer van het slachtoffer] .
De verklaring van de verdachte, alsook zijn emotionele toestand waarvan eveneens melding wordt gemaakt in het proces-verbaal van verhoor van de verdachte op 30 september 2018, vindt aldus bevestiging in de getuigenverklaring van [vader van de verdachte] en de inhoud van voormelde tapgesprekken. Ook de moeder en broer van de verdachte alsmede de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] hebben verklaard dat de verdachte in die zin tegen hen heeft verklaard. Noch uit latere tapgesprekken, noch uit opgenomen OVC-gesprekken tijdens de detentie van de verdachte, blijkt van andersluidende informatie. Ook de latere verklaringen van de verdachte bij de politie in januari 2019 en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede tijdens de uitgevoerde reconstructie, zijn in de kern gelijkluidend.
De door de advocaat-generaal genoemde verschillen in de verklaringen van de verdachte die er op wijzen dat de verklaringen niet geloofwaardig zijn omtrent de loop van de gebeurtenissen op de avond van 28 september 2018, zijn naar het oordeel van hof van onvoldoende gewicht om tot andere vaststellingen te kunnen komen. Die verschillen zijn mogelijk te verklaren doordat, zoals de verdachte ook heeft gesteld, hij die avond meerdere keren in en uit de woning van [slachtoffer] is geweest, het voor hem als één avond leek en hij derhalve misschien zaken heeft verteld die bij eerdere gelegenheden die avond zijn gebeurd.
Uit het schotrestenonderzoek is naar voren gekomen dat het slachtoffer schotresten op haar handen had, zodat in ieder geval genoegzaam kan worden vastgesteld dat de handen van het slachtoffer tijdens of kort na het schot in de directe nabijheid van de plek waar het schot werd gelost, zijn geweest.
Het hof stelde eerder na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 16 maart 2021 tijdens de beraadslaging vast dat tijdens het vooronderzoek niet alle (forensische) mogelijkheden tot onderzoek ten volle waren benut om de lezing van de verdachte over de toedracht tot het fatale schot adequaat te kunnen toetsen. Aangezien het hof dat noodzakelijk achtte, is bij tussenarrest van 30 maart 2021 het onderzoek heropend en nader onderzoek gelast, bestaande uit het laten uitbrengen van een rapport door een wapendeskundige, de realisatie van een visuele reconstructie van de schotbaan, de realisatie van een reconstructie van de tijdsspanne van het laatste bezoek aan het slachtoffer en een bloedspatonderzoek. Daaruit zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen.
NFI-deskundige wapens en munitie [deskundige 1] heeft in zijn rapport van 24 november 2021 gerapporteerd over het wapen dat in de avond van 28 september 2018 zou zijn gebruikt. Het betreft een pistool van het merk CZ, model 75 SP01 Shadow. Een dergelijk wapen is niet voorzien van een zeer verfijnd of verstelbaar trekkermechanisme. Dit wapen heeft ook geen ontspanpal, waarmee de hamer kan worden ontspannen. De kracht van 18 newton die nodig is voor het lossen van een single-action schot is vergelijkbaar met het optillen van een gewicht van 1,8 kilogram. De beleving van veel mensen is dat voor het lossen van een single-action schot met een trekkerdruk van 18 newton slechts een lichte druk op de trekker nodig is. Als een persoon wil voorkomen dat een ander persoon een schot lost met het pistool in de toestand waarbij de hamer gespannen is, kan dat door de duim tussen de hamer (haan) en de slagpin te bewegen. Indien succesvol uitgevoerd kunnen deze handelingen voorkomen dat de persoon die het pistool vasthoudt een schot kan lossen. De diverse verklaringen van de verdachte passen goed bij pistolen van het merk CZ, model 75 SP01 Shadow. Uit de verklaringen is af te leiden dat hij de werking en bediening van pistolen van dit merk kent en begrijpt, aldus de deskundige.
Dat de huls na het schot op normale wijze uit het pistool lijkt te zijn geworpen, wijst erop dat het pistool normaal heeft gefunctioneerd en stevig en in een normale schiethouding is vastgehouden. Dit lijkt iets minder goed bij het scenario van de verdachte te passen. De bewijskracht hiervan is echter niet groot, in die zin dat in het door de verdachte geschetste scenario nog steeds mogelijk is dat de huls uit het wapen wordt geworpen.
Uit de bevindingen van ir. [deskundige 2] , NFI-deskundige beeldonderzoek en biometrie, zoals verwoord in het rapport inzake de visualisatie van scenario’s van de schotbaan van 12 mei 2022, komt naar voren dat de foto’s van de sondering door de bank suggereren dat deze in een rechte lijn uitkomt bij de beschadiging in de vloer. Dat hoeft volgens de deskundige niet per definitie te betekenen dat de kogelbaan ook daadwerkelijk een rechte lijn heeft gevormd. Het is mogelijk dat de kogel in de bank van richting is veranderd, vooral als de kogel in de bank een hard onderdeel zou hebben geraakt, maar dat is niet meer vast te stellen, omdat de betreffende bank niet meer beschikbaar was voor onderzoek. Het feit dat de lijn door het in- en uitschot in de bank vrijwel in het verlengde ligt van de beschadiging in de vloer duidt er op dat de afwijking niet erg groot zal zijn geweest. Gezien de verwondingen van het slachtoffer is het volgens de deskundige de verwachting dat het slachtoffer vrijwel direct handelingsonbekwaam was na het schot en zal haar lichaam onder invloed van de zwaartekracht in de aangetroffen positie terecht zijn gekomen. Gezien de positie van het inschot zou het slachtoffer, in het scenario van de verdachte, het wapen in de linkerhand moeten hebben gehad. Het wapen in de rechterhand zou om een zeer bijzondere lenigheid vragen van de rechterarm en bovendien van een bijzondere manier van vasthouden van het wapen. Dit zou stevig vasthouden van het wapen bemoeilijken en daarmee ook het uitwerpen van de huls minder waarschijnlijk maken.
Bloedspoorpatroononderzoek aan de hand van foto’s van het slachtoffer door NFI-deskundige forensisch bloedspoorspattenonderzoek ing. [deskundige 3] heeft blijkens het daarover uitgebrachte rapport van 27 januari 2022 uitgewezen dat op de handrug van de linkerhand van het slachtoffer overgedragen bloedspoorpatronen zijn aangetroffen die kunnen zijn ontstaan door zowel bewegend contact met bebloede objecten of personen (veegspoor met bloed), als door contact van bebloede objecten of personen door een bestaand bloedspoor (veegspoor met bloed). In het bloed op de handrug zijn tevens leemtes aangetroffen. Deze leemtes in het bloed zijn volgens de deskundige te verklaren door een positiewijziging van het spiraalvormige object (een haarelastiek) na het bebloed raken van de handrug, hetgeen een aanwijzing is dat de pols en de hand of het spiraalvormige object van positie is veranderd. De deskundige stelt samengevat dat het verkregen onderzoeksresultaat vooralsnog niet goed kan worden geduid, omdat het onderzoek kort gezegd beperkingen had doordat uitsluitend met foto’s moest worden gewerkt.
Uit de reconstructie van de gebeurtenissen tijdens het laatste bezoek aan het slachtoffer, zoals gehouden op 8 april 2022 in het appartementencomplex en op 14 juni 2022 in een nagebouwde locatie van de woning aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom op de Politieacademie te Apeldoorn, volgt dat de verdachte heeft nagespeeld hoe dat laatste bezoek in zijn herinnering is verlopen. Dat naspelen komt nagenoeg overeen met zijn eerder afgelegde verklaringen, laatstelijk ten overstaan van het hof. Voorts is komen vast te staan dat de duur van nagespeelde handelingen tijdens de reconstructie past binnen het tijdsbestek tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur.
Ofschoon, zoals de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht, in de verklaringen van de verdachte bepaalde inconsistenties zijn te ontwaren en de verdachte tijdens de gehouden reconstructie niet alle gebeurtenissen tijdens het laatste bezoek heeft nagespeeld waarover hij eerder bij de politie heeft verklaard, is het hof van oordeel dat die verschillen niet van dusdanig gewicht zijn dat deze de kern van zijn verklaring over de toedracht aantasten. Daarbij komt dat – zoals reeds hiervoor is vastgesteld – na het aanvullend onderzoek is komen vast te staan dat de duur van de reconstructie past binnen het tijdsbestek tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur, zodat niet reeds daarom kan worden gezegd dat de lezing van de verdachte ongeloofwaardig is.
Het hof is van oordeel dat de bevindingen van voormeld nader onderzoek geen doorslaggevende aanknopingspunten hebben opgeleverd die leiden tot de conclusie dat de verklaring van de verdachte over de toedracht omtrent het afgaan van het schot als onaannemelijk terzijde moet worden gesteld. Op grond van de objectieve bevindingen kan de verklaring van de verdachte aldus niet worden gefalsificeerd. Daarbij komt dat die verklaring en de emotionele toestand van de verdachte kort na het incident steun vindt in diverse getuigenverklaringen, alsmede in de inhoud van het tapgesprek tussen de verdachte en [vriendin van de verdachte] en de tapgesprekken met zijn broer [broer van het slachtoffer] .
Hoewel het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat het gedrag van de verdachte na het afgaan van het schot, te weten het niet bellen van hulpdiensten, het wegrijden naar België, het weggooien van het wapen en het verwijderen van de batterij uit de telefoon allemaal handelingen zijn die als zeer verdacht zijn aan te merken, kan daaraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij laf is geweest en bang en niet met een wapen in België aangehouden wilde worden. Aan de andere kant is ook gebleken dat de verdachte rond 01.00 uur die nacht zijn familie heeft geïnformeerd, waarna zijn vader het noodnummer 112 heeft gebeld en dat de verdachte zich daarna heeft gemeld bij de politie. Wat er ook zij van het gedrag van de verdachte, het hof kan aan dit gedrag niet het doorslaggevende bewijs ontlenen dat de verdachte daarom opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd, zoals primair aan hem ten laste is gelegd. Een dergelijk gedrag zou zich immers ook voorgedaan kunnen hebben in het scenario van de verdachte.
Het voorgaande maakt dat het hof – bij gebreke van bewijsmiddelen die dwingen tot een ander oordeel – tot de conclusie komt dat in het procesdossier geen bewijsmiddelen zijn te vinden die de door verdachte gestelde gang van zaken op doorslaggevende wijze kunnen weerleggen. In die situatie dient het hof bij de beoordeling van het tenlastegelegde uit te gaan van de door de verdachte afgelegde verklaring over de loop der gebeurtenissen.
De verdachte staat ingevolge hetgeen primair aan hem ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 02-800545-18 terecht ter zake van doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . Voor een bewezenverklaring daarvan dient onder meer in rechte komen vast te staan dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, ten minste in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet is aanwezig als de verdachte zich willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer [slachtoffer] , zal intreden. Of van een dergelijke kans sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen die tot de dood hebben geleid en de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De verdachte zal die kans bewust moeten hebben aanvaard, oftewel op de koop toe moeten hebben genomen. De enkele wetenschap van de aanmerkelijke kans sluit immers niet uit dat er ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Als de verklaringen van de verdachte of van eventuele getuigen geen inzicht geven in wat er ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan zullen de feitelijke omstandigheden van het geval beslissend zijn. Daarbij kan worden gedacht aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Soms is een gedraging naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens de aanwezigheid van contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat het proberen af te pakken van een doorgeladen vuurwapen in de nabijheid van het hoofd van een persoon, de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het vuurwapen daardoor zal afgaan en een dodelijk schot zal afvuren in het hoofd van die persoon. Uitgaande van de lezing van de verdachte kan naar het oordeel van het hof echter niet worden bewezen dat de verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild of die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard, aangezien hij heeft geprobeerd om het vuurwapen af te pakken en naar de uiterlijke verschijningsvorm juist wilde voorkomen dat het slachtoffer zich door het hoofd zou schieten.
E.
Het voorgaande leidt het hof mitsdien tot het oordeel dat het wettige bewijs voor het tenlastegelegde opzet op de dood van het slachtoffer tekortschiet, zodat het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair aan hem tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 subsidiair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-665109-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-800545-18:
hij op 28 september 2018 te Bergen op Zoom roekeloos heeft gehandeld, door:
- zich met een vuurwapen naar de woning van [slachtoffer] te begeven en
- dit wapen niet zorgvuldig onder zich heeft gehouden en
- dit wapen heeft laten afpakken, dan wel in handen heeft laten terechtkomen van die [slachtoffer] en
- te trachten het vuurwapen van haar, [slachtoffer] , af te pakken, waardoor/ten gevolge waarvan dat vuurwapen is afgegaan,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een schotwond door het hoofd;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 02-665109-19:
hij op 28 september 2018 te Bergen op Zoom een vuurwapen van categorie III en een hoeveelheid munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, in het onderzoek Lombardini, onderzoeksnummer ZB2R018081, gesloten d.d. 22 mei 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-1625, of naar het forensisch dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , brigadiers van politie, registratienummer PL2000-2018229372, gesloten d.d. 4 juni 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-283, voorafgegaan door een ongenummerd relaasproces-verbaal.

