ECLI:NL:GHSHE:2022:4205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
20-000924-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, hennep en hasjiesj

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van diverse hoeveelheden cocaïne, hennep en hasjiesj. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 9 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte was betrokken bij een controle van een loods waar verdovende middelen werden aangetroffen. Tijdens de controle renden de verdachte en een medeverdachte weg, wat leidde tot hun aanhouding. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de verdovende middelen, ondanks zijn verweer dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid ervan. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en de op te leggen straf gematigd, waarbij het hof ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn justitiële verleden en zijn eigen kappersbedrijf. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000924-21
Uitspraak : 5 december 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 april 2021 in de strafzaak met parketnummer 02-800132-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1994,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1) en ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2 ), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de inbeslaggenomen PGP-telefoon onttrokken aan het verkeer en daarnaast de teruggave gelast aan de verdachte van de overige inbeslaggenomen mobiele telefoons.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair is bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde, voor zover dat ziet op de verdovende middelen die in de loods zijn aangetroffen. Met betrekking tot de hennep in de Mini Cooper heeft de verdachte bij de politie een bekennende verklaring afgelegd. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 februari 2018 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 144 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2018 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 17.600 gram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en/of
een hoeveelheid van ongeveer 2.800 gram hasjiesj, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 februari 2018 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 144 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 27 februari 2018 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 12.200 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
een hoeveelheid van ongeveer 2.700 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was, nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Voorts was er ten tijde van de fouillering van de verdachte geen sprake van ernstige bezwaren met betrekking tot een verdenking op grond van de Opiumwet. Er is sprake van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor al het bewijsmateriaal dat door de inzet van deze onrechtmatig ingezette dwangmiddelen is verkregen van het bewijs dient te worden uitgesloten. Door de bewijsuitsluiting is onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen van de beide tenlastegelegde feiten, aldus de raadsman.
Subsidiair is bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de verdovende middelen in de loods. De in de loods aangetroffen 144 gram cocaïne lag niet in het directe zicht. Datzelfde geldt voor de 920 gram hennep, de 9,67 gram henneptoppen, de 163,65 gram henneptoppen en de 2.700 gram hasjiesj. De verdachte is weliswaar in de loods geweest, maar hij had geen wetenschap van de aanwezigheid van deze verdovende middelen aldaar, noch bevonden deze verdovende middelen zich in zijn machtssfeer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Met betrekking tot de bewijsgaring
Het hof overweegt met betrekking tot de gestelde vormverzuimen als volgt.
Het hof stelt vast dat in het kader van een bestuursrechtelijke handhaving het bedrijventerrein aan het [adres loods] te Breda is gecontroleerd. Enkele van de daar aanwezige werknemers dachten dat er af en toe vreemde activiteiten plaatsvonden op onder andere het adres [adres loods] [nummer loods] . Er zouden bij deze loods regelmatig dure auto’s staan waar jongeren in reden. De huurder van het pand bleek [bedrijf 1] te zijn en hij werd gebeld om het pand te laten openen. Deze liet weten dat hij iemand met een sleutel langs zou sturen om de loods voor de gemeente ter controle te openen. Wanneer ongeveer anderhalf uur later gezien wordt dat er een aantal auto’s bij het pand [nummer loods] staan die daar eerder niet stonden, gaan de bij deze controle betrokken ambtenaren terug naar het pand [nummer loods] . Zodra de medeverdachte een van deze ambtenaren ziet aankomen sluit hij direct de toegangsdeur waarna vervolgens een deur aan de achterzijde van pand [nummer loods] opengaat en de verdachte en zijn medeverdachte hard wegrennen. Het terrein wordt afgezet waarna de verdachte en de medeverdachte worden staande gehouden. Desgevraagd delen zij mede dat zij niet aan het rennen waren maar een spelletje aan het doen waren (p. 40). Ook wisten zij niet uit welke loods zij kwamen, maar konden de eigenaar van loods acht wel vragen om de deur open te doen (p. 38).
