ECLI:NL:GHSHE:2022:4446

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
200.317.947_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek en huiselijk geweld

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die machtigingen tot uithuisplaatsing van haar kinderen bij de vader heeft verleend. De kinderen, geboren in 2017 en 2021, staan sinds oktober 2022 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn uit huis geplaatst vanwege zorgen over de veiligheid in de thuissituatie, die gekenmerkt werd door huiselijk geweld. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat de GI en de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de situatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2022 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI en de Raad gehoord. De moeder voert aan dat de uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen is en dat zij altijd goed voor hen heeft gezorgd. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI stellen echter dat de situatie onveilig is en dat de kinderen bij de vader op een veilige plek verblijven. Het hof oordeelt dat de gronden voor de uithuisplaatsing aanwezig zijn en bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank. Het hof benadrukt dat er aandacht moet zijn voor de visies van beide ouders in het lopende raadsonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 december 2022
Zaaknummer : 200.317.947/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/402091 / JE RK 22-1725
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A. Pietsch,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 oktober 2022, schriftelijk vastgesteld op 7 oktober 2022, en naar de beschikking van die rechtbank van 18 oktober 2022, schriftelijk vastgesteld op 21 oktober 2022, beide uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen voor zover het betreft de verlening en verlenging van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pietsch;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 oktober 2022;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 8 november 2022;
- de brief van de raad van 17 november 2022 met de mededeling dat de raad mondeling verweer zal voeren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 6 oktober 2022 onder voorlopig toezicht van de GI. Deze maatregel loopt tot 6 januari 2023.
3.3.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 6 oktober 2022 heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep aan de orde - machtiging verleend aan de GI om de kinderen met ingang van 6 oktober 2022 tot 20 oktober 2022 uit huis te plaatsen bij de vader.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 18 oktober 2022 heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep aan de orde - machtiging verleend aan de GI om de kinderen tot 6 januari 2023 uit huis te plaatsen bij de vader.
Sinds 6 oktober 2022 verblijven de kinderen met de vader op een geheime locatie.
3.4.
De moeder kan zich met de hiervoor genoemde beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is ten onrechte verleend.
Het (spoed)verzoek van de raad is enkel gebaseerd op de uitlating van de vader aan het CJG op 4 oktober 2022 dat de moeder hem had aangevallen. De raad heeft geen eigen onderzoek gedaan en er heeft ook geen gesprek met de moeder plaatsgevonden. De moeder weerspreekt nadrukkelijk hetgeen de vader aan het CJG heeft meegedeeld. Volgens haar heeft de vader zichzelf verwond. De raad had bovendien ook een regulier verzoek tot uithuisplaatsing kunnen doen. Waarom een behandeling van een regulier verzoek niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de kinderen is door de raad niet duidelijk gemaakt.
Verder is het niet noodzakelijk dat de uithuisplaatsing van de kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding voortduurt. Het verzoek van de raad is disproportioneel. De onveiligheid in de thuissituatie is (enkel) gelegen in het veelvuldige huiselijk geweld door de vader. In het gesprek met de raad op 6 oktober 2022 heeft de moeder uit onmacht geroepen dat zij niet wilde meewerken aan hulpverlening. Zij kon zich namelijk in het geheel niet vinden in het spoedverzoek van de raad. De moeder heeft altijd goed voor de kinderen gezorgd. De situatie bij haar is veilig voor de kinderen.
De moeder staat wel degelijk open voor hulpverlening, mits er duidelijke afspraken worden gemaakt. Anders dan voorheen moet de hulpverlening nu ook met de moeder spreken. De moeder heeft tegenover [instantie 1] (jeugdhulp aan gezinnen met een migratieachtergrond), Veilig Thuis en het CJG nooit haar kant van het verhaal kunnen vertellen. Zij werd steeds weggestuurd net voordat de hulpverlener kwam. Ook in het kader van het lopende raadsonderzoek heeft de moeder nog geen gesprek gehad.
De raad heeft verder onvoldoende onderzocht of de kinderen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de ouders van de moeder, kunnen worden geplaatst.
De moeder heeft op dit moment maar heel weinig contact met de kinderen. Dit is zeer schadelijk voor de kinderen. Verder heeft de moeder van [minderjarige 1] vernomen dat de vader haar heeft geslagen.
De moeder heeft inmiddels contact opgenomen met [instantie 2] . Daarnaast heeft zij een afspraak voor een gesprek bij [instantie 3] .
De moeder zal met spoed een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank gaan indienen.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De machtiging tot uithuisplaatsing is op goede gronden verleend. De situatie van begin oktober 2022 was de druppel die de emmer deed overlopen. [instantie 1] is in september 2021 gestart met de hulpverlening. Veilig Thuis en het CJG zijn gaandeweg ook betrokken geraakt. Sinds juli 2022 lagen er vijf politiemeldingen van huiselijk geweld. Dit was een zorgelijke situatie. Omwille van de veiligheid van de kinderen moesten de ouders van elkaar worden gescheiden, los van de vraag wie de agressor was. In eerste instantie was het de bedoeling van de raad om de moeder samen met de kinderen naar een veilige plek te laten gaan, maar de moeder stond hier niet voor open. Ook voor andere opties in het vrijwillig kader stond de moeder niet open. De vader stond in het belang van de kinderen wel open voor andere opties. De aanleiding voor het verzoek van de raad was dat de moeder niet instemde met de hulpverlening. Het lukte niet om veiligheidsafspraken te maken.