1..Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2018, dossierpagina’s 46-48, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

Op zaterdag 29 september 2018 omstreeks 01.13 uur kreeg ik, [verbalisant 4] , de opdracht van het Operationeel Centrum te Tilburg om te gaan naar de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom. Op dat adres had zich iets afgespeeld met een vuurwapen en zou er geschoten zijn. Het OC deelde mij mede dat een vader
(het hof begrijpt: [vader van de verdachte] )zojuist een telefoontje had gehad van zijn zoon die hem vertelde dat er op het adres [adres plaats delict/woning slachtoffer] een spelletje gespeeld was met een pistool en dat er geschoten was.
Gekomen op de [adres plaats delict/woning slachtoffer] zag ik dat er al een opvallende eenheid ter plaatse was. (…) Ik, [verbalisant 4] , ben samen met de collega's van de 2101 naar de ingang van het appartementencomplex gelopen. Ik zag dat één van de collega's probeerde om middels de intercom contact te krijgen met nummer [huisnummer] . Dit lukte niet.
Na enige tijd werd de centrale toegangsdeur geopend en ben ik samen met de collega's van de 2101 en de inmiddels ter plaatse gekomen officier van dienst het appartementencomplex ingegaan. (…) Ik zag dat collega [verbalisant 5] , officier van dienst, diverse malen aanbelde en klopte op de voordeur van nummer [huisnummer] . Ik, [verbalisant 4] , heb ook diverse malen op de ruit getikt. Wij kregen geen enkele reactie uit de woning.
Gezien de ernst van de melding is besloten om middels de zogenaamde bonk de voordeur met geweld te openen. De voordeur was dusdanig degelijk dat er door meerdere collega's met meer dan normale kracht getracht werd de deur open te breken. Ik zag dat hierbij de klink van de voordeur afgeslagen werd.
Op het moment dat de bonk werd overgegeven aan een andere collega en er dus een soort van stilte viel hoorde ik, [verbalisant 4] , een kindje huilen. Ik hoorde dat het geluid achter de ruit vandaan kwam met de gesloten luxaflex. (…) Dit huilen werd steeds luider, duidelijker en paniekeriger. Ik hoorde door de toon van het geluid dat het om een jong kindje ging.
Gezien de melding en [omdat] wij niet wisten of er mogelijk nog een verdachte en of een slachtoffer in de woning zat is er wederom door meerdere collega's met de bonk getracht de deur te openen. Doordat het bonken zo intensief was hoorde ik dat het huilen van het kindje steeds heftiger werd en steeds paniekeriger.
Na enige tijd zag ik een jongetje van ongeveer 4 jaar voor de ruit verschijnen naast de voordeur. Ik zag dat dit jongetje geheel in paniek was en aan het huilen was. Ik hoorde dat collega [verbalisant 6] de jongen geruststelde en probeerde de jongen aan te moedigen om de voordeur open te maken. Ik zag dat de jongen naar het slot ging met zijn hand en daar een handeling pleegde. Ik vermoed dat hij de deur van [het] slot probeerde te draaien. Na enige tijd hoorde ik de jongen zeggen dat dit niet lukte. Terwijl hij dit deed hoorde ik de jongen zeggen dat mama nog sliep. Ik heb dit de jongen diverse malen horen zeggen.
Aangezien de jongen de deur niet van [het] slot kreeg hebben wij tegen de jongen gezegd dat hij van de deur weg moest stappen en zijn de collega's wederom met de bonk gaan proberen op de deur open te breken. Na ongeveer 3 à 4 minuten kwam de jongen terug bij de ruit naast de voordeur en hoorde ik hem zeggen dat mama misschien wel dood was.
Door ons is het ontstane gat nog groter gemaakt om zo de woning te kunnen betreden. Ik, [verbalisant 4] , ben samen met collega [verbalisant 7] door het gat de woning ingegaan waarbij collega [verbalisant 7] zijn vuurwapen ter hand had genomen. (…) Eenmaal door het gat kwamen wij in een gang uit waarbij wij zicht hadden op diverse kamers.
Ik, [verbalisant 4] , ben samen met collega [verbalisant 8] de kamer ingelopen waar de persoon op de bank lag. Deze persoon had lang bruin haar en lag in een onnatuurlijke houding op de bank. Ik zag dat de persoon met het hoofd op de bank lag en dat er ter hoogte van het hoofd een grote hoeveelheid bloed lag. Tevens zag ik een grote hoeveelheid bloed onder de bank liggen. Door de houding van de persoon en de hoeveelheid bloed had ik het vermoeden dat deze persoon overleden was. Ik, [verbalisant 4] , zag dat de kamer de woonkamer betrof.
Hierop ben ik naar de persoon gelopen die op de bank lag en zag dat het om een vrouw ging. Ik, [verbalisant 4] , zag dat het haar van de vrouw voor haar gezicht hing. Het hoofd van de vrouw hing naar beneden en raakte bijna de bank. Ik zag dat er een grote hoeveelheid bloed op de bank lag. Ik, [verbalisant 4] , heb de linkerpols van de vrouw gepakt om een hartslag te voelen. Ik voelde geen hartslag maar voelde wel dat de arm van de vrouw al een beetje hard was geworden. Ik, [verbalisant 4] , heb het haar van de vrouw opzij geschoven om haar gezicht beter te kunnen zien en om in haar hals een hartslag te voelen. Terwijl ik het haar opzij schoof zag ik dat de vrouw lijkbleek was en dat haar oogleden blauw verkleurd waren. Door het ontbreken van de hartslag in combinatie met de huidskleur concludeerde ik dat de vrouw overleden was.
Korte tijd hierop kwamen de ambulancebroeder ter plaatse en ben ik samen met een medewerker genaamd Danny van de ambulance de woonkamer opnieuw ingegaan.
Ik zag dat de ambulancebroeder de linkerpols van de vrouw pakte en inderdaad concludeerde dat de vrouw geen hartslag meer had en dat zij overleden was.

2..Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 oktober 2018, dossierpagina 79, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] :

