GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-003893-19
Uitspraak : 13 december 2022
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van hetgerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 december 2019, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-800545-18 en 02-665109-19, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1994,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘doodslag’ (primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-800545-18) en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III’ (in de gevoegde zaak met parketnummer 02-665109-19) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] toegewezen tot het bedrag van € 8.463,24 (ter zake van materiële schade), de vordering van de benadeelde partij [zoon van het slachtoffer] toegewezen tot het bedrag van € 30.000,00 (ter zake van immateriële schade) en de vordering van de benadeelde partij [broer van het slachtoffer] toegewezen tot het bedrag van € 17.175,00 (ter zake van materiële schade), telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte zijn ten behoeve van de slachtoffers schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in plaats van vervangende hechtenis dient te worden bepaald dat gijzeling kan worden toegepast indien betaling uitblijft en verhaal niet mogelijk blijkt.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot hetgeen in de in eerste aanleg gevoegde strafzaak met parketnummer 02-665109-19 ten laste is gelegd gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Met betrekking tot het primair en subsidiair tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-800545-18 is vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. De verdediging concludeert met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen primair tot niet-ontvankelijkverklaring in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [zoon van het slachtoffer] en [broer van het slachtoffer] is, zo begrijpt het hof, geconcludeerd tot afwijzing, aangezien beide vorderingen in de visie van de raadsman onvoldoende onderbouwd zijn.
Tevens is ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2022 het verzoek gedaan de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in de zaak met parketnummer 02-800545-18 – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-800545-18:
hij op of omstreeks 28 september 2018 te Bergen op Zoom [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (vanaf korte afstand) met een vuurwapen door het hoofd te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2018 te Bergen op Zoom roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, door:
- zich met een (geladen) vuurwapen naar de woning van [slachtoffer] te begeven en/of
- dit wapen niet zorgvuldig onder zich heeft gehouden en/of
- dit wapen heeft laten afpakken, dan wel in handen heeft laten terechtkomen van die [slachtoffer] en/of
- te trachten het vuurwapen van haar, [slachtoffer] , af te pakken, waardoor/ten gevolge waarvan dat vuurwapen is afgegaan en/of
- niet (tijdig) de hulpdienst (te weten, de ambulance), althans (medische) hulp en/of verzorging, heeft gealarmeerd/opgeroepen/ingeschakeld, en/of derden heeft belet/bewogen/geïnstrueerd die (medische) hulp(dienst) en/of verzorging (niet) te alarmeren/op te roepen/in te schakelen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een schotwond door het hoofd;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 02-665109-19:
hij op of omstreeks 28 september 2018 te Bergen op Zoom een vuurwapen van categorie II/III en/of een hoeveelheid munitie van categorie II/III, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-800545-18
A.
Korte omschrijving van de zaak
Uit het procesdossier (onderzoek Lombardini) en het onderzoek ter terechtzitting komt het volgende naar voren.
Op zaterdag 29 september 2018 omstreeks 01.13 uur heeft [vader van de verdachte] , vader van de verdachte, melding gemaakt bij de politie van een schietincident in de woning aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom. Uit de 112-melding blijkt dat hij gebeld is door zijn zoon dat er iets met een pistool is gebeurd, dat zijn zoon er bij betrokken is, maar dat deze uit angst of paniek is gevlucht. De vader van de verdachte meldde bij de politie dat er gezegd is dat er een spelletje is gespeeld en dat men naar het adres moet gaan om te kijken wat er aan de hand is met het meisje (een relatie van zijn zoon), wonende aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] .
De politie trof, ter plaatse gekomen aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] , achter de voordeur van de woning het 4-jarige zoontje ( [zoon van het slachtoffer] ) aan van de bewoonster, [slachtoffer] . Het zoontje huilde, was in paniek en zei dat mama niet wakker werd en dat hij dacht dat zij dood was. Omdat het jongetje de deur niet open kreeg heeft de politie de deur met een bonk geopend en het kind via een gat in de voordeur uit de woning gehaald.
Op de bank werd het lichaam aangetroffen van [slachtoffer] , 25 jaar oud. Ter hoogte van haar hoofd bevond zich een hoeveelheid bloed. Het ambulancepersoneel heeft vastgesteld dat zij was overleden. Op de grond werd een huls aangetroffen en ook een patroon.
Het slachtoffer had een inschotwond aan de linkerkant van het hoofd, achter haar oor, en een uitschotwond bij haar rechterwenkbrauw. Dit zijn verwondingen passend bij een doorschot alsmede een opgezet schot.