Gelet op deze feiten en omstandigheden – met name gelet op hetgeen door enkele werknemers is medegedeeld over hetgeen zij reeds eerder hadden waargenomen, het feit dat ineens auto’s uit het duurdere segment nabij de loods stonden en zodoende een zekere mate van bevestiging ontstond van hetgeen de werknemers hadden verteld, de omstandigheid dat de roldeur werd gesloten juist op het moment dat de controlerende ambtenaren zich naar het pand begaven, terwijl het pand – volgens toezegging van de huurder – zou worden geopend ter controle, alsmede gelet op het feit dat de verdachte en de medeverdachte vervolgens via de andere zijde van dat pand wegrenden – was op dat moment sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Hiermee ontstond de bevoegdheid de verdachte en de medeverdachte staande te houden en hun identiteit vast te stellen. Naar aanleiding daarvan is gebleken dat de medeverdachte antecedenten heeft ter zake van de Opiumwet. Voorts is nadien gebleken dat de auto’s die nabij de loods stonden werden gehuurd bij verhuurbedrijf [bedrijf 2] , welk bedrijf ambtshalve bekend staat als autoverhuurbedrijf aan personen met criminele antecedenten.
Met betrekking tot de fouillering stelt het hof het volgende vast. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet zijn opsporingsambtenaren bevoegd een persoon, verdacht van een bij de Opiumwet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken. Het hof stelt vast dat daarvan op het moment van het fouilleren van de verdachte nog geen sprake was. Derhalve is hier sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft bepleit dat daarom bewijsuitsluiting dient te volgen van met name de afstandsbediening van de loods [adres loods] [nummer loods] en de autosleutel van de Mini Cooper, welke tijdens de fouillering van de verdachte zijn aangetroffen. Deze sleutels hebben geleid tot het aantreffen van de verdovende middelen en kunnen dan ook als bewijsmiddel dienen. Het hof oordeelt daarover als volgt.
Met het bekend worden van de antecedenten van de medeverdachte op het gebied van de Opiumwet, bezien in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden, had de politie zowel de bevoegdheid om beide verdachten op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering aan te houden als de bevoegdheid om zich op grond van artikel 9, eerste lid, onder b van de Opiumwet toegang te verschaffen tot de loods waar de verdovende middelen zijn aangetroffen. Met de aanhouding zouden als gevolg van een veiligheids- en insluitingsfouillering de afstandsbedieningen en de autosleutels naar voren zijn gekomen. Deze werden evenwel voordien aangetroffen nu beide verdachten reeds aan de kleding waren onderzocht. In navolging van de verdediging is het hof van oordeel dat de politie daar op dat moment, bij gebrek aan ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet, niet toe bevoegd was. Ondanks dat de fouillering van de verdachte dus onrechtmatig was, heeft de verdachte geen rechtens te beschermen nadeel daarvan ondervonden aangezien deze voorwerpen op een andere, rechtmatige grondslag ook zouden zijn aangetroffen en beslag daarvan onder de gegeven omstandigheden in de rede had gelegen. Bovendien betrof het niet een pand dat door de verdachte of zijn medeverdachte werd gehuurd en het betreden van dat pand derhalve reeds om deze reden niet onrechtmatig jegens verdachte of zijn medeverdachte was. Onverminderd dit gegeven gaat het hof er voorts van uit dat het pand ook zonder dat deze voorwerpen zouden zijn aangetroffen, zou zijn betreden nu dit reeds vóór het ontstaan van de verdenking werd beoogd en de eenmaal ontstane verdenking een niet te veronachtzamen extra reden opleverde om het pand te betreden. Daarmee staat het aantreffen van de hennep, gelet op de duidelijk aanwezige hennepgeur, vast en het leggen van een mogelijk verband met de verdachten evenzeer. Het hof ziet dan ook geen reden om het aantreffen van de afstandsbedieningen en de autosleutel bij de verdachte en de medeverdachte van het bewijs uit te sluiten. Evenmin ziet het hof reden om strafvermindering toe te passen. Het hof zal hier volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Met betrekking tot de cocaïne, hennep en hasjiesj in de loods
Naar het oordeel van het hof kan het gelet op de reeds hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet anders zijn dan dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op het moment van aantreffen enkel bij de loods aanwezig waren om de daar aanwezige verdovende middelen op te halen en deze daarmee te onttrekken aan de daar uitgevoerde bestuursrechtelijke controle van de gemeente. Het hof neemt in zijn oordeel mee de wijze waarop de verdachte uit de loods vertrok, namelijk door onder de laaghangende roldeur te bukken en weg te rennen, zoals uit de foto op pagina 407 van het politiedossier valt af te leiden en zoals dat ook in de processen-verbaal van bevindingen staat beschreven, alsmede dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verschillend verklaren over hoe en waarom zij bij de loods aanwezig waren en waarvan beiden in het bezit waren van een (elektronische) sleutel. De verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de verdovende middelen in de loods, acht het hof dan ook ongeloofwaardig.
