ECLI:NL:GHSHE:2022:4197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
20-001546-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1983 en momenteel verblijvend in PI Alphen aan den Rijn, is ter zake van twee feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft geconstateerd dat er een kennelijke misslag is in de kwalificatie van feit 2, dat aanvankelijk was gekwalificeerd als een overtreding van artikel 8, eerste lid, maar dat het hof heeft verbeterd naar artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging heeft gepleit voor een lichtere straf, maar het hof heeft besloten dat de ernst van de feiten en het gevaarzettend gedrag van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig gevaarzettend verkeersgedrag, waaronder het rijden onder invloed van amfetamine en het negeren van verkeersregels, wat heeft geleid tot een aanhouding na een gevaarlijke achtervolging.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf te verhogen naar 4 maanden en de ontzegging van de rijbevoegdheid te handhaven voor 12 maanden. De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen, evenals zijn gedrag en houding ten opzichte van verkeersveiligheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001546-21
Uitspraak : 18 november 2022
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats van 15 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 96-153838-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1983,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van het bepaalde in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1) en ‘overtreding van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Het hof heeft geconstateerd dat hoewel de tekst van de tenlastelegging van feit 2 en de bewezenverklaring van dat feit zijn geschoeid op basis van de strafbepaling van artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, de rechtbank het bewezenverklaarde feit heeft gekwalificeerd als ‘overtreding van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994’. Het hof beschouwt dit als een kennelijke misslag en zal de kwalificatie van feit 2 verbeterd lezen als ‘overtreding van het bepaalde in artikel 8, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994’.
Het hof heeft eveneens geconstateerd dat in de bewezenverklaring van feit 1 de straatnaam ‘ [locatie] ’ is opgenomen, terwijl dit klaarblijkelijk ‘ [locatie] ’ moet zijn. Het hof beschouwt dit als een kennelijke misslag en zal deze straatnaam in die bewezenverklaring dan ook verbeterd lezen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust,
met verbeterde lezing van de kwalificatie van feit 2 en verbeterde lezing van de tekst van de bewezenverklaring van feit 1 zoals hiervoor vermeld, en behalve voor wat betreft de opgelegde straf.
Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft bepleit om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat aan de verdachte de ISD-maatregel is opgelegd. De raadsman heeft het hof verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof komt tot een andere strafoplegging dan is gevorderd door de advocaat-generaal en dan is verzocht door de verdediging en overweegt daartoe als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij sprake is geweest van ernstig gevaarzettend verkeersgedrag. De verdachte heeft zich daarbij niets gelegen laten liggen aan de, onder andere ten behoeve van de veiligheid in het verkeer geldende gedragsnormen en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. De verdachte heeft, kennelijk om te ontkomen aan de politie, gedurende langere tijd bijzonder gevaarzettend gereden en daarbij volstrekt onaanvaardbare risico’s genomen. De verdachte heeft onder meer met hoge snelheden, de ter plaatse geldende maximumsnelheden ver overschrijdend, door de bebouwde kom gereden, tegen de rijrichting ingereden en is door een rood verkeerslicht gereden. Ook op de snelweg heeft hij veel te hard gereden, daarbij auto’s links en rechts inhalend, ook via de vluchtstrook. Daarbij komt dat hij dit heeft gedaan terwijl hij onder invloed was van amfetamine. Bovendien vond een en ander overdag plaats waardoor de kans dat anderen daarbij in gevaar werden gebracht groot was. Uiteindelijk is verdachte met zijn auto gestrand tegen een hekwerk van een woning en kon hij worden aangehouden.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich bijzonder onverantwoord, gevaarzettend en asociaal in het verkeer gedragen waarbij de (veiligheids-)belangen van de andere verkeersdeelnemers moesten wijken, alles om ervandoor te kunnen gaan.
Reeds om deze reden is het hof van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving, bij een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel niet kan worden volstaan met een straf die geen onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan acht geslagen op het volgende.
Aan de verdachte is eerder de zogenoemde ‘educatieve maatregel gedrag en verkeer’ opgelegd. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen, noch in eerste aanleg noch in hoger beroep. Uit zijn gedrag en houding blijkt niet van enig respect voor de verkeersregels maar ook niet voor de veiligheid van zijn medeweggebruikers. Het hof rekent de verdachte dit zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld en dat de verdachte vele malen eerder door de strafrechter veroordeeld is ter zake van, naast verkeersfeiten, vermogensdelicten. Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens voormeld uittreksel, voorafgaand aan het bewezen verklaarde op 2 juni 2020 in drie afzonderlijke zaken onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, onder meer gepleegd op respectievelijk 21 augustus 2014 te Middelburg (overtreding van artikel 5: gevaarlijk/hinderlijk weggedrag) en op 13 juni 2014 te Vlissingen en 28 september 2013 te Middelburg (beide keren rijden onder invloed). Dat heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan onderhavige feiten.
Tevens blijkt uit voormelde documentatie dat de verdachte met de onderhavige bewezenverklaarde feiten kort na afloop van een eerder opgelegde ISD-maatregel opnieuw de fout is in gegaan. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het verzoek van de verdediging om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel toe te passen omdat het ongewenst zou zijn dat verdachte na afloop van de ISD-maatregel en de daarin aan verdachte aangeboden hulpverlening alsnog een straf te laten uitzitten, passeert het hof – nog daargelaten de vraag of de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de overige omstandigheden zulks zouden rechtvaardigen – reeds vanwege het ontbreken van actuele informatie of persoonlijke toelichting door verdachte hoe die ISD-maatregel thans verloopt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzeggen voor de duur van 12 maanden.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
ontzegtde verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige, met verbeterde lezing van de kwalificatie van het onder feit 2 bewezenverklaarde, te weten:
Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 18 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.