ECLI:NL:GHSHE:2022:4192

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
20-002169-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met aanvulling van een beslissing omtrent het beslag en vordering benadeelde partij in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 27 augustus 2021. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen en vernieling. De benadeelde partij [benadeelde 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, terwijl de vordering van [benadeelde 2] gedeeltelijk werd toegewezen. In hoger beroep heeft de verdachte zijn veroordeling betwist en is de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van de feiten en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de schadevergoeding aan [benadeelde 2] vastgesteld op € 996,40, vermeerderd met wettelijke rente, en de auto van de verdachte verbeurd verklaard. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002169-21
Uitspraak : 14 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, van 27 augustus 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-231648-20 en 01-048045-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer
01-231648-20 onder feit 2 aan hem tenlastegelegde, en ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (parketnummer 01-231648-20, feit 1) en ‘opzettelijk en wederechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (parketnummer 01-048045-21) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
De benadeelde partij [benadeelde 1] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, waarbij de benadeelde partij ook is veroordeeld in de proceskosten tot aan het vonnis begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] namens [bedrijf] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.316,48, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en is de verdachte veroordeeld in de proceskosten tot aan het vonnis begroot op nihil.
Tot slot is de voorlopige hechtenis – die op 30 oktober 2020 was geschorst – opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01-231648-20 onder feit 1 en onder parketnummer 01-048045-21 is tenlastegelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Dit betekent dat ook de aan feit 2 onder parketnummer 01-231648-20 gerelateerde vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet meer aan enige beoordeling van dit hof is onderworpen. Ten aanzien van het beslag, waarover de rechtbank in eerste aanleg klaarblijkelijk geen beslissing heeft genomen, geldt dat een beslissing over de goederen die onder de nummers 1 tot en met 6 op de beslaglijst zijn opgenomen ook in hoger beroep achterwege zal blijven, nu deze goederen in beslag zijn genomen in verband met het feit waarvoor de verdachte is vrijgesproken en deze derhalve niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Dat is anders voor wat betreft het onder nummer 7 op de beslaglijst opgenomen goed, te weten een:
- 1 STK Personenauto, [kenteken]
Omschrijving: PL2100-2020144652-G1515155, Blauw, merk: Audi,
Chassisnr: [chassisnummer] ,
waaromtrent in eerste aanleg klaarblijkelijk evenmin een beslissing is genomen. Dit goed is in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis integraal zal bevestigen.
Door en namens verdachte is bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 01-231648-20 onder feit 1 ten laste is gelegd, dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , namens [bedrijf]
niet-ontvankelijk zal worden verklaard en subsidiair zijn de individuele schadeposten van die vordering betwist. Tevens is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de kwalificatie van hetgeen onder het parketnummer 01-048045-21 aan de verdachte ten laste is gelegd, de – ontbrekende – beslissing omtrent het beslag alsmede de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen zijn gegrond, vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Verbetering en aanvulling bewijsmiddelen
Het hof zal hierna de verbeteringen en aanvullingen in de “Aanvulling op het verkort vonnis uitgesproken op 13 augustus 2021 (...)” vermelde bewijsmiddelen weergeven, waarbij het hof in de eerste plaats verbetert de in die aanvulling vermelde uitspraakdatum van ‘13 augustus 2021’ in ‘27 augustus 2021’, daar het vonnis door de rechtbank is gewezen op 27 augustus 2021 blijkens zowel de datum die is vermeld op het vonnis als de datum die is vermeld in het proces-verbaal van uitspraak van 27 augustus 2021. Deze aanvulling op het verkort vonnis telt 6 pagina’s, waarnaar hieronder cursief wordt verwezen.

In de zaak met parketnummer 01-231648-20 onder feit 1:

Overeenkomstig de verwijzing naar de bewijsmiddelen door de rechtbank als opgenomen in de hiervoor genoemde “Aanvulling op het verkort vonnis (…)” verwijst het hof ook hierna ter zake van feit 1 naar de paginanummering van het dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, District/Basisteam, ’s-Hertogenbosch, met dossiernummer PL2100-2020208779, afgesloten d.d. 13 oktober 2020 met 161 doorgenummerde pagina’s.
Het hof zal de navolgende bewijsmiddelen uit het vonnis schrappen:
  • proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] op 24 september 2020, p. 7, 8 (
  • als afschrift van (digitale) aangifte, behorende bij proces-verbaalnummer:
PL2100-2020145846, p. 156, 157 (
aanvulling p. 4).
Het hof zal de inhoud van navolgende bewijsmiddelen als vermeld in het vonnis:
onder I:
- proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 135-139 (
aanvulling p. 3)
en
- een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd te ’s-Hertogenbosch op 29 juni 2020, gedateerd 11 augustus 2020, p. 151-153 (
aanvulling p. 3),
en
onder III:
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting (
aanvulling p. 5),
als hierna volgend wijzigen en daarvoor in de plaats opnemen in het vonnis:
onder I:
- proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 135-139:
Op de achterzijde van de sigarettenautomaat zagen wij, ter hoogte van de rechter onder hoek (gezien vanaf voorzijde sigarettenautomaat) een bloedspoor. Dit bloedspoor werd door mij, verbalisant, veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AAMV3651NL (
aanvulling p. 3).
En
- een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd te ’s-Hertogenbosch op 29 juni 2020, gedateerd 11 augustus 2020, p. 151-153:
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek:
Het monster:
AAMV3651NL#01
bevat het DNA-profiel van een man: [verdachte] .
Matchkans kleiner dan één op één miljard (
aanvulling p. 3).
en onder III:
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting:
De Audi was mijn eigendom. Het bloedspoor dat door de politie is aangetroffen op de sigarettenautomaat kan van mij zijn (
aanvulling p. 5).