Naar het oordeel van het hof is daarmee voldoende komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van de verdovende middelen – te weten de cocaïne, hennep en hasjiesj – in de loods, alsook dat die verdovende middelen zich in zijn machtssfeer bevonden. Dat een deel van de verdovende middelen in de loods niet in het zicht lagen en dat de verdachte de loods niet huurde, doet daar niet aan af.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, hennep en hasjiesj in de loods aan het [adres loods] [nummer loods] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman heeft het hof verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, alsmede aan de verdachte daarnaast een taakstraf op te leggen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne, alsmede hoeveelheden hennep en hasjiesj. Hoewel het hof, evenals de rechtbank, de handel in drugs niet bewezen acht, is uit het dossier voldoende duidelijk geworden dat de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen bedoeld waren voor de drugshandel. Daarnaast was de loods waarin een deel van de drugs is aangetroffen ingericht als distributiecentrum voor verdovende middelen. Met deze omstandigheid, waar een zekere mate van organisatie en professionaliteit vanuit gaat, houdt het hof in strafverzwarende zin rekening bij de bepaling van de strafmaat.
Het gebruik van hard- en softdrugs brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Zo kan het gebruik van verdovende middelen, met name harddrugs, tot blijvende schade aan het zenuwstelsel leiden. Ook werkt het gebruik van verdovende middelen verslaving in de hand met veelal vermogenscriminaliteit en overlast in de samenleving tot gevolg. Het telen van hennep en het bewerken van cocaïne, alsmede de handel in dergelijke drugs, gaan daarnaast vaak samen met zware criminaliteit en dit brengt tevens overlast met zich mee. De verdachte heeft door het opzettelijk aanwezig hebben van deze verdovende middelen een aanzienlijke rol gehad in het gehele criminele circuit rondom de drugshandel. Hij heeft zich niet bekommerd om de nadelige gevolgen hiervan en heeft enkel zijn eigen belang voor ogen gehad. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte een eigen kappersbedrijf heeft.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan bij het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs zoals is bewezenverklaard uit van een taakstraf voor de duur van 240 uren. Met betrekking tot de bewezenverklaarde hoeveelheid softdrugs gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Het hof is derhalve van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een taakstraf.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende. Het hof stelt vast dat de verdachte op 28 februari 2018 in verzekering is gesteld, terwijl de rechtbank op 2 april 2021 vonnis heeft gewezen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen 2 jaren. Aldus is de redelijke termijn – als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM – met ruim 13 maanden overschreden in eerste aanleg. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, rechtvaardigen is het hof niet gebleken. Het hof zal derhalve deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met 1 maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Teruggave aan de verdachte
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er drie mobiele telefoons onder de verdachte in beslag zijn genomen en deze aan hem toebehoren.
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van dit beslag, zal het hof de teruggave gelasten van deze mobiele telefoons aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan de merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- één mobiele telefoon, APPLE Iphone X, (G_445248);
- één mobiele telefoon (Kl: zwart, APPLE Iphone, G 445260);
- één mobiele telefoon (KI: zwart, BQ, G445259).
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. F. van Es en mr.drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 5 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr.drs. M.C.C. van de Schepop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Bijlage bewijsmiddelen

Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2018047638, zaaknummer ZBRAA18013, onderzoek Favorita, gesloten d.d. 30 juli 2018 door [hulpofficier van justitie] , hulpofficier van justitie, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-612.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2018, dossierpagina’s 37-38, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 27 februari 2018 was ik vanuit de politie als ondersteuning aanwezig bij een gemeentelijke controle van een bedrijfsverzamelgebouw op het adres [adres loods] in Breda.
Omstreeks 14:30 uur begon de gemeentelijke controle vanaf de loods op het adres [adres loods] [nummer 1] . Op deze locatie hoorde ik de hier aanwezige werknemers zeggen dat zij dachten dat er af en toe vreemde activiteiten plaatsvonden op onder andere het adres [adres loods] [nummer loods] . Zij vertelden dat bij deze loods regelmatig dure auto's stonden waarin jongeren reden. De huurder bleek het bedrijf [bedrijf 1] te zijn. De eigenaar van dit bedrijf liet de gemeenteambtenaar weten dat hij iemand met een sleutel langs zou sturen om de loods voor de gemeente ter controle te openen.