Op woensdag 3 oktober 2018 waren wij, verbalisanten, op de locatie crematorium [crematorium] gevestigd aan Tuinzigtlaan te Breda. Hier was na de sectie het lichaam van [slachtoffer] naar toe gebracht en diende een confrontatie plaats te vinden met 2 familieleden.
De confrontatie vond plaats met de moeder van [slachtoffer] , [moeder van het slachtoffer] , en de halfbroer van [slachtoffer] , [halfbroer van het slachtoffer] . Beiden gaven aan dat het stoffelijk overschot [slachtoffer] betrof.
3.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 oktober 2018, inzake een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, pagina’s 207-213 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als bevindingen van rapporteur dr. [deskundige 4] , arts en patholoog, NFI-deskundige forensische pathologie:
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum slachtoffer]
Geboorteplaats: [geboorteplaats slachtoffer]
De bovengenoemde persoon is dood aangetroffen te Bergen Op Zoom, [adres plaats delict/woning slachtoffer] , op 29 september 2018. Het lichaam werd mij aangewezen en daarna overhandigd door [verbalisant 11] van Forensische Opsporing Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant en is na gedane schouwing aan deze teruggegeven.
Volgens verkregen informatie van de verbalisant zou de 25 jaren oud geworden [slachtoffer] na een politiemelding in de nacht van 29 september 2018 dood in een woning zijn aangetroffen. Zij zou gekleed in rechterzijligging op de bank zijn aangetroffen. Er zouden schotletsels in het hoofd zijn gezien. (…) Er werd gerechtelijke sectie gelast.
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , is het navolgende gebleken:
B:Sectie (uitwendig en inwendig)
1. Het was het lichaam van een jonge vrouw.
2. Schotletsels: er waren aan het hoofd 2 huidperforaties (genoemd A en B), passend bij 1 doorschot.
Letsel A: links zijwaarts aan het behaarde hoofd, op circa 159 cm van de voetzolen, was een rafelige, deels stervormige huidperforatie van circa 7 x 3 cm (inschotopening). In relatie met het letsel was er een ronde perforatie van het schedeldak met een diameter van circa 1 cm, waarbij het defect aan de binnenzijde van de schedel groter was dan aan de buitenzijde.
Letsel B: aan het gelaat, aan de buitenzijde van de rechterwenkbrauw, op circa 157 cm van de voetzolen, was een onregelmatige huidperforatie van circa 1,6 x 0,7 cm (uitschotopening). In relatie met het letsel was er een ronde perforatie van het schedeldak met een diameter van circa 1,5 cm, waarbij het defect aan de binnenzijde van de schedel kleiner was dan aan de buitenzijde.
Van A naar B was er een naar rechts, voorwaarts en iets voetwaarts verlopend doorschot met perforatie van onder andere het schedeldak, de hersenvliezen en de grote hersenen (van links tempo-parietaal naar rechts frontaal). Vanuit de perforaties in het schedeldak verliepen er lijnvormige breuken over het schedeldak links en rechts, en er waren breuken van alle schedelgroeven van de schedelbasis. Er was bloeduitstorting onder het harde en de zachte hersenvliezen (subduraal en subarachnoïdaal), hersenzwelling en er waren uitgebreide bloeduitstortingen in en rond het schotkanaal. In relatie met de breuken in de voorste schedelgroeven was er zwelling en bloeduitstorting in beide oogleden (een zogenaamd brilhematoom). In relatie met de breuk van de linker middelste schedelgroeve was er gestold bloed in de linkergehoorgang.
6.Interpretatie van resultatenEr waren bij sectie aan het hoofd 2 huidperforaties passend bij 1 doorschot. Dit doorschot is bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (schotletsel). Bij het doorschot was er perforatie/verbrijzeling van (een deel van) de linker- en rechterhersenhelft (sub B2). Dergelijk letsel leidt tot hersenfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen, en verklaart daarmee het overlijden zondermeer.
Het inschot en het uitschot werden bepaald aan de hand van huid- en schedelkenmerken (sub B2). Het aantreffen van deze bevindingen is veel waarschijnlijker onder de hypothese dat letsel A het inschot is en letsel B het uitschot, dan andersom.
7.ConclusieHet overlijden van [slachtoffer] , 25 jaren oud geworden, wordt verklaard door hersenfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen, door 1 doorschot van het hoofd.

4..Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 17 november 2018, pagina’s 1-9 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 12] , [verbalisant 11] en [verbalisant 14] :

Op zaterdag 29 september 2018 werd door het Team Forensische Opsporing van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van een overleden vrouw in de woning gelegen aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] in Bergen op Zoom. Het slachtoffer betrof: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] .
In de woonkamer zagen wij het slachtoffer zitten/liggen op de hoekbank. Wij zagen dat het slachtoffer in de hoek van de bank op de rechterzijde lag. Wij zagen dat de rechterarm voor haar borst lag. Wij zagen dat het hoofd naar beneden hing, waarbij het hoofd rustte op de rechterbovenarm. Wij zagen dat de linkerarm voor haar buik lag, waarbij de hand op de bank rustte. Wij zagen dat haar rechterbeen, opgetrokken op de bank lag. Het linkerbeen lag over het rechteronderbeen, waarbij de linkervoet de vloer voor de bank net niet raakte.
Wij zagen onder het hoofd van het een bloedpoel liggen, waarbij het bloed door de bank heen was gelopen. Wij zagen dat op de vloer onder de bank een grote bloedpoel was ontstaan.
Door de eerste politiecollega's ter plaatse werd een kogelpunt op de vloer van de woning aangetroffen. Deze werd door de collega's onaangeroerd achtergelaten op de aangetroffen plaats. Wij zagen dat deze kogelpunt op de vloer voor de salontafel lag. Door ons werd de kogelpunt veiliggesteld en gewaarmerkt [SIN AAKY5945NL].
Wij zagen op de vloer, tussen de linkermuur en de bank, een huls liggen. Wij zagen dat deze huls tussen de kabel van een verlengsnoer en een televisiekabel lag. Wij zagen het navolgende op de bodemstempel staan: "9 mm LUGUR" en "F.C.". Wij zagen in de hulsbodem een inslag, als zijnde een aftekening van de slagpin bij het afschieten van een patroon. Door ons werd de huls veiliggesteld en gewaarmerkt [SIN AAKY5944NL].
5.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 maart 2019, inzake een DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Bergen op Zoom op 29 september 2018, pagina’s 234-236 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als bevindingen van rapporteur drs. [deskundige 5] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:
De kogelpunt AAKY5945NL is bemonsterd. De bemonstering is veiliggesteld als AAKY5945NL#0l voor een DNA-onderzoek.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
AAKY5945NL#01 bemonstering van de kogelpunt
AALI5474NL referentiemonster bloed van het slachtoffer [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), afgesplitst van het stoffelijk overschot
AAIZ0764NL
In Tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 2Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN DNA kan afkomstig zijn van Matchkans DNA-profiel
AAKY5945NL#01 slachtoffer [slachtoffer] kleiner dan 1 op 1 miljard
6.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 januari 2019, inzake een schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Bergen op Zoom op 29 september 2018, pagina’s 237-248 van het forensisch dossier, voor zover inhoudende als bevindingen van rapporteur dr. ir. [deskundige 6] , NFI-deskundige schotrestenonderzoek:
1.Te onderzoeken materiaal
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN Omschrijving in aanvraag Omschrijving NFI
AAKG9018NL bemonsterset; handen van een onderzoeksset schiethanden
slachtoffer waarmee de handen van het
slachtoffer [slachtoffer] zijn
bemonsterd.
AAIZ0760NL vezels/micro, schotsporen; een schotrestenfolie waarmee
folie; linker achterzijde de verwonding achter het
gezicht linkeroor van slachtoffer
[slachtoffer] is bemonsterd.
Tabel 2 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN Omschrijving NFI
AALI5479NL een huiddeel (letsel A) uitgenomen tijdens de sectie op het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] .
AALI5480NL botdelen (letsel A) uitgenomen tijdens de sectie op het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] .
3.Vraagstelling
In de onderzoeksaanvraag 005 van 26 oktober 2018 staat vermeld:
"Zijn er op de bemonsteringen van het slachtoffer schotresten aanwezig?"
Bovenstaande vraagstelling wordt beantwoord aan de hand van een set hypothesen: Hypothese 1: Op de bemonsteringen van het slachtoffer zijn schotresten aanwezig. Hypothese 2: Op de bemonsteringen van het slachtoffer zijn géén schotresten aanwezig.
In de onderzoeksaanvraag 004 van 26 oktober 2018 staat vermeld:
"Gelieve met de uitgenomen huiddelen van het slachtoffer AAIZ0764NL en de folie AAJZ0760NL van de inschotopeningen de schootsafstand te bepalen."
4.Onderzoek
4.1
Onderzoek aanwezigheid schotresten
Bij het verschieten van een patroon met een vuurwapen - ook wel aangeduid met de term schietproces - komen deeltjes vrij. Deze deeltjes worden aangeduid met de term schotresten. Schotresten kunnen zowel organisch als anorganisch zijn. De organische deeltjes die van belang zijn voor het onderzoek bestaan voornamelijk uit (deels verbrande) nitrocellulosekruitdeeltjes. Anorganische deeltjes kunnen afkomstig zijn van de slagsas, het vuurwapen, de kogel en de huls.
4.1.1
Onderzoek schiethandenEen onderzoeksset schiethanden bestaat uit stubs. Deze stubs zijn door de Forensische Opsporing gebruikt voor het bemonsteren van de handen van het slachtoffer.
5.Resultaten
5.1
Onderzoek aanwezigheid schotresten
Op de onderzochte stubs zijn met de elektronenmicroscoop verschillende anorganische deeltjes aangetroffen. In tabel 3 zijn de deeltjes opgenomen die op basis van hun morfologie en elementsamenstelling in aanmerking komen voor schotresten.
Tabel 3 Overzicht van categorie A en B deeltjes die zijn aangetroffen op de onderzochte stubs.
Stuk van overtuiging Elementsamenstelling* Aantal Categorie
Onderzoeksset schiethanden PbBaSb 30 A
[AAKG9018NL] PbBaSb + Fe 1 B
slachtoffer [slachtoffer] PbSb 5 B
PbBa 10 B
Pb 2 B
Ba 1 B
Sb 1 B
Toelichting:
* Verklaring symbolen elementen: lood (Pb), barium (Ba), antimoon (Sb) en ijzer (Fe).
6.Interpretatie resultaten6.1 Onderzoek aanwezigheid schotresten
Het aantal en type schotresten dat initieel vrijkomt bij een schot hangt voor een groot deel af van het gebruikte vuurwapen en de verschoten munitie. Deze aantallen kunnen sterk variëren. Waar en in welke aantallen de deeltjes terechtkomen hangt vervolgens sterk af van verschillende factoren en omstandigheden tijdens het schietincident.
Het aantal schotresten dat direct op personen of objecten terechtkomt wordt primaire overdracht genoemd. Naast de primaire overdracht kunnen schotresten die aanwezig zijn op een persoon of object overgedragen worden op andere personen of objecten als deze met elkaar in contact komen. Dit is de zogenaamde secundaire overdracht.
Door activiteiten van een persoon of handelingen met een object, kunnen de aantallen aanwezige schotresten vervolgens afnemen totdat er geen deeltjes meer aanwezig zijn. Het aantal schotresten dat uiteindelijk op een bemonstering aanwezig is hangt hier sterk mee samen en varieert van nul tot enkele duizenden deeltjes. In onderstaand kader wordt de betekenis van het wel of niet aantreffen van schotresten nader toegelicht.
Met alleen het onderzoek van een bemonstering van handen, kleding of andere objecten kan niet zonder meer de vraag beantwoord worden hoe de aan- of afwezigheid van schotresten verder geduid moet worden. Op basis van literatuur, onderzoek en ervaring zijn hiervoor verschillende redenen aan te geven. De meest voorkomende redenen worden onder situaties I en II (corresponderend met de te toetsen hypothesen) nader toegelicht.
Situatie I. Op de bemonsteringen zijn schotresten aanwezig (hypothese 1).
Meest voorkomende redenen waarom er schotresten aanwezig zijn:
- De persoon heeft met een vuurwapen geschoten.
- De persoon of het object is tijdens of kort na het schot in de directe nabijheid van de schutter/plek van het schot geweest.
- De persoon of het object is fysiek in contact geweest met een tweede persoon of een object waar schotresten op aanwezig waren, waarbij een deel van de schotresten is overgedragen naar eerstgenoemde.
Situatie II. Op de bemonsteringen zijn géén schotresten aanwezig (hypothese 2).Meest voorkomende redenen waarom er géén schotresten aanwezig zijn:
- De persoon is niet betrokken bij een schietincident.
- Op de handen en kleding van de persoon zijn geen schotresten afgezet. Dit kan komen doordat er (vrijwel) geen deeltjes zijn vrijgekomen bij het schot, maar ook door andere omstandigheden zoals de weersinvloeden of het dragen van handschoenen.
- De deeltjes die zijn vrijgekomen bij het schot kunnen niet worden aangetoond met de toegepaste onderzoeksmethode of zijn niet veiliggesteld met de bemonstering.
- De schotresten zijn voordat de bemonstering plaats heeft gevonden reeds verdwenen door bepaalde handelingen. Voorbeelden hiervan zijn het wassen van handen of deze ergens langs vegen, het wassen van kleding, of het schoonmaken van een object.
De bewijskracht van de bevindingen wordt uitgedrukt door middel van een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de bevindingen in het licht van de hypothesen zoals geformuleerd in hoofdstuk 3 Vraagstelling. Bij het beschouwen van de aangetroffen deeltjes worden deze ingedeeld in twee categorieën: A en B. Categorie A deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie karakteristiek zijn voor schotresten. Van deze deeltjes zijn tot op heden geen andere bronnen van herkomst bekend dan een schietproces. Categorie B deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie in aanmerking komen voor schotresten. Van deze deeltjes zijn echter ook andere bronnen van herkomst bekend. De hoeveelheid andere bronnen van herkomst en de frequentie hiervan varieert per type categorie B deeltje. Daarmee varieert ook de bewijskracht van deze deeltjes. In het algemeen is de bewijskracht van categorie B deeltjes veel lager dan die van categorie A deeltjes.
Onderzoeksset schiethanden
Op de stubs waarmee de handen van het slachtoffer zijn bemonsterd, zijn categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen, zie tabel 3. De categorie A deeltjes voldoen aan de door het NFI voor deze categorie gehanteerde criteria. Deze deeltjes zijn tot op heden niet aangetroffen bij personen die voor zover bekend op geen enkele wijze met een schietproces te maken hebben. De aangetroffen categorie B deeltjes passen bij deze categorie A deeltjes. Op basis van de kenmerken van de verzameling aangetroffen deeltjes, de beschikbare literatuur en de ervaring op het NFI in zaakonderzoek is het naar mijn oordeel zeer veel waarschijnlijker de verzameling deeltjes aan te treffen wanneer hypothese 1 (wel schotresten aanwezig) waar is, dan wanneer hypothese 2 (géén schotresten aanwezig) waar is.
6.2
Onderzoek schootsafstandbepaling
Letsel A - schotrestenfolies, huid- en botdelen
De op de botdelen en schotrestenfolie aangetroffen nitrocellulosekruitdeeltjes zijn in combinatie met de aangetroffen verkleuringen een aanwijzing voor een korte schootsafstand. Deze sporen, in combinatie met de onregelmatige vorm en relatief grote afmetingen (zie ook het voorlopig sectierapport) van de verwonding passen beter bij een schootsafstand van 0 centimeter (opgezet schot), dan bij een grotere schootsafstand. Hierbij is aangenomen dat er gebruik is gemaakt van een handvuurwapen, dat er loodhoudende munitie is gebruikt (gebaseerd op de resultaten in paragraaf 5.1) en dat er sprake is van een direct schot (er zijn geen aanwijzing gevonden voor een indirect schot).
7.Conclusie7.1 Onderzoek aanwezigheid schotrestenDe bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de onderzoeksset schiethanden [AAKG9018NL] waarmee de handen van slachtoffer [slachtoffer] zijn bemonsterd, zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
7.2
Onderzoek schootsafstandbepalingDe bevindingen van het onderzoek aan de huid- [AALI5479NL] en botdelen [AALI5480NL] en de schotrestenfolie [AAIZ0760NL] behorende bij letsel A van slachtoffer [slachtoffer] zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand gelijk is aan 0 centimeter (opgezet schot), dan wanneer de schootsafstand groter dan 0 centimeter is.

