ECLI:NL:GHSHE:2022:4448

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
200.315.515_01 en 200.315.515_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarigen in geschil tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een geschil tussen de vader en de moeder over de hoofdverblijfplaats van hun twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die had bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zouden hebben. De vader voerde aan dat de moeder niet in staat was om de zorg voor de kinderen te bieden die zij nodig hebben en dat hij zelf beter voor hen kon zorgen. De moeder daarentegen betwistte de zorgen van de vader en stelde dat zij goed omging met de kinderen en hen de structuur bood die zij nodig hadden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2022 werden beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De vader stelde dat de kinderen bij hem beter af zouden zijn, terwijl de moeder aanvoerde dat de kinderen goed gedijden in haar zorg. De GI bevestigde dat het goed ging met de kinderen bij de moeder en dat zij zich positief ontwikkelden.

Het hof oordeelde dat het in het belang van de kinderen was dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hadden, en dat de vader geen nieuwe argumenten had aangedragen die tot een ander oordeel zouden leiden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de beschikking. De beslissing werd genomen op basis van de belangen van de kinderen, waarbij de stabiliteit en de zorgstructuur bij de moeder als positief werden beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 december 2022
Zaaknummers: 200.315.515/01 en 200.315.515/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/352492 / FA RK 19-5395
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Putmans-de Kok,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. van der Steen.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 24 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2022, heeft de vader verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen en daarna voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen) en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de moeder dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wordt bepaald af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2022, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking en vervolgens ook het beroep van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 12 juni 2012 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 7 januari 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 januari 2023.
3.3.
Bij beschikking van 25 januari 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 maart 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de kinderen hethoofdverblijf bij de moeder hebben en dat de zorgregeling als volgt zal zijn:
- [minderjarige 2] verblijft bij de vader een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot
zondag 18.00 uur;
  • [minderjarige 1] verblijft bij de vader
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven bij de vader gedurende de helft van de schoolvakanties en
feestdagen conform de regeling die is opgenomen in de aan de beschikking gehechte brief van mr. Van der Steen van 2 mei 2022, met dien verstande dat zij jaarlijks steeds op beide
kerstdagen bij de vader verblijven en op oudejaarsdag en nieuwjaarsdag bij de moeder.
3.5.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover het de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen betreft, en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan. Bij beschikking van 20 januari 2019 zijn de kinderen voorlopig toevertrouwd aan de vader en hebben zij tot de eindbeschikking van 24 juni 2022 bij de vader verbleven. Uit het procesdossier blijkt dat er vraagtekens bestaan of de moeder de zorg kan bieden die zij nodig hebben. Desondanks heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn. Deze beslissing is niet genomen op basis van de juiste uitgangspunten. De vader heeft laten zien dat hij voor de kinderen kan zorgen. Als er sprake was geweest van een zorgelijke situatie, had de GI wel ingegrepen toen de kinderen bij hem verbleven. Verder betwist de vader dat hij hulpverlening niet toelaat of hier onvoldoende aan meewerkt. De vader staat open voor alle hulpverlening die in het belang is van de kinderen, maar wil wel een neutraal, open en eerlijk persoon waarmee kan worden gecommuniceerd. De vader laat van zich horen als hij zich niet kan vinden in bepaalde beslissingen. Dat werd in het verleden vaak direct aangemerkt als het niet wensen mee te werken. Dat is pertinent onjuist. De vader heeft meerdere keren moeten constateren dat de lichamelijke verzorging van de kinderen op momenten dat zij bij de moeder verbleven zeer te wensen overliet. Daarnaast heeft de moeder beperkte financiële middelen, waardoor een tandartsrekening van de kinderen niet betaald kon worden. De vader kwam er per toeval achter dat de moeder de kinderen voor drie dagen per week heeft ingeschreven op een buitenschoolse opvang (BSO). Er is tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg gesproken over hoe het hoofdverblijf van de kinderen er bij de moeder uit zou gaan zien. Daar is niet besproken dat de kinderen naar een BSO zouden gaan. De vader begrijpt niet dat de kinderen bij de moeder naar een BSO gaan terwijl hij thuis is en de zorg voor de kinderen kan dragen en de kinderen bij de vader met vrienden uit de buurt kunnen spelen. Als de inschrijving op de BSO vooraf besproken was, dan had de rechtbank wellicht een andere beslissing genomen ten aanzien van het hoofdverblijf.