Omstreeks 16:10 uur hoorde ik collega [verbalisant 2] roepen dat er personen bij het bedrijfsverzamelgebouw aan het [adres loods] aan waren gekomen. Op dat moment liep ik richting het bedrijfsverzamelgebouw en hoorde ik dat, nadat collega’s hier aankwamen, er 2 personen uit loods [adres loods] [nummer loods] waren gerend. Ik zag dat 2 personen die, naar later bleek waren weggerend, waren staande gehouden. Ik hoorde van collega [verbalisant 3] dat een van de staande gehouden personen antecedenten had op het gebied van de Opiumwet.
Ook zag ik dat in het [adres loods] in ieder geval 2 auto’s stonden die er eerder tijdens de gemeentelijke controle niet stonden. Ik zag dat dit een Mini was met het kenteken [kenteken 1] en een BMW met het kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat beide auto’s in de politiesystemen voorkwamen met Opiumwet gerelateerde aandachtsvestigingen. Ook zag ik dat beide auto’s werden verhuurd door het mij ambtshalve bekende autoverhuurbedrijf [bedrijf 2] uit [plaats] . Ambtshalve is mij bekend dat veel personen met criminele antecedenten hun auto bij dit verhuurbedrijf huren.
Ik hoorde van collega [verbalisant 3] dat hij een van de staande gehouden personen op grond van de Opiumwet had gefouilleerd en hierbij een groot geldbedrag van ongeveer 1.500 euro aan had getroffen. Dit geldbedrag bestond uit een briefje van 500 euro en verschillende briefjes van 10 en 20 euro. Op het moment dat ik hoorde dat collega [verbalisant 3] een groot geldbedrag had gevonden heb ik een persoon die later bleek [verdachte] te heten op de Opiumwet aan de kleding onderzocht. Ik zag dat hij in ieder geval 3 telefoons en een aantal autosleutels bij zich had. Ook zag ik dat hij naar later bleek een zender bij zich had waarmee de roldeur van de loods op het [adres loods] [nummer loods] automatisch open ging. Dit gebeurde omstreeks 16:45 uur.
Vanwege bovenstaande bevindingen besloot ik op grond van de Opiumwet de locatie [adres loods] [nummer loods] te betreden. Toen ik omstreeks 16:50 uur de locatie binnen ging rook ik een mij ambtshalve bekende geur van hennep. Op de eerste verdieping van deze locatie zag ik een doorzichtige plastic zak waarin ik hennepresten zag liggen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2018, dossierpagina’s 40-42, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 27 februari 2018 tussen 16:17 uur en 21:00 uur was ik belast met een integrale controle samen met medewerkers van de gemeente Breda. Onder leiding van de gemeente waren wij onderweg naar het pand aan de [adres loods] [nummer loods] te Breda. Ik liep op het [adres loods] samen met een aantal collega’s. Toen ik de straat/weg in liep richting het pand zag ik twee personen wegrennen vanuit een pand. Ik zag dat het twee personen waren met het volgende signalement:
Persoon 1: 175 cm a 185cm lang, sportief postuur, grijs trainingspak.
Persoon 2: 175 cm a 185cm lang, normaal postuur, licht getint uiterlijk.
Ik zag dat beide personen tegenover het pand een weg in renden en uit mijn zicht verdwenen. Ik zag dat het pand waar ze uit kwamen nummer [nummer loods] op de roldeur had staan. Ik riep naar alle collega’s dat ik mensen zag rennen en we zetten snel het terrein af. Ik liep even later terug naar het pand na een kleine zoektocht in de omgeving en zag twee personen mijn kant op lopen. Ik zag dat het de twee personen waren die eerder aan het rennen waren.
Ik sprak beide personen aan en persoon 1 bleek [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1993 te [geboorteplaats medeverdachte 1] , te zijn en de andere persoon bleek [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] 1994 te [geboorteplaats verdachte] . Ik zocht beide personen op in het systeem en zag dat [medeverdachte 1] antecedenten had op het gebied van de Opiumwet.