7..Het herziene rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 oktober 2019, inzake een munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Bergen op Zoom op 29 september 2018, afzonderlijk in het procesdossier gevoegd, voor zover inhoudende als bevindingen van rapporteur [deskundige 1] , NFI-deskundige wapens en munitie:

De volgende informatie werd verkregen uit de drie onderzoeksaanvragen: (…). Met betrekking tot de twee hulzen [AAMH5754NL en -55 NL] werd nog opgemerkt: Betreffen twee hulzen die zijn aangetroffen bij een zoeking in de woning van de verdachte.
Met betrekking tot de huls [AAKY5944NL] en de kogel [AAKY5945NL] werd gevraagd:
Met welk type wapen is de huls afgeschoten?
Is de kogel met hetzelfde wapen verschoten als de huls?
Horen de huls en de kogelpunt bij elkaar?
Met betrekking tot de hulzen [AAMH5754NL en -55NL] werd gevraagd:
4. Horen deze hulzen en de kogelpunt [AAKY5945NL], die eerder aan het NFI aangeboden zijn voor onderzoek, bij elkaar?
Hulzen [AAKY5944NL, AAMH5754NL en -55NL]De huls [AAKY5944NL] is voorzien van het bodemstempel ‘FC 9MM LUGER’. De twee hulzen [AAMH5754NL en -55NL] zijn voorzien van het bodemstempel ‘G.F.L. 9mm LUGER’.
Gezien deze bodemstempels en de afmetingen zijn de drie hulzen van het kaliber 9mm Parabellum. De aanduiding ‘9mm LUGER’ is hiervan een synoniem. De letters ‘G.F.L.’ duiden op het munitiemerk Fiocchi. De letters ‘FC’ duiden op het munitiemerk Federal en/of American Eagle.
Kogel [AAKY5945NL]
Deze koperkleurige volmantelkogel heeft een massa van 7,99 gram. Gezien deze massa en de uiterlijke kenmerken past de kogel het best bij het kaliber 9mm Parabellum.
ConclusieVraag 1:
De huls [AAKY5944NL] is vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum.
Vraag 2:
De kogel [AAKY5945NL] is vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool of machinepistool van het kaliber 9mm Parabellum.
Vraag 3:
Qua kaliber en uitvoering kunnen de huls [AAKY5944NL] en de kogel [AAKY5945NL] bij elkaar horen, in die zin dat ze tot dezelfde patroon kunnen hebben behoord.

8..

Het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale recherche, afdeling wapens, munitie en explosieven, team forensische opsporing, proces-verbaal nummer 2018229372-KP041, d.d. 23 oktober 2019, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 15] , afzonderlijk in het procesdossier gevoegd, voor zover inhoudende als relaas van voornoemde verbalisant:

Naar aanleiding van een schietincident dat plaatsvond op 29 september 2018 te Bergen op Zoom, werden door het onderzoekteam de navolgende stukken van overtuiging (SVO’s) voor onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gezonden.
Het betreft de navolgende stukken van overtuiging:
Een patroonhuls, SIN AAKY5944NL
Een kogelpunt, SIN AAKY5945NL
(…)
De hiervoor genoemde stukken van overtuiging zijn door het NFI onderzocht en van de onderzoeksresultaten werd, onder NFI zaaknummer 201 8.09.28.168, gerapporteerd aan het onderzoeksteam.
Van het onderzoeksteam kreeg ik het verzoek om aan de hand van het NFI rapport vast te stellen tot welke categorie munitie de aangetroffen stukken van overtuiging behoren. Ik kreeg tevens het verzoek om aan de hand van ditzelfde rapport vast te stellen tot welke categorie wapens de wapens behoren waarmee deze munitie volgens het NFI rapport zouden kunnen zijn afgeschoten.
De patroonhuls voorzien van SIN AAKY5944NL, is een patroonhuls in het kaliber 9 mm, van het merk Federal.
Ingevolge artikel 3 lid 2 van de Wet Wapens en Munitie zijn de bepalingen betreffende munitie mede van toepassing op onderdelen van die munitie, voor zover geschikt om munitie van te maken. De hiervoor beschreven patroonhulzen zijn geschikt om munitie van te maken.
De patroonhuls is onderdeel van munitie in de zin van artikel 1, onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Het voorhanden hebben van deze onderdelen van munitie is een overtreding van artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie en is strafbaar gesteld in artikel 55 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie.
De kogelpunt voorzien van SIN AAKY5945NL is een projectiel dat volgens het rapport van het NFI is afgeschoten met een vuurwapen.
In het NFI-rapport wordt gesproken over verschillende vuurwapens. Daar waar gesproken wordt over een (semi)automatisch pistool (pistool en machinepistool) gaat dit over verschillende vuurwapens die ook tot verschillende categorieën wapens van de Wet Wapens en Munitie behoren.
Een semiautomatisch pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, sub 2,3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie.

9..Tapgesprek tussen [vriendin van de verdachte] en verdachte [verdachte] d.d. 29 september 2018 te 20.00 uur, dossierpagina’s 803-804, voor zover inhoudende:

