Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
4.De omvang van het geschil
5.De standpunten
De rechtbank is ten onrechte van het refertejaar 2017 uitgegaan voor het bepalen van de behoefte van [minderjarige] . Conform de bestendige jurisprudentie dient uitgegaan te worden van het jaar 2016, omdat dit het jaar is dat [minderjarige] is geboren. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het ongeloofwaardig is dat de man in 2017 van € 3.877,85 heeft geleefd, nu de man een gedeelte van dat jaar immers in detentie heeft doorgebracht en tevoren jarenlang als voortvluchtige heeft moeten leven. De man leefde vooral van giften. Gelet hierop is het niet ongeloofwaardig dat de man in 2020 en 2021 geen enkel inkomen heeft gehad. De man heeft een overvloed aan producties en informatie overgelegd en ook informatie overgelegd over een aankomend dienstverband waaruit blijkt dat de man binnen afzienbare tijd arbeid zou gaan verrichten. Hij heeft daarmee voldoende inzicht gegeven in zijn inkomenspositie over de jaren waarin er om wijziging van de kinderalimentatie wordt verzocht. De man is in november 2021 geopereerd en was daardoor niet in staat om loonvormende arbeid te verrichten. Hier is de rechtbank ten onrechte aan voorbij gegaan. De man heeft voldoende aangetoond dat hij op het moment van de mondelinge behandeling bij de rechtbank maar ook op het moment van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg te kampen had met een gemis aan inkomen. De draagkracht van de man was gedurende de relatie met de vrouw nagenoeg nihil. Alle stellingen van de vrouw met betrekking tot vermeende inkomsten van de man zijn onbewezen en zijn door de man weerlegd. Er is tot op heden geen sprake geweest van een juiste vaststelling van de kinderalimentatie zodat deze niet aan de wettelijke maatstaven voldoet.