In de zaak met parketnummer 01-048045-21:

Overeenkomstig de verwijzing naar de bewijsmiddelen door de rechtbank als opgenomen in de hiervoor genoemde “Aanvulling op het verkort vonnis (…)” verwijst het hof ook hierna ter zake van dit feit naar de paginanummering van het dossier van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Meierij, met dossiernummer PL2100-2021027858, afgesloten d.d. 14 februari 2021 met 27 doorgenummerde pagina’s.
Het hof zal het vonnis nog met het navolgende bewijsmiddel aanvullen met de cursief gedrukte en onderstreepte zinsnede (
aanvulling p. 5):
-
een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p.10:
Op zaterdag 6 februari 2021 omstreeks 03:25 uur was ik ter plaatse in het portiek van [adres] . Eerder deze nacht omstreeks 02:15 uur was er ook al een conflict tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Ook toen was [betrokkene 1] de melder, van een man voor zijn woning met een breekijzer. Naar later bleek, bleek dit te gaan om [verdachte] .
De voordeur van de woning [betrokkene 1] was inderdaad beschadigd, de tochtstrip was bovenaan de deur vernield, mogelijk door een breekijzer.Omstreeks 03:45 uur was ik in de woning van [betrokkene 2] . Ik zag dat in de meterkast een breekijzer stond. Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen dat het breekijzer van [verdachte] was.
Tot slot handhaaft het hof ten aanzien van dit feit de verklaring van de verdachte in het vonnis als weergeven onder III, voor zover inhoudende:
-
de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting:
Ik ben op 6 februari 2021 bij mijn bovenbuurman [betrokkene 2] geweest. Ik had een tas bij me en daar zat een koevoet in. Ik heb die avond over de steigers gelopen. Ik ben toen aan de deur gegaan bij [betrokkene 1] (
aanvulling p. 5 en 6).
Bewijsoverwegingen
Het hof vult het vonnis van de rechtbank aan met de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Bij de politie, op de terechtzitting in eerste aanleg en op de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ontkend dat hij de hem onder parketnummer 01-231648-20 onder feit 1 tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd. Hij stelt dat zijn auto, waarin de gestolen sigarettenautomaat werd aangetroffen, reeds voordat de inbraak werd gepleegd waarbij de sigarettenautomaat werd weggenomen, was gestolen en vervolgens daarmee de ramkraak moet hebben plaatsgevonden. Bovendien was de verdachte in de nacht dat de inbraak plaatsvond niet in Nederland, maar met zijn moeder in Duitsland, zodat hem geen verwijt kan treffen. Wel heeft de verdachte bevestigd dat zijn bloed op de sigarettenautomaat kan zijn aangetroffen. Hij kwam immers dagelijks in het cafetaria om sigaretten te halen. Daarbij kwam het voor dat hij die sigarettenautomaat op en neer schudde of erop sloeg, omdat de afgifte van sigaretten haperde. Bovendien stond die sigarettenautomaat voor de toiletruimte om de toegang daartoe te blokkeren vanwege Corona, zodat de verdachte de automaat aan de kant schoof om het toilet te kunnen betreden. En aangezien de verdachte vaak wondjes aan zijn handen had door het klussen aan auto's, kan de aanwezigheid van zijn bloed op die automaat worden verklaard.
Het hof stelt ter zake van dit door en namens de verdachte geschetste alternatieve scenario het volgende voorop. Volgens bestendige jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Het hof overweegt daartoe het navolgende.
Het bloed van de verdachte is op de weggenomen sigarettenautomaat aangetroffen op een zodanige plek, namelijk aan de achterzijde onderaan de automaat, dat niet voorstelbaar is dat dit daarop terecht is gekomen door het schudden aan of slaan op de automaat of het terzijde schuiven van de automaat door een door het klussen verwonden hand, als door de verdachte is verklaard. Veeleer past dit bij het scenario dat de verdachte bij de inbraak in het cafetaria verwond is geraakt en daarbij bloed heeft overgedragen op de sigarettenautomaat terwijl hij deze samen met een ander het cafetaria uit droeg en in zijn auto tilde.