WOORDELIJK
[verdachte] huilt weet je wat er gebeurd is?
[verdachte] huilt
[vriendin van de verdachte] : oké laat maar. Waarom wordt er dan gezegd dat jij haar hebt doodgeslagen?
[verdachte] : weet je wat er precies gebeurd is? Ik stond bij haar in de keuken, wij waren gewoon aan het praten, we hadden het over [betrokkene] , we hadden het over dit en nog allemaal bullshit. Dat zij die [betrokkene] wilde afmaken en op een gegeven moment pakt zij dat ding af van mij en die richtte ze op mij. En toen zei ik tegen haar: ...... niks mee (ntv). En toen heeft zij 'm doorgeladen en toen heeft ze 'm op mij gericht, toen heb ik 'm afgepakt, heb ik hem weggelegd, niet ontladen. Toen heeft ze 'm weer gepakt, toen heeft ze 'm op haar eigen hoofd gezet en toen heeft ze gezegd tegen mij: als ik jou niet kan krijgen, dan kan niemand jou krijgen. Daarna heeft ze gezegd: als er nu iets gebeurd dan denkt iedereen dat jij het hebt gedaan en dan ben ik misschien wel weg maar dan heb jij ook een probleem zo.
Toen is ze op de bank gaan liggen, ik ben ook op de bank gaan zitten, ze had dat ding nog steeds vast. Toen heeft ze 'm tegen haar hoofd gezet en gezegd: ik doe het echt he, ik doe het echt he.
Maar ik zag dat dat ding niet op safe stond en ik zei tegen haar: luister, niet spelen, niet spelen, het is geen speelgoed, niet doen, niet doen, niet doen. Kap er mee, kap er mee. Het is geen speelgoed, kap daarmee, niet doen. Op een gegeven moment keek zij mij heel raar aan in een keer, heel raar, en toen heb ik geprobeerd dat ding van haar af te pakken en toen ging is ie afgegaan.
[verdachte] huilt.
[vriendin van de verdachte] zegt dat [verdachte] naar het politiebureau moet gaan.
[verdachte] zegt huilend: (…) Oh [slachtoffer] . (…) Ik had hem gewoon niet zo moeten pakken.
10.
Tapgesprek tussen [broer van het slachtoffer] en verdachte [verdachte] d.d. 14 oktober 2018 te 15.10 uur, dossierpagina 737, voor zover inhoudende:
[broer van de verdachte] vraagt vervolgens of dat [verdachte] wil uitleggen hoe het echt is gebeurd.
[verdachte] geeft aan dat het is gegaan zoals hij heeft gezegd.
[broer van de verdachte] vraagt of zij dat wapen tegen zijn hoofd zette.
[verdachte] geeft vervolgens aan dat hij het moeilijk vind om daarover te praten, omdat hij heel veel herbelevingen heeft.
[verdachte] zegt vervolgens het volgende letterlijk weergegeven:
O = [verdachte]
O: Maar in ieder geval, ja, ze had die op een gegeven moment gepakt uit mijn broek, toen heb ik die van haar afgepakt en toen heeft zij hem weer gepakt en een beetje rare dingen gezegd en toen heeft zij hem op een gegeven moment doorgeladen. Toen heeft ze die een tijdje vast gehad, toen is ze op de bank gaan liggen en toen heeft ze die, zeg maar, zo zijwaarts op haar hoofd gezet en
(opm. verbalisant: De verbinding wordt plots verbroken.)
11.
Tapgesprek tussen [broer van het slachtoffer] en verdachte [verdachte] d.d. 14 oktober 2018 te 15.15 uur, dossierpagina’s 738-739, voor zover inhoudende:
Beiden geven aan dat ze wegvielen.
[verdachte] vraagt wat [broer van de verdachte] nog gehoord heeft.
[broer van de verdachte] geeft aan dat zijwaarts op haar hoofd.
Vervolgens zegt [verdachte] letterlijk uitgewerkt het volgende:
O= [verdachte]
S= [broer van de verdachte]
O: Ja, maare ja, ze deed een beetje zo'n raar dansje. Er was helemaal niks aan de hand ofzo. We hadden niet eens ruzie of iets, helemaal niks. Dus op een gegeven moment, ik zei tegen haar van: "Doe nou niet, dat ding is geladen. Snap je het zijn geen spelletjes. Op een gegeven moment, ik wil die van haar afpakken zo, maar zij deed ook gewoon lijp met die arm van haar en zo. Ik wil die van haar afpakken en die kankerding gaat in een keer af jongen.
S: Sjongejonge.
O: Ja...
(opmerking verbalisant: Te horen is dat [verdachte] hard door de telefoon blaast)
12.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 oktober 2018, dossierpagina’s 187-188, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [vader van de verdachte] :
Ik ben de vader van [verdachte] . Vandaag op zaterdag 29 september 2018 om 01:09 uur belde [broer van de verdachte] , mijn zoon, mij op. Hij zei dat ik [verdachte] moest bellen omdat er iets ergs gebeurd was. [broer van de verdachte] vertelde dat [verdachte] zo aan het janken was dat hij er niets van kon maken en dat er iets erg gebeurd moest zijn.
Direct hierna belde [verdachte] mij, dit was om 01:10 uur. Hij was totaal in paniek en geëmotioneerd. Hij huilde. Hij zei dat [slachtoffer] en hij woorden hadden gehad, dat het uit de hand gelopen was en dat zij een pistool pakte en dat het toen af ging. Hij zei: “Wat moet ik doen, wat moet ik doen?”.
Hij vroeg me wat hij moest doen. Hierop heb ik gezegd dat hij zich bij de politie moest melden. Ik vroeg hoe het met [slachtoffer] was en hij antwoordde: “Ik weet het niet ze lag op de bank.”. Op de manier hoe hij het zei maakte ik op dat hij daar niet meer was.
Ik heb direct 112 gebeld met hetgeen wat hij me vertelde. Het gesprek duurde misschien maar 1,5 minuut en hij was continu hevig aan het huilen waardoor het lastig was meer informatie uit hem te krijgen.
13.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 september 2018, dossierpagina’s 1499-1508, voor zover inhoudende als woordelijke verklaring van verdachte [verdachte] :
(Het hof begrijpt:)
V = Vraag verhorend verbalisanten
A = Antwoord verdachte [verdachte]
O = Opmerking verbalisanten
OR = Opmerking raadsman
V = Dan was eigenlijk de eerste vraag van, vertel je verhaal?
A = Ik eh .. Ja het was vrijdag dat het gebeurd is. Ehm. Ik zou met [slachtoffer] , ehm, d'r is een
tijd .. D'r is een tas verdwenen uit mijn auto. Enne, ik zou met [slachtoffer] , zou ik eh, zou ik bij iemand langs gaan. Ze had een vermoeden wie die tas zou kunnen hebben. Dus ik ben toen naar [slachtoffer] toe gegaan.
V = Ja?
A = En eh .. (verdachte zucht) ik heb toen eh .. We hebben op de bank gezeten zij heeft iemand, zij heeft iemand gebeld. [getuige 4] was dat volgens mij. En ze wilde met hem, met hem wilde ze bij eh .. degene bij wie die tas zou hebben wilde ze .. aan, aan de deur gaan dus ik heb daar op gewacht. Ik heb een vriend van mij gebeld om te vragen of die mee wilde gaan. Die heb ik opgehaald. Ik heb toen ook iemand anders bij die vriend van mij thuis afgezet want hij zat thuis en hij had geen sleutel dus er moest iemand bij hem binnen blijven anders kon die naar afloop niet meer zelf binnen.
En eh, ik ben toen eh, naar .. Die vriend, die vriend van mij is uiteindelijk weg gegaan. Want de jongen die [slachtoffer] had gebeld, die met ons mee zou gaan, die is niet op komen dagen. Dus hij is weg gegaan. Ik heb toen eh .. die jongen die ik bij die vriend van mij heb afgezet.. Ja t is ..
(verdachte kijkt zijn advocaat vragend aan).
O = Nee nee ..
A = Die jongen die die.
V = Ja?
A = .. die ik bij die vriend van mij had afgezet om eh om de deur open te kunnen maken.
V = Ja?
A = Die heb ik opgehaald. Die heb ik weer afgezet op de [adres plaats delict/woning slachtoffer] want die woont ook op de [adres plaats delict/woning slachtoffer] . En toen ben ik naar boven gelopen naar [slachtoffer] . (…) Toen eh, toen heeft ze mijn vuurwapen in handen gekregen. En eh .. Das nie, das niet de eerste keer, dat dat gebeurd is. En dat was ook eh, dat deed ze vaker. Da was gewoon heel stom .. Het was gewoon een heel stom spel. Ze heeft ook de trekker overgehaald. Hij is niet afgegaan. Zat zat zat op dat moment nog geen patroon in de kamer. Dus ik heb het pistool van haar afgepakt. (…) En eh dus dus daarna is ze er weer mee gaan spelen. Toen heeft ze span geffinks (fon)(ntv) overgehaald. En eh .. Toen heeft ze, toen heeft ze op mij gericht. Ze heeft m op d'r eigen gericht. Toen heeft ze tegen mij gezegd van eh, als ik jou niet kan krijgen dan kan niemand jou krijgen. En toen heeft ze ook gezegd van eh, als er nu iets zou gebeuren dan ben ik weg maar dan ben jij ook weg. En eh .. da ging, da ging een tijdje zo door maar omdat die doorgeladen was durfde ik hem niet zomaar van haar af te pakken ik eh ..
Dus toen eh, toen zijn we op de bank gaan zitten. En toen hield ze 'm eh .. tegen d'r hoofd. En dat was zeg maar lachen, dat ging lacherig en dat eh .. Ik was al bang want ik had al het gevoel dat het mis zou gaan. Nou toen heeft ze .. Toen is ze gaan leunen. Toen heeft ze het pistool tegen haar hoofd aan gezet. En toen heeft ze me met een hele rare blik heeft ze me aangekeken. Eigenlijk, eigenlijk lachend. En ik ben daarop ben ik eh .. ben ik opgestaan. En ik ben naar haar toe gerend. En ik eh .. Ik vond het.. Ik wilde het eigenlijk afpakken en toen eh .. toen ging die af.
(verdachte wordt zichtbaar emotioneel)
O = Dat is eh .. Ik weet eigenlijk niet hoe ik moet reageren. Dat is heftig om dat zo mee te maken.
A = Dat is dat is dat is eh belachelijk. Dat is idioot. Ik had dat ding nooit mee moeten nemen ik heb ook heel fout gereageerd, ik ben gelijk weggegaan daarna. Ik heb, maar ik had gewoon gelijk de politie en ambulance moeten bellen, ik had gelijk .. maar ik was zo aan eh .. Het was al gebeurd en heb ik haar nog vast gehad echt zo van [slachtoffer] wordt wakker alsjeblieft, wordt wakker alsjeblieft en .. en eh ik heb nog even geprobeerd om nog even, om om 'r een knuffel te geven of om om d'r even goed te leggen maar op een gegeven moment hoorde ik een geluid want.. Ik heb het wel gezien, dat dat pistool afging, en ik heb ook gezien dat het op haar hoofd gericht was dus ik wist wel wat er gebeurd was, maar ik realiseerde het me pas toen ik een geluidje hoorde. En da .. geluid van bloed wat er uit loopt zeg maar.
V = (…) Wat voor wapen was het?
A = Een CZ, 75, SP01. Shadow.
V = Is het een revolver of een pistool?
A = Pistool
OR = Kaliber weet je dat?
A = 9 millimeter.
V = Waar stond jij toen het wapen afging?
A = Met mijn rechterknie eh eh zat ik op de bank. Dus ik dus ik stond op mijn linkerbeen. En ik zat met mijn rechterknie op de bank. Enne en met me allebei mijn handen reikte ik naar het pistool.
V = Wanneer ben jij voor het eerst alcohol gaan drinken vrijdag?
A = Net voor ik [getuige 6] op ging halen bij [getuige 5] .
V = Toen heb jij bij [slachtoffer] wat gedronken?
A = Ja.
V = Wat dronk je?
A = Wodka.
V = En hoeveel?
A = 3 glazen.
14.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 3 november 2018, dossierpagina’s 439 en 440, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 6] :
Ik woon (…) op het adres de [woonadres getuige 6] .
[verdachte] [had] gebeld
(hof: op vrijdagavond 28 september 2018)of ik op iemands huis wilde oppassen (…). (…) ik reed met [verdachte] mee. [verdachte] reed in een Citroën. Ik paste op de woning terwijl de Poolse man en [verdachte] weggingen. Het duurde zo’n half uurtje tot drie kwartier voordat ze terugkwamen.
De Poolse man vertelde dat [verdachte] nog wat aan het ophalen was en dat hij iets later kwam. Het duurde ongeveer 5 tot 10 minuten en toen kwam [verdachte] mij ophalen. Wij reden toen rechtstreeks naar de [adres plaats delict/woning slachtoffer] . Ik ben direct naar mijn appartement gegaan (…).
[verdachte] was wel aangeschoten toen hij mij ophaalde.
Ik denk dat ik door [verdachte] om 23.15 of 23.30 uur ben thuisgebracht.