Getuige [moeder van het slachtoffer] (moeder van het slachtoffer) heeft verklaard dat de verdachte met zijn vader boven het slachtoffer heeft gewoond op de [adres plaats delict/woning slachtoffer] in Bergen op Zoom en dat na de verhuizing van zijn vader de verdachte bij haar dochter woonachtig is geweest. De relatie was in mei 2018 stukgelopen. Omdat het zoontje van [slachtoffer] had verteld dat hij met de verdachte en zijn moeder in de Efteling was geweest vorige week, wist zij dat de verdachte en haar dochter weer samen dingen ondernamen.
[zoon van het slachtoffer] , de zoon van [slachtoffer] , heeft tijdens een studioverhoor verklaard dat hij wakker was geworden van de politie, dat hij toen naar zijn moeder ging, haar op de bank zag liggen en zag dat zij bloed aan haar hand had. Hij probeerde mama wakker te maken, maar dat lukte niet. De verdachte had hem gezegd dat ze naar speeltuin Monkey Town zouden gaan.
[vader van de verdachte] , de vader van de verdachte, heeft verklaard dat zijn zoon [broer van de verdachte] hem op 29 september 2018 om 01.09 uur belde en dat de verdachte volgens [broer van de verdachte] ‘zo aan het janken was’ dat hij er niks van kon maken. Direct daarop belde de verdachte die hem vertelde dat [slachtoffer] het pistool had gepakt en dat het was afgegaan. [vader van de verdachte] verklaarde dat zijn zoon thuis niet meer welkom was omdat deze al een paar maanden met een wapen rondliep omdat hij bedreigd werd door de ex-partner van zijn vriendin [vriendin van de verdachte] .
Getuige [broer van de verdachte] , de broer van de verdachte, heeft verklaard dat zijn broer hem die nacht huilend en geschrokken belde en hem vertelde dat er iets ergs was gebeurd, dat het begon met een spel en dat [slachtoffer] het pistool tegen haar eigen hoofd had gezet en had gezegd dat ‘als zij hem niet mocht hebben niemand anders hem mocht hebben’. Zijn broer had hem verteld dat hij naar [slachtoffer] was gelopen, dat het pistool afging en dat hij in shock was weggegaan en hij niet wist dat het zoontje van [slachtoffer] thuis was.
De moeder van de verdachte, [moeder van de verdachte] , heeft verklaard dat haar zoon om 01.15 uur in paniek en huilend belde dat het wel zijn wapen was, maar hij niet geschoten had en dat [slachtoffer] ‘het zelf had gedaan’.
Getuige [vriendin van de verdachte] , destijds de vriendin van de verdachte en ook woonachtig aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] , heeft verklaard dat de verdachte haar vertelde dat [slachtoffer] aan het spelen was met ‘het ding’. De verdachte wilde het van haar afpakken en het ging toen af. Dat was een ongeluk. De verdachte had gezegd dat [slachtoffer] het weg moest leggen en dat het geen speelgoed was, maar dat deed ze niet. De verdachte zou het wapen willen afpakken en het wapen ging toen af. In paniek is hij, de verdachte, toen weggerend. De verdachte had een vuurwapen omdat er problemen waren tussen de ex-partner van [vriendin van de verdachte] en de verdachte. De verdachte kwam weer over de vloer bij [slachtoffer] omdat haar relatie uit was.
Getuige [getuige 1] , een vriend van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte op 29 september 2018 belde en zei dat hij ‘het ding’ van haar hoofd heeft proberen af te halen en dat het toen is afgegaan. [slachtoffer] pakte het, zette het tegen haar hoofd en de verdachte heeft toen gezegd dat ze uit moest kijken. Ze gingen op de bank zitten, zij zette het tegen haar hoofd, de verdachte wilde het afpakken en toen ging het wapen af. [getuige 1] verklaarde dat de verdachte zeer emotioneel was toen hij dit vertelde.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte die nacht naar Zwijndrecht in België was gekomen. Bij binnenkomst in haar woning ging hij meteen op de grond in de gang zitten en zei: ‘kleine [slachtoffer] waarom doet u zoiets’. De verdachte vertelde aan [getuige 2] dat [slachtoffer] een pistool had, dat zij dit op hem en op haarzelf richtte, dat de verdachte had gezegd dat ze dit niet moest doen, dat de verdachte het pistool wilde grijpen en dat het toen is afgegaan. Hij was bang en is vervolgens gaan lopen. Ze zijn toen naar een vriend, [getuige 3] , gereden. Tijdens de rit heeft de verdachte zijn ouders en zijn broer gebeld.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte langs kwam en aan het huilen was. Hij verklaarde dat zijn vriendin had verteld dat als zij hem niet kon hebben niemand hem mocht hebben en dat het wapen per ongeluk is afgegaan. Samen zijn ze terug naar Zwijndrecht gereden. Daar is zijn kleding gewassen omdat hij stonk. De verdachte vertelde dat hij het wapen had weggegooid. Hij sprak erover dat er die avond iets was misgelopen.
