ECLI:NL:GHSHE:2022:4452

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
200.317.030_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek in hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schorsingsverzoek van de moeder met betrekking tot een omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige kind. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. G.A.P. Avontuur, verzocht om de werking van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te schorsen, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.J.L. Schram, verzocht het hof om het verzoek van de moeder af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader recht had op contact met het kind, onder begeleiding van BOR Humanitas, en dat de omgangsregeling geleidelijk zou worden uitgebreid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder voerde aan dat de omgangsregeling te snel werd uitgebreid en dat dit schadelijk zou zijn voor het kind, dat ontregeld zou raken door de veranderingen. De vader betwistte deze claims en stelde dat de regeling goed verliep en dat de moeder geen valide redenen had om de schorsing te verzoeken.

Het hof overwoog dat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in de overwegingen van de rechtbank. Het hof concludeerde dat de belangen van het kind, dat de vader moest leren kennen, zwaarder wogen dan de bezwaren van de moeder. Het verzoek van de moeder werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 december 2022
Zaaknummer: 200.317.030/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/381569 / KG ZA 22-221
op het incidenteel verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.L. Schram.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 augustus 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 4 oktober 2022 in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking (zaaknummer: 200.317.030/01). Het beroepschrift bevat tevens een incidenteel verzoek van de moeder om de werking van de bestreden beschikking, waar het gaat om de omgangsregeling vanaf week 43, te schorsen (zaaknummer 200.317.030/02).
2.2.
De vader heeft op 27 oktober 2022 een verweerschrift in het incident ingediend waarbij hij het hof verzoekt het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Avontuur;
  • de vader, bijgestaan door mr. Schram;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Na de mondelinge behandeling is ingekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 juni 2022. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof geen acht op dit stuk.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectie relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021
.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is eenhoofdig belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder. De moeder staat volgens de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven in de gemeente [gemeente] , maar zij verblijft feitelijk met [minderjarige] in [instantie] in [plaats] .
De omvang van het geschil
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bij wijze van voorlopige voorziening de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld:
- vanaf week 35 (29 augustus 2022) is de vader gerechtigd tot contact met [minderjarige]
gedurende tweemaal per week, onder begeleiding van BOR Humanitas in [plaats] voor
de duur van twee uur, waarbij de vader ook de ruimte moet krijgen om [minderjarige] de fles, een
fruithapje of een boterham te geven;
- vanaf week 39 (26 september 2022) is de vader gerechtigd tot contact met [minderjarige]
gedurende tweemaal per week, onder begeleiding van BOR Humanitas, waarvan
eenmaal per week in [plaats] indien de moeder en [minderjarige] daar op dat moment nog wonen
en eenmaal per week bij de vader thuis, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en
weer ophaalt, voor de duur van drie uur, waarbij de vader ook de ruimte moet krijgen om
de fles, een fruithapje of een boterham te geven;
- in week 42 (17 oktober 2022) vindt een evaluatiegesprek plaats tussen partijen en BOR
Humanitas, in welk gesprek wordt gesproken over het verloop van de begeleide
contacten tussen de vader en [minderjarige] en afspraken worden gemaakt over de invulling van
de volgende contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] , waarbij als uitgangspunt heeft
te gelden dat vanaf dat moment de contactmomenten zonder begeleiding van BOR
Humanitas plaatsvinden en waarbij [minderjarige] in de weken 43, 44, 45 en 46 iedere dinsdag
van 9.00 uur tot 19.00 uur bij de vader is en vanaf week 47 in de ene week op dinsdag
gedurende de dag van 9.00 uur tot 19.00 uur en vervolgens op donderdag van 9.00 uur
tot en met vrijdag 19.00 uur en in de andere week wederom op dinsdag 9.00 uur tot
19
uur en van donderdag 9.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, waarbij de moeder
[minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt bij de moeder.
Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar – kort weergegeven – welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hof: bedoeld zal zijn: omgangsregeling) het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In het incident verzoekt de moeder de werking van de bestreden beschikking, waar het gaat om de bepaalde omgangsregeling vanaf week 43, te schorsen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder kan zich verenigen met de voorlopige omgangsregeling zoals die is vastgesteld tot en met week 39, waarbij de regeling zoals die vanaf week 39 is bepaald wat betreft de moeder gecontinueerd had moeten worden totdat de rechtbank een beslissing heeft genomen in de bodemzaak, mede op grond van het onderzoek dat de raad verricht naar een passende omgangsregeling. De moeder is bang dat het onderzoek van de raad zinledig zal blijken als de opgelegde omgangsregeling al wordt uitgevoerd.
De relatie tussen de ouders is als gevolg van geweld van de zijde van de vader nog voor de geboorte van [minderjarige] verbroken. De moeder heeft als gevolg van dit geweld PTSS waarvoor zij is behandeld. Nu wordt er door middel van een voorlopige voorziening met zevenmijlslaarzen een ruime omgangsregeling vastgesteld die bijna neerkomt op co-ouderschap. Deze stap is simpelweg veel te groot om in één keer te nemen, zeker gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] en de voorgeschiedenis van de ouders, die nader onderzoek vraagt.