15..Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 februari 2019, dossierpagina’s 1521-1578, voor zover inhoudende het verbatim uitgewerkte verhoor van de verdachte op 4 januari 2019:

VE = Verklaring verdachte [verdachte]
VD = Verbalisant [verbalisant 16]
VV = Verbalisant [verbalisant 17]
VV: We gaan even naar het moment van de dag dat het gebeurd is he, van het incident, dus de achtentwintigste september, vanaf welk moment had jij de beschikking over het, over het gebruikte vuurwapen. Vanaf welk moment had jij het?
VE: Een maand of twee maanden.
VV: Nee, nee de beschikking bedoel ik dan eh, had jij het voor de pak, laat ik het zo zeggen. Populair gezegd. Vanaf welk moment op die dag had je het wapen of bij je of op een plaats dat je het, dat je het direct.
VE: Dat ik het voor handen had, zeg maar?
VD: Ja.
VV: Ja, voor handen had.
VE: Uhm, volgens mij vanaf die eh, vanaf de voormiddag denk, toen heb ik hem opgehaald.
VV: Mm. Vanaf de voormiddag en.
VE: Ja.
VV: En wat voor tijd moet ik dan ongeveer denken?
VE: Ja eh, ja voormiddag, ochtend, ochtend middag. Ik denk tussen eh, ik denk tussen
elf uur 's ochtend en eh, twee uur ’s middags, zo iets.
VV: (…) En uhm, op moment dat jij bij [slachtoffer] in de woning bent he, die vrijdagavond he, uhm wat is de toestand van het wapen dan?
VE: Gewoon zoals ik net omschreef, gewoon patroonhouder er wel in maar niet eh, niet geladen.
VV: Niet doorgeladen. En is het dan in je tasje of in je broeksband?
VE: In mijn broek.
VV: In jouw broeksband. En hoeveel patronen bevonden zich in het wapen?
VE: Eh, pff.
VD: In de patronenhouder?
VE: Volgens mij konden er eenentwintig in of zo, twintig. Volgens mij zaten er achttien
in of. Zeventien of achttien denk.
VV: En hoe weet je dat?
VE: Ik heb ze weleens, heb ze weleens geteld. Laat we het op zeventien of achttien houden.
VV: Dan willen we nu verder gaan met de toedracht met jou te bespreken. (…)
VE: Ik kom van buiten, ik kom binnen en [slachtoffer] zit dan op de bank.
VV: Ja.
VE: Op een gegeven moment eh, ja het gesprek ging gewoon goed. We hadden helemaal geen ruzie of zo. Maar [slachtoffer] werd toch een beetje eh, baldadig of zo.
VE: Ze heeft op een gegeven moment heeft zij eh, heeft zij dat pistool uit mijn
broeksband gepakt, zeg maar.
VV: En waar gebeurde dat?
VE: Hierzo.
VV: In de keuken ook.
VE: Ik sta hier. (VE wijst naar de plattegrond)
VV: Jij staat met je rug naar de eh, naar de grote raam.
VE: Ja.
VE: En op een gegeven moment eh, ja zij richting, ze heeft hem nog een keer op mij
gericht ook.
VE: Ze hebt de trekker over gehaald.
VE: Geen risico meenemen. Maar in ieder geval, zij wist ook wel eh, dat eh, dat het
pistool op safe stond of zo of eh. Ken je misschien voorstellen, ik heb ook, ik ben ook best wel veel bij [slachtoffer] geweest, ook lange tijd. Toen droeg ik altijd vuurwapens, zij wist ook ongeveer hoe dat die werkt. Eh, ja goed, toen heb ik hem op een gegeven moment afgepakt. Toen heb ik hem naast me gelegd. Op de eh, op de vensterbank. En toen is zij weer terug gaan staan hier. (VE wijst op de plattegrond) Bij de (onverstaanbaar)
VV: Bij de aanrecht?
VE: Ja.
VV: Mm. En je legt hem dan waar, als je, als je bij de vensterbank bent. Waar leg je dat wapen dan?
VE: Rechts naast me.
VV: Recht naast je, dus aan de kant eigenlijk van eh, van waar het zitje (VV wijst op de kaart)
VE: Denk ik. Dat kan ook hier zijn geweest. (VE wijst op de plattegrond)
VV: Mm.
VE: Ik weet het niet. Leg (onverstaanbaar)
VV: In de vensterbank?
VE: Eh.
VV: Direct bij jou eh.
VE: Ja.
VV: Mm.
VE: En op een gegeven moment krijgt zij hem weer.
VV: Want hoe gaat dat dan?
VE: Ze pakt hem weer. Ja, ik weet niet, tenminste. Ik ging effe naar het aanrecht, volgens mij om iets te pakken en ik draaide me om en ze had hem weer in haar
handen.
VV: Oké.
VE: Maar deze keer had ze de dinge, de spanningsgreep eh, getrokken. Dus ze had hem, dus er zat een patroon in de eh, kamer gedaan, zeg maar. En toen eh, toen is ze eh,
toen is ze naar de bank gegaan. Ze heeft ook nog een keer op mij heb ze hem, heb ze hem nog gericht. Op zichzelf heb ze ook nog een keer gericht voordat ze, voordat ze, voordat ze op de bank ging zeg maar, op de bank ging zitten. En eh, uiteindelijk eh, ik heb haar nog wel gezegd, ja nu moet je uit gaan kijken want nou zit er wel een eh, een patroon in de kamer, zeg maar. En ik wilde hem niet te, niet te abrupt van haar afpakken, zeg maar.
VV: Mm.
VE: Ik wilde niet eh. Maar goed toen heeft ze hem eh, op de bank heeft ze hem tegen haar hoofd aangezet, maar daarvoor hadden we ook al eh, heeft ze ook al aan mij laten merken dat ze niet mee eens was dat ik het met [vriendin van de verdachte] had en zo. En he, had ze ook gezegd van eh, ja weetje wat eh, als ik jou niet heb, dan niemand maar he, op zo manier. Ja toen ben ik op de bank gaan liggen toen heeft ze dat eh, heeft dat ding uiteindelijk tegen haar hoofd gezet. Ik ben naar haar toegelopen, ik zat trouwens op de bank hoor. (VE wijst op de plattegrond) Ik zat hier.
VV: Ja beschrijf dat eens stap voor stap. Ze heeft hem dan van je afgepakt. (VD wijst op de plattegrond) Uhm, je vertelt dan gaat ze naar de bank toe.
VE: Ja.
VV: En vanaf dan? Dan heeft ze, heeft ze hem doorgeladen.
VE: (Ve wijst naar de plattegrond) (onverstaanbaar, men praat door elkaar)
VV: Dan heeft ze hem op jou gericht. Dan zeg je wees toch voorzichtig.
VE: Ja, dan sta ik nog hier zeg maar (VE wijst op de plattegrond)
VV: Mm. Dan sta je nog bij het grote raam.
VE: Ja. Dan gaat ze op de bank zitten en ik loop, ik loop, zij loopt mee en ik ga op de
leuning zitten, hier (VE wijst op de plattegrond)
VV: Mm. Op de, op de lange poot van de L zeg maar.
VE: Ja.
VV: Dan eh.
VE: Op het uiteinde van de leuning,
VV: Op het uiteinde, ja.
VE: En eh, ja toen heb we daar gepraat effe met der. Over eh, kap ermee en eh, ja, ze lachte er ook een beetje mee. Ja ik heb ook eh, heb ook maar mee gelachen. Als een boer met kiespijn eigenlijk. Goed eh, uiteindelijk heeft ze hem tegen haar hoofd gezet. En ik heb hem eh, heb hem proberen af te pakken. Ik probeerde eigenlijk op dat moment eh, want ze had hem al meerdere keren tegen haar hoofd aangezet. Ik probeerde, ik probeerde eigenlijk op dat moment, probeerde ik hem eh, ja der, der pols vast te grijpen en dan, zeg maar met mijn duim tussen, tussen eh, ja, tussen de haan en de slagpin te komen, zeg maar. Dus mocht tie zeg maar, afgaan of weet veel wat, dat tie eh, ja dat tie niet af zou gaan. Dat die, dat die patroon niet ontstoken zou worden, zeg maar.
VV: Mm.
VE: Dat heb ik eigenlijke eh, geprobeerd te doen en dat is allemaal fout gegaan. Toen eh,
toen ging tie knallen.
(…)
VV: Maar wat, wat weet je nog in detail of wat weet je nog van eh, het moment dat eh, dat [slachtoffer] dus op de bank is.
VE: Mm.
VV: Je zegt, ze heeft dus dan een pistool vast.
VV: Uhm, [slachtoffer] gaat op de eh, de bank met het wapen zeg je (VV wijst aan op de plattegrond) kan jij ons vertellen hoe zij dan dat wapen vast heeft op dat moment.
VE: Ja, ze ligt gewoon op der rechterzijde en ze heeft hem zo. (VE houdt zijn linkerhand met zijn vinger tegen zijn slaap aan)
VV: Ze heeft hem, je doet het voor met je linkerhand. (VE houdt zijn vinger tegen zijn slaap aan)
VE: Ja.
VV: Je wijst met je vinger alsof dat de loop is naar haar, naar haar hoofd toe?
VE: Ja.
VV: Oké. Duidelijk. Uhm, ook nog gelezen dat je gezegd hebt van eh, ze legt het pistool zijwaarts op haar hoofd, tegen haar slaap aan.
VE: Ja, zoals ik daarnet voordeed.
(…)
VV: Uhm. Vanaf dat moment, beschrijf nog eens wat er dan gebeurt. Want dat is heel belangrijk.
VE: Eh, ze heeft hem meerdere keren die avond tegen d’r hoofd aangezet daar.
VV: Mm.
VE: Terwijl zij, terwijl zij in die positie op de bank ligt. Ik ben ook een keer eh, ben tussendoor ook een keer naar haar toegelopen. Heb ik haar bij der pols gepakt, zeg maar.
VV: Mm.
VE: En eh, zeg maar om dat wapen van haar af te bewegen.
VV: Mm.
VE: En ik wilde hem dan ook wel afpakken, maar ik merkte dat zij zoveel tegendruk zette, zeg maar.
VV: Mm.
VE: Want ik trok het wapen zeg maar, van der hoofd af, want ik pakte haar pols vast.
VV: Mm.
VE: Maar zij eh, ja maar zij bood, bood weerstand dus dat kwam op een gegeven moment zelfs met een tikje tegen haar eigen hoofd aan, dus ik denk van eh, ja van laat maar zitten. Die ga ik niet zo proberen af te pakken.
VV: Mm.
VE: Maar goed ik denk eh, blijf eh, blijf maar effe in gesprek eh. Ben weer, ben weer terug gaan zitten.
VV: En dat wapen is op dat moment al doorgeladen dus met
VE: Ja.
VV: Dus met patroon in de kamer?
VE: Ja.
VV: Mm.
VE: En toen op een gegeven moment uhm, ja toen ben ik weer terug gaan zitten op de leuning. En eh, toen heeft ze, toen heeft ze hem weer tegen eh, weer tegen haar hoofd gezet. En eh, ja toen heb ik geprobeerd hem af te pakken. Toen heb ik, ja wat ik net uitgelegde dat ik mijn duim tussen de haan en de slagpin probeerde te doen. Dat ik gelijk d’r pols probeerde, probeerde weg te halen. En eh, toen is het gebeurd.
16.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 16 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Dat feit
(hof: het tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-665109-19)beken ik. Het was een pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, een 9 millimeter kaliber met munitie. Ik had dat pistool met daarbij munitie voorhanden op 28 september 2018 te Bergen op Zoom. Er konden 17 tot 18 patronen in, maar zoveel zaten er niet in op 28 september 2018. Ik ben op de hoogte van de werking van dat wapen.