De verdachte is door zijn vader opgehaald in België en heeft zich bij de politie gemeld. Hij heeft op 30 september 2018 bij de politie verklaard dat er een tas was verdwenen uit zijn auto. Hij zou met [slachtoffer] bij iemand langsgaan. [slachtoffer] had een vermoeden wie die tas zou kunnen hebben. Zij heeft [getuige 4] gebeld. Ze wilde dat hij mee aan de deur ging.
De verdachte heeft een vriend, [getuige 5] , gebeld om te vragen of die meeging en heeft hem opgehaald. Omdat [getuige 5] geen sleutel had van zijn woning zou in de tussentijd [getuige 6] in het huis van [getuige 5] blijven om de deur te kunnen openen.
De vriend die [slachtoffer] had gebeld kwam niet opdagen. [getuige 5] is weer weggegaan want deze moest gaan werken. Toen heeft de verdachte [getuige 6] weer opgehaald en teruggebracht naar de [adres plaats delict/woning slachtoffer] , waar [getuige 6] woonde.
De verdachte is vervolgens naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Vervolgens heeft [slachtoffer] volgens de verdachte het vuurwapen in handen gekregen. Ze heeft de trekker overgehaald. Er zat nog geen patroon in de kamer. Hij heeft het pistool afgepakt. Toen heeft [slachtoffer] het pistool weer gepakt, aldus de verdachte. Ze heeft het op hem gericht, op zichzelf gericht en gezegd ‘als ik jou niet kan krijgen dan kan niemand jou krijgen’. Ze zijn vervolgens op de bank gaan zitten en [slachtoffer] is gaan leunen. Toen heeft ze het pistool tegen haar hoofd gezet. De verdachte is opgestaan. Hij wilde het pistool afpakken, stond daarbij op zijn linkerbeen, zat met zijn rechterknie op de bank en reikte met zijn beide handen naar het pistool. Toen is het wapen afgegaan.
Het wapen was volgens de verdachte een CZ 75 SP01 Shadow, 9 millimeter. Hij is naar België gereden en heeft het wapen vlak voor de grensovergang weggegooid. De batterij uit zijn telefoon heeft hij verwijderd. Hij had naar eigen zeggen drie glazen wodka op.
Op 4 januari 2019 is de verdachte nogmaals gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij het wapen één of twee maanden had en dat er 17 of 18 patronen in de houder zaten. Hij heeft toen ook verklaard dat hij die avond meerdere keren in en uit de woning van [slachtoffer] is geweest en dat de sfeer normaal was en er geen ruzie was.
Over wat er die avond van 28 september 2018 allemaal is gepasseerd zijn diverse getuigen gehoord. [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 4] hebben verklaard dat de verdachte samen met [slachtoffer] langs wilde gaan bij haar ex-partner omdat de verdachte een tas kwijt was. [getuige 5] zou meegaan en [getuige 6] zou intussen op zijn woning passen, omdat [getuige 5] geen sleutel had. Ook [getuige 4] zou meegaan. Om 22.24 uur had [getuige 4] nog telefonisch contact met [slachtoffer] en heeft hij gemeld dat hij niet mee zou gaan, waarover [slachtoffer] geïrriteerd was. Omdat [getuige 5] moest gaan werken is hij naar huis gegaan.
Op de camerabeelden van de [adres plaats delict/woning slachtoffer] is te zien dat de verdachte vanaf 19.15 uur die avond in totaal zes keer in en uit is gegaan bij de flat, de laatste keer tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur.
Er zijn taps afgesloten en opnames gemaakt van gesprekken nadat de verdachte in voorarrest was genomen.
Uit forensisch onderzoek is naar voren gekomen dat in het lichaamsmateriaal van het slachtoffer alcohol is aangetroffen, dat op haar handen schotresten zijn aangetoond, dat er geen aanwijzingen waren voor een worsteling in de woning en dat het slachtoffer op de bank is neergeschoten en overleden gelet op de houding, de schotbeschadiging in de bank en het ontbreken van sporen van verplaatsing.
