ECLI:NL:GHSHE:2022:4470

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
20-002622-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernielingen met een auto

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en vernielingen. De feiten vonden plaats op 10 juli 2021, toen de verdachte met zijn auto opzettelijk tegen meerdere tenten aanreed, waardoor slachtoffers moesten vluchten. De verdachte heeft de tenten, een gasfles en kampeerbenodigdheden vernield. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte voorwaardelijk de rijbevoegdheid ontzegd voor 12 maanden. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte tegen de partiële vrijspraak van de politierechter verworpen, omdat deze als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn ingetrokken, omdat de verdachte de schade reeds had vergoed. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002622-21
Uitspraak : 19 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 oktober 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-182285-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, te weten van de poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] dan wel de bedreiging van die [benadeelde partij 1] .
De politierechter heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd’ (feit 1, primair, ten aanzien van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd’ (feit 2), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de politierechter beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] . Ten behoeve van de slachtoffers zijn tevens maatregelen tot schadevergoeding opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter partieel vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, te weten van de poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 1] dan wel de bedreiging van die [benadeelde partij 1] . Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze partiële vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde partiële vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] integraal toegewezen voor het bedrag van € 5.142,01, vermeerderd met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting telefonisch contact opgenomen met de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , die desgevraagd heeft medegedeeld dat de verdachte de vordering tot schadevergoeding reeds heeft voldaan en dat hij geen schadevergoeding meer vordert. Het hof beschouwt de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gelet daarop als ingetrokken. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is derhalve niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.517,60, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft op 19 september 2022 te kennen gegeven de oorspronkelijke vordering van in totaal € 4.211,00 te handhaven in hoger beroep. Bij e-mailbericht en bijgevoegde brief van 28 november 2022 heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 3] via zijn gemachtigde, mr. [gemachtigde 1] , aan het hof laten weten dat door de verdachte een bedrag van € 3.720,00 aan de benadeelde partij is betaald tegen finale kwijting. De benadeelde partij heeft het hof geïnformeerd dat het verzoek tot schadevergoeding als ingetrokken dient te worden beschouwd. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] is derhalve niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Ten slotte is bij vonnis waarvan beroep de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van feit 2 gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 859,75, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Bij e-mailbericht van 1 december 2022 heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 1] via zijn advocate, mr. [gemachtigde 2] , aan het hof laten weten dat hij zijn verzoek tot schadevergoeding intrekt, nu de verdachte de door hem geleden materiële schade reeds heeft vergoed. Ook de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is derhalve niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen zal ontzeggen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ten slotte heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat er op de vorderingen van de benadeelde partijen niet meer hoeft te worden beslist, nu deze vorderingen door hen zijn ingetrokken.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen is naar voren gebracht dat de verdachte reeds alle vorderingen heeft voldaan.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2021 te Afferden L, gemeente Bergen (L), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn (personen)auto tegen een of meerdere tent(en) is gereden, terwijl [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] uit voornoemde tent(en) vluchtten en/of aan de kant sprongen en/of naast voornoemde tent(en) stonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2021 te Afferden L, gemeente Bergen (L), [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een auto in te rijden op voornoemde [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] ;
2.
hij op of omstreeks 10 juli 2021 te Afferden L, gemeente Bergen (L), opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere tent(en) en/of een glasfles en/of kampeerbenodigdheden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 juli 2021 te Afferden L, gemeente Bergen (L), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn (personen)auto tegen meerdere tenten is gereden, terwijl [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] aan de kant sprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 juli 2021 te Afferden L, gemeente Bergen (L), opzettelijk en wederrechtelijk meerdere tenten en een glasfles en kampeerbenodigdheden, die aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] toebehoorden, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte enkel opzet heeft gehad op de vernieling. Het (voorwaardelijk) opzet op de zware mishandeling van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ontbreekt. De verdachte wist namelijk dat er niemand meer in de tenten aanwezig was en is enkel op de tenten afgereden en is niet in de richting van de personen die naast de tenten stonden gereden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot zware mishandeling is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof is niet gebleken van ‘vol opzet’ en heeft in dat kader onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . De verdachte is met zijn auto in de richting van de tenten gereden en heeft vervolgens over deze tenten gereden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] aan de kant moesten springen om te voorkomen dat ze door de auto geraakt zouden worden. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gevaar in het leven geroepen dat hij hen zou raken. De kans dat zij als onbeschermde personen door een botsing met een voertuig zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen is daarbij aanmerkelijk en de verdachte moest zich daarvan bewust zijn. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat hij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] met zijn auto zou raken en zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen aanvaard. Dat de verdachte stelt dat hij zeker wist dat er niemand meer in de tenten aanwezig was omdat hij ’s ochtends slechts drie personen bij de tenten zou hebben gezien en dat hij op het moment van op de tenten inrijden ook drie personen op het terrein heeft gezien, laat dat onverlet. De verdachte heeft immers niet gecontroleerd of er (inmiddels) nog meer mensen (al dan niet) in de tenten aanwezig waren en kon dat aldus ook niet met zekerheid weten.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Voorts is bepleit de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen enkel voorwaardelijk te ontzeggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandelingen door met zijn auto tegen meerdere tenten aan te rijden waardoor de slachtoffers aan de kant moesten springen. Daarbij heeft de verdachte de tenten, een glasfles en kampeerbenodigdheden van de slachtoffers vernield. Aanleiding voor verdachtes handelen was de frustratie die bij hem was ontstaan doordat veelvuldig vissers zich op zijn (gepachte) grond begeven waardoor hij aldaar regelmatig herstelwerkzaamheden heeft moeten verrichten. Die frustratie is niet onbegrijpelijk, maar rechtvaardigt echter niet verdachtes handelen. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan heeft hij gevoelens van angst teweeg gebracht bij de slachtoffers en onvoldoende zicht gehad op hun veiligheid. Daarnaast heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevindt zich een veroordeling in Duitsland ter zake van ‘onopzettelijke doodslag’. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het toen om een verkeersdelict ging, waarbij een motorrijder om het leven is gekomen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering te Limburg d.d. 18 oktober 2021. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat, dat psychosociaal functioneren een criminogene factor is in relatie tot het delictgedrag en dat verdachtes partner, zijn ongeboren kind en zijn eigen bedrijf steunende factoren zijn.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij samen met zijn partner een eigen boerenbedrijf heeft gericht op het fokken van paarden, dat zijn partner herstellende is van een ongeval en deels is afgekeurd, dat een medewerker van zijn bedrijf binnenkort een operatie moet ondergaan wat extra druk levert op de bezetting van het bedrijf en dat hij inmiddels een kind heeft.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voorts acht het hof – mede ter bescherming van de verkeersveiligheid – het aangewezen ten aanzien van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op te leggen. Het hof acht deze voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk gelet op de ernst van het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 19 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.