De laatste keer dat ik op 28 september 2018 het appartementencomplex aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] in Bergen op Zoom binnen kwam ging ik allereerst met de lift naar boven. Ik had geen sleutel van de woning van [slachtoffer] . Ik klopte aan, op de deur. Het is ook mogelijk dat ik heb aangebeld. Soms zag [slachtoffer] mij ook al komen aanrijden. Dan was de deur al open, maar toen ik voor het laatst bij haar was heeft zij de deur open gedaan, dat weet ik zeker. Ik stond bij de deur toen ik de woning in ging. Ik ging toen naar de keuken/woonkamer, dat is een open keuken met een scheiding. [slachtoffer] was best boos en geïrriteerd, een beetje opgefokt. De reden daarvan weet ik niet. Ze was baldadig. Ze was ook boos op [betrokkene] (…). Ik weet niet waarom dat onderwerp ineens op kwam. Ik weet niet waarom ze boos was op [betrokkene] . Ik was die avond eerder bij [slachtoffer] geweest. Diezelfde avond hebben we veel gepraat en de sfeer was ‘relaxed’, maar de laatste keer dat ik bij haar was, was de sfeer anders. Ik was ook wel gewend van haar dat ze ineens boos kon worden, daar zocht ik verder niks achter. Wij zouden die avond bij [betrokkene] een tas op gaan halen, maar dat ging ineens niet door. Het klopt dat dit mijn tas was. [slachtoffer] liep te vloeken op [betrokkene] , ze noemde hem een teringlijer. [slachtoffer] heeft het pistool achter mijn broeksband gepakt. Ze wist dat ik daar mijn pistool had. Ze was baldadig, ik weet niet waarom. Ze heeft toen een keer op mij gericht, uit baldadigheid. Niet omdat ze mij iets aan wilde doen in ieder geval, dat weet ik zeker. Er was geen ruzie tussen ons beiden, helemaal niet zelfs. We stonden toen in de keuken. Het richten op mij was denk ik als een grap bedoeld. Ik reageerde niet op het moment dat ze het wapen op me richtte en deed alsof het me koud liet. Het pistool heeft ze ook in de keuken tegen haar eigen hoofd gezet. Uiteindelijk heb ik het pistool van haar afgepakt. Ik heb het pistool naast me neergelegd in de vensterbank. Daarna heeft [slachtoffer] het pistool nog een keer gepakt en heeft ze het wapen nog een keer op mij gericht. Op enig moment is ze naar de bank gelopen en heeft ze het wapen doorgeladen. Toen is ze op de bank gaan liggen. Ik dacht er niet bij na om het wapen weer achter mijn broeksband te doen en in plaats daarvan op de vensterbank te leggen. Ik denk dat [slachtoffer] het wapen doorlaadde omdat zij de eerste keer toen ze het wapen op mij richtte geen indruk op mij maakte. Het wapen had ze in haar rechterhand toen ze dat doorlaadde. [slachtoffer] is daarna op haar rechterzij gaan liggen op de bank. Haar benen lagen niet languit op de bank, maar een beetje op de grond en opgetrokken. Het pistool heeft ze toen tegen haar hoofd gezet, met haar linkerhand. Ik ben toen op de hoek van de bank gaan zitten. Toen heb ik een aantal dingen tegen haar gezegd. Ik zei dat ze normaal moest doen. Dat ging niet over die [betrokkene] . Verder hebben we niet veel gezegd.
[slachtoffer] deed wel vaker van die rare dingen. We zouden die avond een tas op gaan halen en dat ging op een gegeven moment niet meer door. Ik had dus geen reden meer om daar te blijven. Ik denk dat ze daarom zo deed, om mij daar te houden. [slachtoffer] wist ook dat ik die avond naar [vriendin van de verdachte] ging en dat [vriendin van de verdachte] mij de hele avond belde. Ik denk dat ze dat niet wilde. Ik heb geprobeerd het wapen van [slachtoffer] af te pakken en dacht dat het wel goed zou zijn als ik mijn duim tussen de haan en de slagpin zou doen. (…). Ik pakte het wapen beet met rechts en met links pakte ik de pols van haar linkerhand vast. Toen heb ik het wapen uit haar hand willen trekken en toen is het wapen (…) afgegaan. Door de onstuimigheid van mij is het wapen denk ik afgegaan.
Ik had mijn hand om het wapen heen, maar het kan dat ik (…) in de trekker heb gepakt, (…). Het ging zo snel. Het pistool ging af, dat hoorde ik ook, maar ik zag aanvankelijk niet dat [slachtoffer] geraakt was. Ze bewoog ook nog dus ik dacht dat ze niet geraakt was. Eerst was er niks te zien, pas later zag ik bloed. Pas de tweede keer toen ik keek (…) zag ik bloed en wist ik dat het fout was.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de subsidiair tenlastegelegde dood door schuld in de zaak met parketnummer 02-800545-18. Daartoe is aangevoerd dat van roekeloosheid geen sprake kan zijn, omdat aan de strenge eisen voor roekeloosheid, die daaraan op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad worden gesteld, bij lange na niet is voldaan. Voorts kan in de visie van de verdediging het meenemen van het vuurwapen niet worden gezien als de laatste schakel in de causale keten en derhalve niet als conditio sine qua non tot het gevolg, reden waarom er sprake is van causaliteitsonzekerheid tussen de gedraging van de verdachte en de dood van het slachtoffer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 28 september 2018 naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer] aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom heeft begeven. De verdachte droeg toen een vuurwapen van het merk CZ, model 75 SP01 Shadow, een semiautomatisch ‘single action’-pistool. De verdachte droeg het wapen achter zijn broeksband. Het slachtoffer heeft het vuurwapen tot tweemaal toe van de verdachte afgepakt. Dat was mogelijk, omdat de verdachte heeft verzuimd om het wapen zorgvuldig onder zich te houden, onder meer door dat wapen voor het grijpen in de vensterbank te leggen. Nadat het slachtoffer het wapen voor het laatst in handen kreeg, heeft zij het wapen doorgeladen, hetgeen de verdachte wist en reden was dat hij het wapen niet zomaar van het slachtoffer durfde af te pakken. De verdachte was op de hoogte van de werking van het wapen. Toen het slachtoffer, dat op dat moment op haar rechterzij op de bank lag, het wapen met haar linkerhand tegen haar hoofd zette, heeft de verdachte – wetende dat het wapen doorgeladen was – getracht om het vuurwapen van het slachtoffer af te pakken, nadat hij een eerdere poging om het doorgeladen wapen van het slachtoffer af te pakken heeft gestaakt omdat zij weerstand bood. Bij die tweede poging het wapen af te pakken, naar eigen zeggen van de verdachte: door ‘onstuimigheid’, is het wapen afgegaan en is het slachtoffer dodelijk getroffen. De verdachte was er deze tweede keer van op de hoogte dat het slachtoffer bij de eerste keer weerstand had geboden. De verdachte had kort daarvoor drie glazen wodka gedronken en was derhalve onder invloed van alcohol.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, door onder voornoemde omstandigheden aldus te handelen en zich aldus te gedragen, een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid heeft vertoond en zich buitengewoon onvoorzichtig heeft gedragen, waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen (namelijk dat het doorgeladen wapen af zou gaan met een fataal schot tot gevolg), alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, dan wel ten minste had moeten zijn. De verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust het onaanvaardbare risico genomen dat het doorgeladen wapen af zou gaan.
Naar het oordeel van het hof is het gedrag van de verdachte als roekeloos aan te merken en is het aan zijn schuld te wijten dat het slachtoffer [slachtoffer] is komen te overlijden als gevolg van de schotwond in haar hoofd. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is naar het oordeel van het hof het causale verband tussen het gedrag van de verdachte en het intreden van de dood op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen een gegeven. Immers, als de verdachte zich niet met een vuurwapen naar de woning had begeven, het wapen zorgvuldig onder zich zou hebben gehouden en niet in de handen van het slachtoffer had laten terechtkomen en evenmin ten tweede male had getracht om het doorgeladen vuurwapen af te pakken, was het fatale schot niet afgevuurd geweest en had het slachtoffer niet het leven gelaten.
Aldus falen de tot vrijspraak strekkende verweren. Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop die blijkens hun inhoud betrekking hebben – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 subsidiair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-665109-19 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid.
Het bewezenverklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-665109-19 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld, terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid, alsmede aan verboden wapen- en munitiebezit. Op 28 september 2018 is het slachtoffer [slachtoffer] dodelijk in haar hoofd geraakt door een afgevuurde kogel uit het vuurwapen van de verdachte. Hoewel opzet niet kan worden bewezen – ook niet in voorwaardelijke vorm – is het incident wel te wijten aan de schuld (in de zin van roekeloos gedrag) van de verdachte. De verdachte heeft zich die avond immers naar de woning van het slachtoffer, tevens zijn ex-vriendin, in Bergen op Zoom begeven en droeg een vuurwapen bij zich. Hij heeft verzuimd om dat wapen zorgvuldig onder zich te houden en heeft het wapen meermaals door het slachtoffer af laten pakken. Op enig moment heeft het slachtoffer het doorgeladen wapen tegen haar hoofd gezet en heeft de verdachte, wetende dat het slachtoffer bij een eerdere poging het wapen af te pakken weerstand had geboden, getracht het wapen van haar af te pakken, waarna het wapen is afgegaan. Het slachtoffer werd door een opzetschot uit het wapen in haar hoofd geraakt en is vrijwel direct overleden.
De omstandigheid dat het bezit van een vuurwapen en munitie buitengewoon grote veiligheidsrisico’s met zich brengt, heeft zich op verschrikkelijke wijze geopenbaard in deze zaak. De verdachte heeft door zijn handelen en nalaten onaanvaardbare risico’s genomen, die hebben geleid tot fatale gevolgen. Door zijn schuld is aan een jonge vrouw van nog maar 25 jaren oud, met een heel leven voor zich, het leven ontnomen. Ten tijde van het bewezenverklaarde lag het vierjarige zoontje van het slachtoffer in de woning te slapen. Nadat hij wakker werd toen de politie aan de deur stond, heeft hij het levenloze lichaam van zijn moeder in het bloed aangetroffen op de bank en moet hij hebben beseft dat zijn moeder dood was. Door het roekeloze gedrag van de verdachte is de belangrijkste persoon uit het leven van dit minderjarige kind op grove wijze weggerukt.
Het door de verdachte gepleegde strafbare feit heeft tevens bij de andere nabestaanden van het slachtoffer een intens groot en onherstelbaar verdriet veroorzaakt, hetgeen ook naar voren komt uit het ter terechtzitting in hoger beroep door de moeder van het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Reeds omdat het hof tot een bewezenverklaring komt van dood door schuld, terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid, en op dat feit bij wet een lagere straf is gesteld dan het strafbare feit van doodslag, zal het hof een lagere straf opleggen dan de rechtbank. Dat neemt niet weg dat het hof zwaar tilt aan de ernst van het bewezenverklaarde, daaronder het verboden wapen- en munitiebezit begrepen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 9 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak ambtshalve nog het volgende.
Namens de verdachte is tegen het bestreden vonnis op 16 december 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 13 december 2022 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden, aangezien sprake is van een in voorlopige hechtenis genomen verdachte. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep met bijna 20 maanden overschreden.