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Zij betwist dat er zorgen zouden zijn om de lichamelijke verzorging van de kinderen als zij bij de moeder zijn. Dit blijkt nergens uit. Daarnaast laat de vader na te vermelden dat wanneer de kinderen bij hem verblijven, zij hoofdzakelijk bij de ouders van de vader zijn. Dat de jeugdbeschermer geen ernstige zorgen heeft gehad om de kinderen klopt niet. De jeugdbeschermer heeft de rechtbank verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing. Hoewel dat verzoek uiteindelijk is afgewezen door de rechtbank, neemt dat niet weg dat er wel degelijk zorgen zijn geweest. Uit het onderzoek van de raad blijkt dat de moeder goed omgaat met feedback vanuit de hulpverlening en dat ze wil leren haar opvoedstijl te verbeteren. Hoewel zowel de vader als de moeder hun beperkingen hebben en daarom in de opvoeding ondersteund moeten worden, is het de moeder die volgens de raad meer en beter handelt in het belang van de kinderen en deze ondersteuning toelaat. Daarnaast lukt het de moeder om de vader op een positieve manier te betrekken in het leven van de kinderen als de kinderen bij haar wonen. Zo kunnen beide ouders een rol blijven spelen in het leven van de kinderen. De vader is niet goed in het aangeven van grenzen. [minderjarige 1] mag van de vader veel gamen, wat vervolgens bijdraagt aan de gameverslaving van [minderjarige 1] . Het lukt de vader niet om [minderjarige 1] te laten stoppen met gamen, waardoor [minderjarige 1] onder andere niet heeft deelgenomen aan diverse online lessen van school.
De moeder daarentegen leert om regels en grenzen te stellen, door bijvoorbeeld beeldschermtijd (elektrotijd) in te plannen. [minderjarige 1] lijkt baat te hebben bij de ruimte en de structuur die hem bij de moeder geboden worden en de leerkrachten van [minderjarige 2] hebben aangegeven dat ze profiteert van het ritme bij de moeder en met sprongen vooruit gaat. De moeder staat onder beschermingsbewind. Vanuit dit bewind zouden er voldoende middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor de zorg van de kinderen. Daarnaast kan de moeder drie dagen in de week werken. De moeder heeft de kinderen op een BSO ingeschreven op advies van de jeugdbeschermer, zodat zij vrienden kunnen maken in een andere omgeving. Op dit moment gaan de kinderen niet naar de BSO omdat de vader hier geen toestemming voor geeft. Dit betekent ook dat de moeder minder kan werken.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het goed gaat met de kinderen bij de moeder. Met name [minderjarige 2] heeft een enorme sprong genomen in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar emotieregulatie. De ouders hebben verschillende opvoedstijlen. Bij de moeder gelden meer regels dan bij de vader, bijvoorbeeld ten aanzien van eten, schermtijd en hoe laat de kinderen naar bed gaan. De GI heeft zorgen ten aanzien van de opvoedsituatie bij de vader. [minderjarige 1] verblijft in de weekenden bij de vader, maar is in de praktijk dan bijna altijd bij zijn grootouders vaderszijde. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij meer tijd met de vader zou willen doorbrengen. Daarnaast belast de vader de kinderen met negatieve verhalen over de moeder, waardoor de kinderen een loyaliteitsconflict hebben ontwikkeld. Het lukt de GI niet om hierover in gesprek te gaan met de vader, omdat de vader dit afhoudt.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in stand te laten. De raad ziet op grond van de aangevoerde argumenten geen reden om het advies dat in het raadsrapport gegeven is te wijzigen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Schorsingsverzoek
3.10.1.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot schorsing van de van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de vader in dit verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Hoofdverblijfplaats
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. Door de vader is niets aangevoerd dat tot een ander oordeel noopt. Het gaat goed met de kinderen bij de moeder en zij profiteren van de structuur die hun daar geboden wordt. Dat de moeder de kinderen zonder toestemming van de vader heeft ingeschreven op een BSO en dat de moeder beperkte financiële middelen heeft brengen daar geen verandering in. Tijdens de mondelinge
behandeling is gebleken dat de moeder de kinderen juist heeft ingeschreven omdat de GI haar dat heeft geadviseerd.
Conclusie
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 24 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 8 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.