Ik hoorde van een medewerker van de gemeente dat [medeverdachte 1] aan de andere zijde van het pand de voordeur snel op slot draaide toen hij de medewerker zag. Gelijk na dat moment zag ik dat ze via de achterzijde, de roldeur, het pand verlaten.
Ik besloot [medeverdachte 1] op grond van de Opiumwet aan zijn kleding te onderzoeken. Ik zag dat [medeverdachte 1] contant geld, sleutels en een telefoon uit zijn zakken haalde. Ik zag dat het contante geld een bedrag van 1.535 euro was.
Na het vinden van het geldbedrag werd [verdachte] eveneens gecontroleerd door brigadier [verbalisant 1] en hierbij werden een aantal sleutels aangetroffen.
Aan beide sleutelbossen zat een kleine zwart/zilveren afstandsbediening met knopjes a/b/c/d erop. Ik drukte op de afstandsbediening van [medeverdachte 1] op het knopje B en zag dat de roldeur van loods [nummer loods] open ging. De afstandsbediening van [verdachte] werkte precies hetzelfde en hiermee kon ook de roldeur van loods [nummer loods] worden geopend.
Nadat de roldeur open ging hoorde ik dat inspecteur [verbalisant 1] hennep rook en we besloten het pand te betreden op grond van artikel 9 van de Opiumwet. Ik liep in de loods en rook de voor mij ambtshalve bekende hennepgeur. Ik zag verpakkingsmiddelen liggen die gerelateerd worden met het verpakken van hennep. Ik liep via de trap linksachter in de hoek naar de eerste verdieping. Ik rook dat de henneplucht steeds sterker werd. Toen ik boven was zag ik een kast open staan met verpakkingsmiddelen en een weegschaal. In het kantoortje zag ik een seal/vacuumapparaat met hennepresten en plastic zakken met hierin hennepresten.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2018, dossierpagina’s 44-45, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 27 februari 2018 omstreeks 16:14 uur stonden we met twee controleteams op het [adres loods] ter hoogte van perceel [nummer 2] . Toen we ter hoogte van perceel [nummer loods] reden, zag ik in de deuropening van perceel [nummer loods] een jongeman staan in een trainingspak en zwart kort haar, naar later bleek deze jongeman de verdachte [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1993, te zijn. Ik zag dat hij ons aan keek en meteen daarop de deur sloot. Ik zag ook dat er een aantal auto’s voor de percelen aan de oostzijde van het [adres loods] [nummer loods] , [nummer 3] en [nummer 1] stonden die ik ongeveer 20 a 30 minuten ervoor niet had zien staan. Ik zag dat er twee Audi’s en een BMW stonden, die ik ten tijde van de bedrijfscontroles niet daar had zien staan. Ik zag aan de noordzijde van het complex een Mini staan, die ik ook eerder niet bij het complex had zien staan.
[verbalisant 4] klopte op de deur en ik hoorde het geluid van een slot. Kennelijk werd de deur slotvast afgesloten op dat moment. Wij konden de buitendeur niet meer openen. Ik hoorde dat [verbalisant 4] zei: “Ik zie dat de garagedeur open gaat”, waarop ik samen met [verbalisant 4] om het businesscenter liep in de richting van de westzijde van het complex. Ik zag dat de garagedeur van perceel [nummer loods] nog ongeveer een meter open was en dat de garagedeur naar beneden ging. Kort daarna zag ik dat [verbalisant 4] met twee personen, waaronder de jongeman die later [medeverdachte 1] bleek te zijn, van achter het bedrijfspand vandaan komen lopen.
Op 27 februari 2018 omstreeks 17:22 uur werd de doorzoeking geopend. Wij zagen op de diepvrieskist een henneptop liggen.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen [adres loods] [nummer loods] d.d. 5 maart 2018, dossierpagina’s 54-65, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 27 februari 2018 werd omstreeks 16:50 uur door mij op basis van een verdenking van de Opiumwet op artikel 9 van de Opiumwet de loods op het adres [adres loods] [nummer loods] betreden.
Bij het binnentreden van de loods rook ik direct een zware henneplucht.
Bij de roldeur van het pand stond een doos. In deze doos zat 920 gram hennep en 2700 gram hasj.
Op de begane grond stond ook een niet afgesloten houten kast waarin zogenaamde pony packs met verdovende middelen werden gevonden. In deze pony packs werd later (indicatief getest) 144 gram cocaïne aangetroffen.