Hoewel er in deze zaak op verzoek van de verdediging een getuige door de raadsheer-commissaris is gehoord, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. De overschrijding van de redelijke termijn is met name toe te schrijven aan de tijd die gemoeid is geweest om het nadere onderzoek, zoals bij tussenarrest van 30 maart 2021 door het hof is bevolen, tot uitvoering te laten brengen. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn, rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met zes maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 3 maanden met aftrek van het voorarrest.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof tevens bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Naar het oordeel van het hof is het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de hoogte van de op te leggen straf, niet aan de orde. Het hof wijst mitsdien het verzoek van de verdediging, strekkende tot onmiddellijke opheffing van de voorlopige hechtenis, af. Gelet op het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal het hof evenwel de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij [broer van het slachtoffer]
De benadeelde partij [broer van het slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 17.175,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op schadevergoeding als gevolg van opgetreden studievertraging, omdat de benadeelde partij [broer van het slachtoffer] , zijnde de broer van het slachtoffer, zijn studie zou hebben moeten staken door de gevolgen die het strafbare feit bij de benadeelde partij als nabestaande teweeg heeft gebracht.
De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen tot het bedrag van € 17.175,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [broer van het slachtoffer] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [broer van het slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair is, zo begrijpt het hof, geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, aangezien deze in de visie van de verdediging onvoldoende is onderbouwd. Er is immers ter adstructie door de advocaat van de benadeelde partij alleen een brief van de directeur van het grafisch lyceum te Rotterdam overgelegd, waarin slechts is vermeld dat er twijfel bestaat of de studie kan worden voltooid. Het is onvoldoende duidelijk of er daadwerkelijk studievertraging is opgetreden, of die vertraging mogelijk weer is ingehaald en aldus of de schade daadwerkelijk is ontstaan, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat thans, in het kader van deze strafrechtelijke procedure, onvoldoende kan worden vastgesteld dat de gestelde studievertraging het rechtstreekse gevolg is van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 bewezenverklaarde strafbare feit. Daarbij komt dat de vordering op inhoudelijke gronden is betwist. Een nader onderzoek naar de causaliteit zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een volwaardige civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om te beoordelen of de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hof acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Vordering van de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] is in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schadevergoeding, meer bepaald vergoeding van shockschade.
De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen tot het bedrag van € 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Namens de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] is te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair in verband met de bepleite vrijspraak geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot afwijzing van de vordering omdat er geen geestelijk letsel kan worden vastgesteld, hetgeen een constitutief vereiste is om tot toekenning van een vergoeding van shockschade te kunnen komen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het bewezenverklaarde feit, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld, waarbij het hof in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt.
Voor vergoeding van deze schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, alsmede in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door het hof dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd. Als het hof op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan het hof tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Het hof stelt vast dat de destijds slechts vierjarige benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] het lichaam van zijn moeder, met wie hij een nauwe en affectieve relatie had, levenloos heeft aangetroffen op een bebloed bankstel. Uit de bewijsmiddelen en de overige inhoud van het procesdossier komt tevens naar voren dat de benadeelde partij aanwezig was op het moment dat de politie de woning binnen trad, zonder dat hij gedurende die tijd bijstand had van vertrouwde personen en dat het gebeuren op hem een grote indruk heeft gemaakt.
De benadeelde partij is aldus gelet op het voorgaande direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde feit en in zijn persoon aangetast. Het behoeft geen betoog dat de psychische gevolgen van deze verschrikkelijke confrontatie bij de benadeelde partij immens zullen zijn en dat hij daarvan op latere leeftijd veel last zal kunnen ondervinden. De benadeelde partij zal moeten opgroeien zonder zijn moeder en – zoals uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken – sinds kort ook zonder zijn vader.
Dat voormelde geestelijke gevolgen zich bij de benadeelde partij hebben gemanifesteerd wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door de inhoud van de bij de vordering gevoegde en in hoger beroep ingebrachte producties. Uit een brief van de deskundige jeugdzorgwerker [jeugdzorgmedewerker] d.d. 29 oktober 2019 volgt immers dat de huisarts heeft geconstateerd dat de benadeelde partij slecht sliep, nachtmerries had en tekenen vertoonde van incontinentie. Het landelijk psychotraumacentrum heeft deze klachten geclassificeerd als behorende bij een trauma. De jongminderjarige benadeelde partij is in voormeld verband aangemeld voor therapie en volgt thans spelenderwijs sessies ter verwerking van het trauma.
Ofschoon er bij de benadeelde partij momenteel (nog) geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is gesteld, stelt het hof op grond van het voorgaande vast dat de emotionele schok die de benadeelde partij heeft ondervonden bij het aantreffen van zijn levenloze moeder heeft geleid tot ernstig geestelijk letsel, waarbij het in de rede ligt dat de daarmee gepaard gaande klachten mogelijk op latere leeftijd zullen verergeren. Naar ’s hofs oordeel kan er mitsdien, anders dan door de verdediging is betoogd, wel degelijk worden gesproken van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade, aangezien het daarvoor vereiste geestelijk letsel bij de benadeelde partij in deze zaak op grond van het vorenoverwogene kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de verschrikkelijke omstandigheden waaronder de benadeelde partij zijn moeder heeft aangetroffen in zijn eigen woonomgeving, zonder dat hij daarbij bijstand had van vertrouwde personen en rekening houdend met de zeer jonge leeftijd van de benadeelde partij ten tijde van het misdrijf, de gevolgen die de benadeelde partij daarvan ondervindt en de mogelijke (ernstige) gevolgen die hij daarvan gedurende zijn verdere leven nog zal ondervinden, alsmede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen van shockschade worden toegekend, het gevorderde bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schadevergoeding gerechtvaardigd is. Mitsdien zal het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] integraal toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2018 – zijnde de datum delict – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer]
De benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 8.436,41, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 6.546,40 aan kosten van de lijkbezorging van het slachtoffer;
een bedrag van € 1.310,00 aan kosten voor het verzorgen van een condoleance;
een bedrag van € 445,85 aan reiskosten;
een bedrag van € 134,16 aan reiskosten voor het bijwonen van de terechtzittingen in eerste aanleg.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 13 november 2019 de vordering tot schadevergoeding verhoogd met een bedrag van € 26,83 voor de reiskosten in verband met een gesprek met de officier van justitie, zodat de vordering die uiteindelijk aan het oordeel van de rechtbank was onderworpen een totaalbedrag in hoofdsom beliep van € 8.463,24, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering integraal toegewezen tot het bedrag van € 8.463,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 8.302,25 (posten i., ii. en iii. geheel). De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Genoegzaam is komen vast te staan dat de gestelde schade door de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde dood door schuld is ontstaan.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de gevorderde reiskosten ten behoeve van het bijwonen van het strafproces in eerste aanleg en het gesprek ten parkette met de officier van justitie niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De benadeelde partij dient in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij is ter terechtzitting bijgestaan door een gemachtigde (een advocaat), zodat op grond van het bepaalde in artikel 238, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de gemaakte reiskosten evenmin als proceskosten voor toewijzing in aanmerking komen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 8.302,25 (posten i., ii. en iii. geheel) en dat zij voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2018, zijnde de datum van de factuur van de kosten van lijkbezorging en daarmee de uiterste datum waarop de schade is ontstaan dan wel opeisbaar is geworden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [zoon van het slachtoffer] en [moeder van het slachtoffer] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 30.000,00 en € 8.302,25. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 subsidiair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-665109-19 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [broer van het slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [broer van het slachtoffer] en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.000,00 (zegge: dertigduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [zoon van het slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.000,00 (zegge: dertigduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 185 (honderdvijfentachtig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [zoon van het slachtoffer] heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.302,25 (zegge: achtduizend driehonderdtwee euro en vijfentwintig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [moeder van het slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.302,25 (zegge: achtduizend driehonderdtwee euro en vijfentwintig cent)aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [moeder van het slachtoffer] heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 13 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.