Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- verzoekster, bijgestaan door mr. Van Aken;
- de zonen van de rechthebbende, [zoon 1] en [zoon 2] , bijgestaan door mr. Van Acker.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van verzoekster om de goederen van haar vader, de rechthebbende, onder bewind te stellen. De rechtbank Limburg had eerder, op 31 januari 2022, dit verzoek afgewezen. Verzoekster was van mening dat haar vader, gezien zijn leeftijd en lichamelijke toestand, niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 november 2022 heeft verzoekster haar zorgen geuit over de financiële situatie van haar vader, waarbij ze stelde dat er misbruik werd gemaakt van zijn middelen door zijn schoondochter.
De belanghebbenden, waaronder de rechthebbende zelf en zijn zonen, hebben echter betwist dat er gronden zijn voor een onderbewindstelling. Zij hebben een verklaring van de huisarts overgelegd waaruit blijkt dat de rechthebbende volledig wilsbekwaam is en zelfstandig woont. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd dat haar vader niet in staat is zijn financiële zaken te regelen. De rechthebbende en zijn zonen hebben ook aangegeven dat zij geen behoefte hebben aan een bewindvoerder en dat de rechthebbende zelf zijn bankzaken kan regelen.
Het hof heeft geconcludeerd dat de voorwaarden voor een onderbewindstelling, zoals gesteld in artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijn vervuld. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.