Op de begane grond bevond zich ook een diepvries, op deze diepvries werd nog 9,67 gram aan henneptoppen aangetroffen.
Middelste kast keukenblok: 140 gram henneptoppen.
Hennepresten in de doorzichtige zakken: 23,65 gram henneptoppen.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen met foto’s d.d. 28 februari 2018, dossierpagina’s 393-407, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 28 februari 2018 bekeek ik de beelden van de beveiligingscamera die gericht was op de roldeur aan het [adres loods] [nummer loods] .
Ik zag dat er op 27 februari 2017 om 16:12:32 uur een blauwe Mini Cooper met het kenteken [kenteken 1] aan de linkerzijde van het pandnummer [adres loods] [nummer 1] in beeld kwam. Ik zag dat de blauwe Mini Cooper geparkeerd werd schuin rechts tegenover loods [nummer loods] .
Ik zag om 16:12:54 uur dat er een persoon uit de Mini Cooper stapte en de persoon had het volgende signalement: 180 a 185 cm lang, licht getint uiterlijk, kort geschoren haar, zwarte jas met onderaan een witte rand, grijze trainingsbroek, grijze schoenen. Ik herkende de persoon ambtshalve als [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] , een van de verdachten die aangehouden was. Ik zag dat [verdachte] in de richting van de doorgaande weg keek en daarna terug in de Mini Cooper ging zitten. Ik zag daarna dat de roldeur van het [adres loods] [nummer loods] open ging en dat de Mini Cooper in de loods gereden werd. Aansluitend zag ik [verdachte] vanuit de deuropening nogmaals richting de doorgaande weg keek, de loods in rende en dat daarna dat de roldeur dicht ging.
Om 16:17:06 uur zag ik de roldeur open gaan en de Mini Cooper werd achteruit de loods uit gereden. Ik zag dat de Mini Cooper aan de linkerzijde van het pand [nummer 1] werd geparkeerd. [verdachte] verliet daarna de auto en liep naar de voorzijde van het pand.
Om 16:18:59 uur zag ik dat [verdachte] terug kwam lopen richting de auto en daarna naar de roldeur liep. Ik zag dat de roldeur open ging en zag dat [verdachte] de loods binnen ging. Om 16:20 uur zag ik dat de roldeur omhoog ging en dat er twee personen de loods uit renden. Een persoon herkende ik als [verdachte] de andere persoon had het volgende signalement; 180 a 185 cm lang, donker kort haar, grijze jas met capuchon en een zwarte broek. Ik herkende de persoon als [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1993 te [geboorteplaats medeverdachte 1] . Beide personen heb ik meerdere malen gezien in het echt en zijn onmiskenbaar degene op de camerabeelden.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking Mini en BMW d.d. 28 februari 2018 met foto’s, dossierpagina’s 67-73, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op 28 februari 2018 waren wij belast met het onderzoek Favorita. In het kader van dit onderzoek hebben wij een nader onderzoek ingesteld naar de inbeslaggenomen voertuigen. Het voertuig betrof een personenauto van het merk Mini, type Clubman Cooper en voorzien van het kenteken [kenteken 1]
(het hof begrijpt [kenteken 1] ).
In de Mini hebben wij in de kofferbak een overeenkomst basis voor ondernemen aangetroffen. Deze overeenkomst is geadresseerd aan De heer [medeverdachte 1] h/o [bedrijf medeverdachte] , [adres bedrijf medeverdachte] te [plaats 2] . Deze overeenkomst is verzonden vanuit de [bank] . In deze brief staan een tweetal rekeningnummers genoemd welke gekoppeld zijn aan het bedrijf [bedrijf medeverdachte] .
7.
Het proces-verbaal van bevindingen met foto’s d.d. 1 maart 2018, dossierpagina’s 88-140, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
In de Mini [kenteken 1] trof ik ongeveer 11 sealbags met hierin henneptoppen aan.
In totaal werden er aan verdovende middelen (gewogen en indicatief getest) aangetroffen:
Locatie Loods, [adres loods] [nummer loods] :
1093,31 gram Hennep
2799,37 gram Hasj
(het hof begrijpt dat op 27 februari 2018 2700 gram hasj isaangetroffen en op 28 februari 2018 99,37 gram)
144 gram cocaïne
Mini [kenteken 1]
11120 gram Hennep
8.