Verder heeft [instantie 1] uit observaties geconcludeerd dat de opvoedvaardigheden van de moeder tekort schieten. Uit een overzicht van [instantie 1] blijkt dat er op 80 momenten is gerapporteerd over contact met de vader of de moeder. Volgens [instantie 1] hield de moeder zich afzijdig. Het kan zijn dat er minder contact met de moeder is geweest, maar dat is dan aan de houding van de moeder te wijten. De moeder is niet leerbaar gebleken. Zij deed niets met de tips die haar werden gegeven.
Over de vader zijn geen zorgen. De kinderen zijn nu met de vader op een veilige plek.
Een netwerkplaatsing bij de grootouders (mz) is niet overwogen, omdat er een ouder met gezag beschikbaar is om voor de kinderen te zorgen. Ook speelt een rol dat de verhouding tussen de grootouders (mz) en de vader moeilijk is. Er is zorg dat als de kinderen bij de grootouders (mz) wonen, de vader de kinderen niet meer te zien krijgt.
Het contact tussen de moeder en de kinderen vindt inmiddels tweemaal per week plaats. Dat is weinig, maar er moet wel hulpverlening beschikbaar zijn. De begeleiding van het contact is nog van belang, omdat de kinderen vrij over en weer moeten kunnen gaan.
3.7.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren.
De kinderen en de vader wonen nu op een veilige plek. De kinderen worden door de vader goed verzorgd. Er zijn geen signalen van mishandeling. De band tussen de vader en de kinderen is warm en zorgzaam.
Ook de contacten tussen de moeder en de kinderen verlopen goed. De moeder is heel liefdevol naar de kinderen.
De GI heeft contact gehad met [instantie 2] voor hulpverlening aan de moeder. [instantie 2] kan pas per 1 januari 2023 starten bij de moeder.
De GI doet ook onderzoek naar de veiligheidssituatie bij de grootouders (mz).
Oordeel van het hof
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt, voor zover van belang, dat een beschikking om een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige te verlenen alleen dan aanstonds kan worden gegeven indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige.
3.8.2.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken.
Sinds juli 2022 zijn er vijf meldingen van huiselijk geweld tussen de ouders bekend. Bij twee van die meldingen is politie aanwezig geweest. De kinderen zijn van dit terugkerend fysiek en verbaal geweld tussen de ouders getuige geweest. Het huiselijk geweld is wederzijds.
Hiernaast heeft [instantie 1] , welke instantie sinds eind 2021 bij het gezin betrokken was, aan de raad aangegeven dat de moeder fysiek en emotioneel onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen. Het lukt haar niet de kinderen de basale zorg te bieden die zij nodig hebben, zoals een vaste structuur. De moeder heeft weliswaar verklaard dat het standpunt van de raad is gebaseerd op eenzijdige informatie, afkomstig uit de koker van de vader, maar met de raad is het hof van oordeel dat op dit moment uitgegaan dient te worden van de professionaliteit en de objectiviteit van een organisatie zoals [instantie 1] . Bij de vader zijn geen zorgen over zijn opvoedvaardigheden gerapporteerd.
Op 4 oktober 2022 is de situatie tussen de ouders opnieuw geëscaleerd. Naar aanleiding van deze escalatie is de raad op 6 oktober 2022 in gesprek gegaan met de ouders, het CJG en [instantie 1] . In dit gesprek heeft het CJG geprobeerd afspraken te maken met de moeder in het kader van de veiligheid van de kinderen, maar dit is niet gelukt. De moeder heeft elk voorstel van het CJG afgewezen. Zo weigerde zij de echtelijke woning te verlaten, opdat de vader daar met de kinderen kon verblijven. De raad was van mening dat de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie niet kon worden gewaarborgd en achtte plaatsing van de kinderen met de vader op een veilige plek in het belang van hun opvoeding en verzorging
noodzakelijk. Op spoedverzoek van de raad zijn de kinderen vervolgens voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en uit huis geplaatst bij de vader op een geheime locatie.
De kinderen verblijven hier sinds 6 oktober 2022. Uit de informatie die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven blijkt dat de kinderen door de vader goed worden verzorgd. Er zijn geen signalen van mishandeling.
De raad is nu bezig met een onderzoek naar de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een langer durende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het hof acht het van belang dat dit onderzoek plaatsvindt vanuit de huidige verblijfplaats van de kinderen. De argumenten van de raad om geen netwerkplaatsing van de kinderen bij de grootouders (mz) in overweging te nemen zijn naar het oordeel van het hof plausibel en overtuigend. In afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek acht het hof het dan ook noodzakelijk dat de huidige situatie van de kinderen wordt gecontinueerd.
Het hof benadrukt dat er tijdens het raadsonderzoek aandacht dient te zijn voor de visies van beide ouders, waarbij de moeder heeft aangegeven dat zij zich tot nu toe niet gehoord heeft gevoeld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing en de continuering van de uithuisplaatsing aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikkingen en thans nog aanwezig zijn. Ten aanzien van de spoeduithuisplaatsing is het hof van oordeel dat deze, gelet op de houding van de moeder en de voorgeschiedenis van huiselijk geweld, nodig was om onmiddellijk en ernstig gevaar af te wenden voor de kinderen. Aan de stelling van de moeder dat zij niet is gehoord over de spoedmaatregel gaat het hof voorbij. Uit het inleidend verzoek van de raad blijkt dat de raad op 6 oktober 2022 hierover met de moeder heeft gesproken.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikkingen waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 oktober 2022, schriftelijk vastgesteld op 7 oktober 2022, en van 18 oktober 2022, schriftelijk vastgesteld op 21 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H. van Winkel en is op 8 december 2022 uitgesproken in het openbaar door
mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.