In hoger beroep heeft een reconstructie plaatsgevonden, een bloedspatonderzoek, een onderzoek door een wapendeskundige en is een 3D-visualisatie gemaakt.
B.
Standpunt Openbaar MinisterieDe advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de primair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van de verdachte is in de visie van het Openbaar Ministerie ongeloofwaardig. De advocaat-generaal heeft daartoe, kort gezegd, gewezen op het gedrag van de verdachte na het delict (te weten het vluchten naar België, zich ontdoen van het wapen, het verwijderen van de batterij en simkaart uit zijn telefoon), alsmede op de zich in het procesdossier bevindende tijdlijn. Volgens de camerabeelden is de verdachte tussen 23:33:40 uur en zijn vertrek om 23:36:05 uur voor de laatste maal in het appartementencomplex geweest. Uitgaande van de lezing van de verdachte, zou al hetgeen volgens hem in en nabij de woning van [slachtoffer] is voorgevallen zich binnen dat tijdsbestek moeten hebben voltrokken. Hoewel uit de opnamen van de reconstructie op 8 april 2022 en 14 juni 2022 volgt dat dit theoretisch gezien mogelijk is, komt dat de advocaat-generaal ongeloofwaardig voor. In dat verband heeft de advocaat-generaal gewezen op het feit dat de verdachte, tijdens de gehouden reconstructie, niet alle handelingen waarover hij eerder bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie op 30 september 2018 en 4 januari 2019 heeft verklaard – en welke handelingen in het aanvullend requisitoir zijn aangehaald – heeft nagespeeld. In de reconstructie is ook geen interactie met het slachtoffer [slachtoffer] te zien en de handelingen worden volgens de advocaat-generaal in een versneld tempo verricht. De advocaat-generaal heeft er tevens op gewezen dat het – volgens het Openbaar Ministerie – door de verdachte verrichte opzetschot helemaal niet tijdens het laatste bezoek hoeft te zijn verricht. De verdachte kan tijdens het laatste bezoek terug gekomen zijn om bijvoorbeeld sporen te wissen.
Voorts heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het slachtoffer [slachtoffer] rechtshandig is en dat, zelfs al zou het lukken om in een voor haar onnatuurlijke houding met haar linkerhand linksachter het pistool tegen haar hoofd aan te zetten, het nog een uitdaging is om de trekker over te halen. Dat dit een ongeloofwaardig scenario is, wordt in de visie van het Openbaar Ministerie bevestigt door het rapport inzake de reconstructie c.q. visualisatie van de schietbaan.
Hoewel het rapport van de wapendeskundige slechts algemene informatie geeft over de werking van een pistool van het merk CZ 75 SP01 Shadow, heeft de advocaat-generaal de aandacht gevestigd op de constatering van de wapendeskundige, inhoudende dat het feit dat de huls uit het wapen is geworpen ongeveer evenveel tot iets beter past bij een scenario waarbij het pistool in een normale schiethouding wordt vastgehouden dan bij het door de verdachte geschetste scenario.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gewezen op het feit dat [slachtoffer] klein en tenger was, fysiek voor de verdachte geen partij was en dat er geen bevestiging te vinden is van een worsteling, waarover de verdachte heeft gesproken.
De conclusie van de advocaat-generaal is dat het aanvullende onderzoek grotendeels het standpunt van het Openbaar Ministerie ondersteunt en dat het de verdachte is geweest die met een schot door het hoofd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
C.Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. In de kern is daartoe aangevoerd dat de, volgens de verdediging, van meet af aan consistente verklaring van de verdachte over wat er in de avond van 28 september 2018 in het appartementencomplex aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom is gebeurd, op geen enkele manier wordt gefalsificeerd.
Die falsificatie kan ook niet plaatsvinden op grond van de bevindingen naar aanleiding van het aanvankelijk in het vooronderzoek verrichte forensische onderzoek en evenmin door de bevindingen uit het nadere in hoger beroep gedane forensische onderzoek, zoals dat door het hof bij tussenarrest van 30 maart 2021 is bevolen.
In de deskundigenrapporten die zijn uitgebracht naar aanleiding van het nader bevolen onderzoek is volgens de raadsman steun te vinden voor de lezing van de verdachte. Daartoe heeft de raadsman gewezen op de omstandigheden dat de verdachte geen handelingen heeft verricht die een remmende werking hebben op de achterwaartse gang van de slede, dat de schotbaan past bij de verklaring van de verdachte, dat de door hem beschreven loop der gebeurtenissen zich kan voltrekken in het tijdsbestek dat volgt uit de camerabeelden en dat over het bloedspatonderzoek niet concludent kon worden gerapporteerd.