Het proces-verbaal van relaas d.d. 30 juli 2018, dossierpagina’s 5-31, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Locatie codering:
A: Loods [adres loods] [nummer loods] d.d. 27-02-2018
Av1: Mini Cooper, [kenteken 1]
9.
Het proces-verbaal van bevindingen testen verdovende middelen locaties A, Av1, Av2 en AA d.d. 6 maart 2018, dossierpagina’s 240-246, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :
Op 27 februari 2018 werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan ons ter beschikking werden gesteld door het onderzoeksteam van “Favorita, ZBRAA18013’.
Deze partij was inbeslaggenomen bij verdachten:
Naam: [achternaam medeverdachte 1]
Voornamen: [voornaam medeverdachte 1]
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
-Goednummer: A.01.01.001
Hoeveelheid: 139 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: A.01.02.001
Hoeveelheid: 22,65 gr. bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: A.02.01.001
Hoeveelheid: 2699 gr bruto hasj
Aangetroffen in plasticfolie totaal 27 pakketjes.
-Goednummer: A.02.01.002
Hoeveelheid: 919 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: A02.02.001
Hoeveelheid: 9,67 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.04.001
Hoeveelheid: 1039 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.05.001
Hoeveelheid: 1039 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Avl.05.001.01
Hoeveelheid: 1039 bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Avl.05.001.02
Hoeveelheid: 1039 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.05.001.03
Hoeveelheid: 1039 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.05.001.04
Hoeveelheid: 1039 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Avl.05.001.05
Hoeveelheid: 1039 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.05.001.06
Hoeveelheid: 1019 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.05.001.07
Hoeveelheid: 1019 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.05.001.08
Hoeveelheid: 1019 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
-Goednummer: Av1.05.001.09
Hoeveelheid: 779 gr bruto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een sealbag.
De genoemde plantdelen, waarvan de hars niet was onttrokken, werd door ons herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep.
Uit de aangeboden hoeveelheid materiaal werd door ons een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de sporenlijst is vermeld. Deze monsters werden getest, waarbij gebruik werd gemaakt van MMC NARCOTEST Cannabis. De test gaf een POSITIEVE reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II, onderdeel b van Opiumwet.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen testen verdovende middelen locaties A, Av2 en Bv1, dossierpagina’s 219-222, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] :
Op 27 februari 2018 werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan ons ter beschikking werden gesteld door het onderzoeksteam van “Favorita, ZBRAA18013’.
Deze partij was inbeslaggenomen bij verdachten:
Naam: [achternaam medeverdachte 1]
Voornamen: [voornaam medeverdachte 1]
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
A.02.03.001/445240: 143 gram netto wit poeder uit een totale partij van 144 gram netto per gram separaat verpakt in ponypacks.
SPORENLIJST:
Goednummer: A.02.03.001.01/445569
SIN: AADK6672NL
Monster: 1 gram van de totale partij van 144 gram.
11.
Het NFI-rapport NFiDENT d.d. 5 april 2018, dossierpagina’s 235-236, opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, voor zover inhoudende:
Kenmerk: Omschrijving: Conclusie:
AADK6672NL monster crèmekleurig poeder en brokjes bevat cocaïne.
12.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 1 maart 2018, dossierpagina’s 493-497, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Met wie ben je naar de Loods gereden?
A: Alleen.
V: Hoe wist je waar het was?
A: Maat had mij dat uitgelegd waar dat was.
V: Wanneer hadden jullie afgesproken om daar heen te gaan?
A: Dag zelf toen we er heen gingen.
V: Op welke manier heb je dat afgesproken?
A: Ik had hem eerder die dag gezien. Hij heeft me uitgelegd waar het was toen.
V: Als je over maat praat. Praat je dan de gehele tijd over [medeverdachte 1] ?
A: [medeverdachte 1] ja.
V: Uiteindelijk vind er doorzoeking plaats in de loods en in de voertuigen. Hier worden diverse verdovende middelen aangetroffen, zowel in de loods als in de Mini Cooper. Wat kun jij hier over verklaren?
A: (…) In de Mini oké. Dat heb ik van een jongen kunnen kopen voor een goede prijs. Ik wilde het doorverkopen.
V: Wat lag er in de kofferbak?
A: Wiet.
V: Hoe veel?
A: 12 kilo dacht ik