Inmiddels heeft Humanitas meerdere keren het verloop van de omgangsregeling geëvalueerd. Deze evaluaties zien echter alleen op de feitelijke omgangsmomenten. Hierbij wordt geen rekening gehouden met hoe het met [minderjarige] gaat en of hij de omgangsregeling aankan.. [minderjarige] is echter ontregeld door de forse opbouw van de omgangsregeling. Vanuit [minderjarige] bezien is het een vreemde ontwikkeling dat de moeder ineens meerdere dagen uit beeld is.
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Schorsing van de werking van de bestreden beschikking is alleen mogelijk als de beschikking op een kennelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging misbruik van het recht op zou leveren. De moeder heeft in haar verzoek niet gemotiveerd dat van een van deze situaties sprake is.
Er dient in beginsel te worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en er moet een terughoudende toetsing plaats te vinden. De uitgebreide toetsing vindt pas in de bodemprocedure plaats. De moeder geeft als onderbouwing van haar verzoek aan dat zij zich niet kan verenigen met de opbouw van de omgangsregeling zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld. Dit standpunt ziet inhoudelijk op de bodemzaak en niet op de schorsing van de tenuitvoerlegging. Partijen hebben uitvoering gegeven aan de vastgestelde regeling van de rechtbank en die is goed verlopen. Inmiddels heeft ook het eerste onbegeleide omgangsmoment plaatsgevonden en dat is ook goed gegaan. In onderling overleg hebben partijen de haal- en brengtijden aangepast in verband met het ritme van [minderjarige] en de reisafstand tussen [plaats] en [woonplaats] .
De moeder miskent met haar stelling dat er sprake is geweest van emotioneel partnergeweld en dat daarom de vader geen onbegeleid contact mag hebben met zijn zoontje, dat de vader contact wenst met zijn zoon en niet als ex-partner met de moeder.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. De raad heeft op dit moment een wachttijd van +/- zeven maanden waardoor het raadsonderzoek nog niet is gestart. Het verloop van de BOR-regeling wordt door de raad in het raadsonderzoek betrokken, maar de raad doet daarnaast ook zelfstandig onderzoek naar welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
De raad hoort op dit moment geen doorslaggevende argumenten waarom de regeling die de rechtbank heeft vastgesteld niet kan worden uitgevoerd. Humanitas schetst een positief beeld over hoe de vader de omgangsmomenten met [minderjarige] vormgeeft. De moeder stelt dat [minderjarige] ontregeld raakt door de omgangsregeling, maar ieder kind van dergelijk jonge leeftijd reageert op situaties. Dat wil echter niet zeggen dat het daadwerkelijk een indicatie is om niet door te gaan met de huidige regeling. Een belangrijk aspect van de huidige regeling is dat [minderjarige] de vader kan leren kennen. Als de moeder het moeilijk heeft met de huidige situatie dan ligt het op haar weg om hierbij ondersteuning te vragen. Daarnaast adviseert de raad aan partijen om een gezamenlijk traject aan te gaan gericht op ouderschapsrealisatie. Elke gemeente in Nederland biedt een dergelijk traject aan.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beschikking met ingang van 3 augustus 2022 mag worden uitgevoerd ondanks het hoger beroep van de moeder. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven ontwikkeld (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. De maatstaven komen er dan kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing.
Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
Dit alles leidt in deze zaak tot de volgende beslissing.
3.8.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking gemotiveerd dat er geen bezwaar is tegen het uitbreiden van de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] . Daarbij heeft volgens de rechtbank zwaar te wegen dat het in het belang van [minderjarige] is om zich gezond aan zijn vader te kunnen hechten en dat het daarom in het belang is van [minderjarige] om toe te werken naar de omgangsregeling die de vader heeft verzocht. Deze overwegingen van de rechtbank geven naar het oordeel van het hof geen blijk van een feitelijke of juridische misslag.
Partijen voeren de regeling die de rechtbank heeft vastgesteld inmiddels uit. Deze regeling verloopt goed en inmiddels heeft het eerste onbegeleide omgangsmoment plaatsgevonden. Gelet ook op het advies van de raad kent het hof anders dan de moeder geen doorslaggevend gewicht toe aan de reactie van [minderjarige] op het contact met de vader. Het is passend bij de leeftijd van [minderjarige] dat hij kan reageren op wisselende situaties.
Tot slot is de stelling van de moeder dat het raadsonderzoek zinledig wordt bij het uitvoeren van de omgangsregeling evenmin een reden om de werking van de bestreden beschikking te schorsen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het verloop van de omgangsregeling zullen betrekken in het onderzoek, maar daarnaast ook zelfstandig zullen onderzoeken welke omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
3.9.
Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat zich geen omstandigheden voordoen die een schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de beschikking waarvan beroep, zoals door de moeder verzocht rechtvaardigen, zodat het daartoe strekkend verzoek van de moeder moet worden afgewezen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 8 december 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.