Omwille van het voorgaande dient in de visie van de verdediging te worden uitgegaan van de toedracht met betrekking tot de dood van het slachtoffer zoals die door de verdachte is geschetst, namelijk dat sprake was van een ongeluk.
D.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat ten tijde van het tenlastegelegde alleen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] (en het kennelijk slapende vierjarige zoontje van het slachtoffer) in de woning aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom aanwezig waren. Voor de vaststelling van de loop der gebeurtenissen in de late avond van 28 september 2018 zal het hof zich daarom moeten baseren op de verklaring van de verdachte, dan wel indien de bewijsmiddelen erop duiden dat die verklaring niet geloofwaardig kan worden geacht, andere feiten en omstandigheden, zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier naar voren zijn gekomen.
De verdachte heeft telkenmale in de kern verklaard dat sprake was van een ongeluk. Tijdens de in hoger beroep gehouden reconstructie heeft de verdachte nogmaals weergegeven hoe het toen in zijn beleving is gegaan. Nadat de verdachte voor de laatste maal die bewuste avond in de woning van het slachtoffer arriveerde, heeft het slachtoffer het vuurwapen van de verdachte (toen hij bij de vensterbank stond) achter zijn broeksband gepakt en dat (niet doorgeladen) wapen op de verdachte gericht en de trekker overgehaald. In de keuken aanbeland heeft zij het wapen tegen haar hoofd gezet, waarna het wapen door de verdachte is afgepakt en in de vensterbank is gelegd. Het slachtoffer zou volgens de verdachte daarna het wapen nogmaals hebben gepakt, het wapen hebben doorgeladen, op haar rechterzij op de bank zijn gaan liggen en nogmaals het wapen, met haar linkerhand, tegen haar hoofd hebben gezet. De verdachte heeft toen naar eigen zeggen geprobeerd om het wapen van het slachtoffer af te pakken. Omdat het slachtoffer weerstand bood heeft hij die poging gestaakt. Vervolgens heeft hij nogmaals geprobeerd het wapen af te pakken. Hij dacht dat het wel goed zou zijn als hij zijn duim tussen de haan en de slagpin zou doen. De verdachte pakte het wapen beet met rechts en met links pakte hij de pols van de linkerhand van het slachtoffer vast. Toen de verdachte het wapen uit haar hand wilde trekken is het wapen afgegaan. De verdachte vermoedt dat dit door zijn onstuimig handelen is gebeurd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de verdachte geschetste toedracht omtrent de dood van het slachtoffer moet worden gevolgd, of dat deze lezing als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Voor een beoordeling van aannemelijkheid van de lezing van de verdachte, hecht het hof het meest belang aan de verklaringen die kort na het incident zijn afgelegd.
Het hof stelt dienaangaande allereerst vast dat het schietincident waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen, in de avond van 28 september 2018 moet hebben plaatsgevonden en dat de verdachte, uitgaande van de camerabeelden van het appartementencomplex, laatstelijk tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur bij het slachtoffer is geweest.
Uit de getuigenverklaring van [vader van de verdachte] , de vader van de verdachte, volgt dat de verdachte op 29 september 2018 om 01.10 uur in paniek en huilend zijn vader heeft gebeld en hem heeft verteld dat het slachtoffer een pistool had gepakt en dat het toen af ging.
Uit een telefonisch gesprek tussen de verdachte en zijn toenmalige vriendin [vriendin van de verdachte] op 29 september 2018 om 20.00 uur, welk gesprek is getapt, volgt eveneens dat de verdachte spreekt over het slachtoffer dat het pistool zou hebben afgepakt en doorgeladen, dat zij het doorgeladen wapen op haar eigen hoofd zou hebben gezet, dat de verdachte zou hebben geprobeerd om dat wapen van haar af te pakken en dat het wapen toen is afgegaan. Tijdens dit telefoongesprek huilde de verdachte. In dezelfde lijn heeft de verdachte hierover ook gesproken tijdens twee telefoongesprekken op 14 oktober 2018, welke gesprekken zijn getapt, met zijn broer [broer van het slachtoffer] .
De verklaring van de verdachte, alsook zijn emotionele toestand waarvan eveneens melding wordt gemaakt in het proces-verbaal van verhoor van de verdachte op 30 september 2018, vindt aldus bevestiging in de getuigenverklaring van [vader van de verdachte] en de inhoud van voormelde tapgesprekken. Ook de moeder en broer van de verdachte alsmede de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] hebben verklaard dat de verdachte in die zin tegen hen heeft verklaard. Noch uit latere tapgesprekken, noch uit opgenomen OVC-gesprekken tijdens de detentie van de verdachte, blijkt van andersluidende informatie. Ook de latere verklaringen van de verdachte bij de politie in januari 2019 en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, alsmede tijdens de uitgevoerde reconstructie, zijn in de kern gelijkluidend.
De door de advocaat-generaal genoemde verschillen in de verklaringen van de verdachte die er op wijzen dat de verklaringen niet geloofwaardig zijn omtrent de loop van de gebeurtenissen op de avond van 28 september 2018, zijn naar het oordeel van hof van onvoldoende gewicht om tot andere vaststellingen te kunnen komen. Die verschillen zijn mogelijk te verklaren doordat, zoals de verdachte ook heeft gesteld, hij die avond meerdere keren in en uit de woning van [slachtoffer] is geweest, het voor hem als één avond leek en hij derhalve misschien zaken heeft verteld die bij eerdere gelegenheden die avond zijn gebeurd.
Uit het schotrestenonderzoek is naar voren gekomen dat het slachtoffer schotresten op haar handen had, zodat in ieder geval genoegzaam kan worden vastgesteld dat de handen van het slachtoffer tijdens of kort na het schot in de directe nabijheid van de plek waar het schot werd gelost, zijn geweest.
Het hof stelde eerder na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 16 maart 2021 tijdens de beraadslaging vast dat tijdens het vooronderzoek niet alle (forensische) mogelijkheden tot onderzoek ten volle waren benut om de lezing van de verdachte over de toedracht tot het fatale schot adequaat te kunnen toetsen. Aangezien het hof dat noodzakelijk achtte, is bij tussenarrest van 30 maart 2021 het onderzoek heropend en nader onderzoek gelast, bestaande uit het laten uitbrengen van een rapport door een wapendeskundige, de realisatie van een visuele reconstructie van de schotbaan, de realisatie van een reconstructie van de tijdsspanne van het laatste bezoek aan het slachtoffer en een bloedspatonderzoek. Daaruit zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen.
NFI-deskundige wapens en munitie [deskundige 1] heeft in zijn rapport van 24 november 2021 gerapporteerd over het wapen dat in de avond van 28 september 2018 zou zijn gebruikt. Het betreft een pistool van het merk CZ, model 75 SP01 Shadow. Een dergelijk wapen is niet voorzien van een zeer verfijnd of verstelbaar trekkermechanisme. Dit wapen heeft ook geen ontspanpal, waarmee de hamer kan worden ontspannen. De kracht van 18 newton die nodig is voor het lossen van een single-action schot is vergelijkbaar met het optillen van een gewicht van 1,8 kilogram. De beleving van veel mensen is dat voor het lossen van een single-action schot met een trekkerdruk van 18 newton slechts een lichte druk op de trekker nodig is. Als een persoon wil voorkomen dat een ander persoon een schot lost met het pistool in de toestand waarbij de hamer gespannen is, kan dat door de duim tussen de hamer (haan) en de slagpin te bewegen. Indien succesvol uitgevoerd kunnen deze handelingen voorkomen dat de persoon die het pistool vasthoudt een schot kan lossen. De diverse verklaringen van de verdachte passen goed bij pistolen van het merk CZ, model 75 SP01 Shadow. Uit de verklaringen is af te leiden dat hij de werking en bediening van pistolen van dit merk kent en begrijpt, aldus de deskundige.
Dat de huls na het schot op normale wijze uit het pistool lijkt te zijn geworpen, wijst erop dat het pistool normaal heeft gefunctioneerd en stevig en in een normale schiethouding is vastgehouden. Dit lijkt iets minder goed bij het scenario van de verdachte te passen. De bewijskracht hiervan is echter niet groot, in die zin dat in het door de verdachte geschetste scenario nog steeds mogelijk is dat de huls uit het wapen wordt geworpen.
Uit de bevindingen van ir. [deskundige 2] , NFI-deskundige beeldonderzoek en biometrie, zoals verwoord in het rapport inzake de visualisatie van scenario’s van de schotbaan van 12 mei 2022, komt naar voren dat de foto’s van de sondering door de bank suggereren dat deze in een rechte lijn uitkomt bij de beschadiging in de vloer. Dat hoeft volgens de deskundige niet per definitie te betekenen dat de kogelbaan ook daadwerkelijk een rechte lijn heeft gevormd. Het is mogelijk dat de kogel in de bank van richting is veranderd, vooral als de kogel in de bank een hard onderdeel zou hebben geraakt, maar dat is niet meer vast te stellen, omdat de betreffende bank niet meer beschikbaar was voor onderzoek. Het feit dat de lijn door het in- en uitschot in de bank vrijwel in het verlengde ligt van de beschadiging in de vloer duidt er op dat de afwijking niet erg groot zal zijn geweest. Gezien de verwondingen van het slachtoffer is het volgens de deskundige de verwachting dat het slachtoffer vrijwel direct handelingsonbekwaam was na het schot en zal haar lichaam onder invloed van de zwaartekracht in de aangetroffen positie terecht zijn gekomen. Gezien de positie van het inschot zou het slachtoffer, in het scenario van de verdachte, het wapen in de linkerhand moeten hebben gehad. Het wapen in de rechterhand zou om een zeer bijzondere lenigheid vragen van de rechterarm en bovendien van een bijzondere manier van vasthouden van het wapen. Dit zou stevig vasthouden van het wapen bemoeilijken en daarmee ook het uitwerpen van de huls minder waarschijnlijk maken.
Bloedspoorpatroononderzoek aan de hand van foto’s van het slachtoffer door NFI-deskundige forensisch bloedspoorspattenonderzoek ing. [deskundige 3] heeft blijkens het daarover uitgebrachte rapport van 27 januari 2022 uitgewezen dat op de handrug van de linkerhand van het slachtoffer overgedragen bloedspoorpatronen zijn aangetroffen die kunnen zijn ontstaan door zowel bewegend contact met bebloede objecten of personen (veegspoor met bloed), als door contact van bebloede objecten of personen door een bestaand bloedspoor (veegspoor met bloed). In het bloed op de handrug zijn tevens leemtes aangetroffen. Deze leemtes in het bloed zijn volgens de deskundige te verklaren door een positiewijziging van het spiraalvormige object (een haarelastiek) na het bebloed raken van de handrug, hetgeen een aanwijzing is dat de pols en de hand of het spiraalvormige object van positie is veranderd. De deskundige stelt samengevat dat het verkregen onderzoeksresultaat vooralsnog niet goed kan worden geduid, omdat het onderzoek kort gezegd beperkingen had doordat uitsluitend met foto’s moest worden gewerkt.
Uit de reconstructie van de gebeurtenissen tijdens het laatste bezoek aan het slachtoffer, zoals gehouden op 8 april 2022 in het appartementencomplex en op 14 juni 2022 in een nagebouwde locatie van de woning aan de [adres plaats delict/woning slachtoffer] te Bergen op Zoom op de Politieacademie te Apeldoorn, volgt dat de verdachte heeft nagespeeld hoe dat laatste bezoek in zijn herinnering is verlopen. Dat naspelen komt nagenoeg overeen met zijn eerder afgelegde verklaringen, laatstelijk ten overstaan van het hof. Voorts is komen vast te staan dat de duur van nagespeelde handelingen tijdens de reconstructie past binnen het tijdsbestek tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur.
Ofschoon, zoals de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht, in de verklaringen van de verdachte bepaalde inconsistenties zijn te ontwaren en de verdachte tijdens de gehouden reconstructie niet alle gebeurtenissen tijdens het laatste bezoek heeft nagespeeld waarover hij eerder bij de politie heeft verklaard, is het hof van oordeel dat die verschillen niet van dusdanig gewicht zijn dat deze de kern van zijn verklaring over de toedracht aantasten. Daarbij komt dat – zoals reeds hiervoor is vastgesteld – na het aanvullend onderzoek is komen vast te staan dat de duur van de reconstructie past binnen het tijdsbestek tussen 23.33.40 uur en 23.36.05 uur, zodat niet reeds daarom kan worden gezegd dat de lezing van de verdachte ongeloofwaardig is.
Het hof is van oordeel dat de bevindingen van voormeld nader onderzoek geen doorslaggevende aanknopingspunten hebben opgeleverd die leiden tot de conclusie dat de verklaring van de verdachte over de toedracht omtrent het afgaan van het schot als onaannemelijk terzijde moet worden gesteld. Op grond van de objectieve bevindingen kan de verklaring van de verdachte aldus niet worden gefalsificeerd. Daarbij komt dat die verklaring en de emotionele toestand van de verdachte kort na het incident steun vindt in diverse getuigenverklaringen, alsmede in de inhoud van het tapgesprek tussen de verdachte en [vriendin van de verdachte] en de tapgesprekken met zijn broer [broer van het slachtoffer] .
Hoewel het hof met de advocaat-generaal van oordeel is dat het gedrag van de verdachte na het afgaan van het schot, te weten het niet bellen van hulpdiensten, het wegrijden naar België, het weggooien van het wapen en het verwijderen van de batterij uit de telefoon allemaal handelingen zijn die als zeer verdacht zijn aan te merken, kan daaraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij laf is geweest en bang en niet met een wapen in België aangehouden wilde worden. Aan de andere kant is ook gebleken dat de verdachte rond 01.00 uur die nacht zijn familie heeft geïnformeerd, waarna zijn vader het noodnummer 112 heeft gebeld en dat de verdachte zich daarna heeft gemeld bij de politie. Wat er ook zij van het gedrag van de verdachte, het hof kan aan dit gedrag niet het doorslaggevende bewijs ontlenen dat de verdachte daarom opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd, zoals primair aan hem ten laste is gelegd. Een dergelijk gedrag zou zich immers ook voorgedaan kunnen hebben in het scenario van de verdachte.
Het voorgaande maakt dat het hof – bij gebreke van bewijsmiddelen die dwingen tot een ander oordeel – tot de conclusie komt dat in het procesdossier geen bewijsmiddelen zijn te vinden die de door verdachte gestelde gang van zaken op doorslaggevende wijze kunnen weerleggen. In die situatie dient het hof bij de beoordeling van het tenlastegelegde uit te gaan van de door de verdachte afgelegde verklaring over de loop der gebeurtenissen.
De verdachte staat ingevolge hetgeen primair aan hem ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 02-800545-18 terecht ter zake van doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . Voor een bewezenverklaring daarvan dient onder meer in rechte komen vast te staan dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, ten minste in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet is aanwezig als de verdachte zich willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer [slachtoffer] , zal intreden. Of van een dergelijke kans sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen die tot de dood hebben geleid en de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De verdachte zal die kans bewust moeten hebben aanvaard, oftewel op de koop toe moeten hebben genomen. De enkele wetenschap van de aanmerkelijke kans sluit immers niet uit dat er ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Als de verklaringen van de verdachte of van eventuele getuigen geen inzicht geven in wat er ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan zullen de feitelijke omstandigheden van het geval beslissend zijn. Daarbij kan worden gedacht aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Soms is een gedraging naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens de aanwezigheid van contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat het proberen af te pakken van een doorgeladen vuurwapen in de nabijheid van het hoofd van een persoon, de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het vuurwapen daardoor zal afgaan en een dodelijk schot zal afvuren in het hoofd van die persoon. Uitgaande van de lezing van de verdachte kan naar het oordeel van het hof echter niet worden bewezen dat de verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild of die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard, aangezien hij heeft geprobeerd om het vuurwapen af te pakken en naar de uiterlijke verschijningsvorm juist wilde voorkomen dat het slachtoffer zich door het hoofd zou schieten.
E.
Het voorgaande leidt het hof mitsdien tot het oordeel dat het wettige bewijs voor het tenlastegelegde opzet op de dood van het slachtoffer tekortschiet, zodat het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair aan hem tenlastegelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-800545-18 subsidiair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-665109-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-800545-18:
hij op 28 september 2018 te Bergen op Zoom roekeloos heeft gehandeld, door:
- zich met een vuurwapen naar de woning van [slachtoffer] te begeven en
- dit wapen niet zorgvuldig onder zich heeft gehouden en
- dit wapen heeft laten afpakken, dan wel in handen heeft laten terechtkomen van die [slachtoffer] en
- te trachten het vuurwapen van haar, [slachtoffer] , af te pakken, waardoor/ten gevolge waarvan dat vuurwapen is afgegaan,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een schotwond door het hoofd;
in de ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 02-665109-19:
hij op 28 september 2018 te Bergen op Zoom een vuurwapen van categorie III en een hoeveelheid munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche De Markiezaten, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, in het onderzoek Lombardini, onderzoeksnummer ZB2R018081, gesloten d.d. 22 mei 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-1625, of naar het forensisch dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , brigadiers van politie, registratienummer PL2000-2018229372, gesloten d.d. 4 juni 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-283, voorafgegaan door een ongenummerd relaasproces-verbaal.