Het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario vormt niet zozeer een plausibel alternatief maar lijkt een geconstrueerd verhaal om onder een veroordeling voor de inbraak in het cafetaria uit te komen. In dat licht plaatst het hof ook de aangifte van diefstal van de auto door de verdachte evenals de verklaringen van de moeder en de vriendin van de verdachte. De aangifte is immers pas gedaan op 29 juni 2020 om 19.40 uur (p. 12 politiedossier) nadat de ramkraak al had plaatsgevonden en de politie naar de verdachte op zoek was. En verdachtes moeder en vriendin lijken weliswaar graag te willen bevestigen dat de verdachte in Duitsland was met zijn moeder, maar hun verklaringen acht het hof geenszins betrouwbaar ter staving van het scenario van de verdachte. Niet alleen vinden die verklaringen geen ondersteuning in enig objectief bewijsmiddel (bijvoorbeeld een pintransactie in Duitsland dan wel een getuigenverklaring van iemand die zij in Duitsland zouden hebben ontmoet), maar ook stelt het hof vast dat zijn moeder zelfs twijfelt over de datum, zij spreekt nota bene over een andere nacht (van 29 op 30 juni 2020 in plaats van 28 op 29 juni 2020) dat zij met hem in Duitsland zou zijn geweest (p. 16 politiedossier). De vriendin daarentegen komt op enig moment weliswaar met de verklaring dat de verdachte met zijn moeder in Duitsland was, maar toen de politie aanvankelijk kort na de ramkraak bij haar aan de deur kwam, omdat zij de verdachte op het spoor waren via het kenteken van de bij de ramkraak gebruikte auto, kon zij de politie niet vertellen wanneer de verdachte van huis was gegaan, noch met wie hij kon zijn. Ook kreeg zij desgevraagd geen telefonisch contact met de verdachte, maar werd er direct doorgeschakeld naar diens voicemail (p. 134 politiedossier).
Het hof oordeelt dan ook dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat een ander dan hij, terwijl hij in Duitsland verbleef, eerst zijn auto heeft gestolen en vrijwel direct daarna de inbraak in het cafetaria heeft gepleegd en de sigarettenautomaat met daarop zijn bloed heeft weggenomen, als onvoldoende plausibel moet worden beoordeeld en het hof stelt dan ook dit alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde.
Ten aanzien van de onder parketnummer 01-048045-21 aan de verdachte tenlastegelegde vernieling en beschadiging overweegt het hof dat het door de verdachte hieromtrent gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Dit brengt het hof tot de slotsom dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof kan de in het vonnis van de rechtbank van 27 augustus 2021 op pagina 7 opgenomen kwalificatie van het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer
01-048045-21, daar – kort gezegd – is bewezenverklaard dat de verdachte een voordeur en een raam heeft vernield en/of beschadigd niet als juist aanmerken.
Het bewezenverklaarde in de zaak onder parketnummer 01-048045-21 wordt daarom opnieuw en als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.360,48, bestaande uit de navolgende posten:
I Totaal dagwaarde sigarettenautomaat: € 996,40,
II Totaal inhoud sigarettenautomaat: € 320,08,
III Totaal misgelopen winst € 1.044,00.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.316,48, zijnde de posten I en II van de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Namens de verdachte is de vordering betwist. Onvoldoende zou zijn onderbouwd dat de sigarettenautomaat onherstelbaar is beschadigd. Hetzelfde geldt voor de omvang van de verdwenen inhoud van de sigarettenautomaat en de misgelopen winst.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 996,40. Uit de aangifte van de benadeelde partij valt genoegzaam af te leiden dat de sigarettenautomaat door het verbreken ervan zodanig is beschadigd dat deze niet meer te gebruiken valt. Van de aanschaf is een aankoopbon overgelegd en voor de verstreken jaren van gebruik is een redelijk bedrag aan afschrijving in mindering gebracht. Het hof acht dit onderdeel van de vordering dan ook toewijsbaar.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden met een beslissing omtrent de kosten als hierna vermeld.
Het hof stelt vast dat de vordering op de posten II en III wordt betwist en is van oordeel dat deze voor de vaststelling van de hoogte ervan onvoldoende is onderbouwd. Nu de benadeelde partij, hoewel daartoe uitgenodigd en hoewel in eerste aanleg geconfronteerd met een deel niet-ontvankelijk verklaarde vordering, niet ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig was om vragen die de vordering ten aanzien van deze schadeposten oproept te beantwoorden, acht het hof het een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen deze twee posten nader toe te lichten, waartoe het onderzoek ter terechtzitting heropend zou moeten worden. Dat betekent dat het hof zal bepalen dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Daarbij weegt het hof de proceseconomische belangen en de belangen van de verdachte bij afdoening van de onderhavige zaak zwaarder dan de belangen van de benadeelde partij bij een inhoudelijke beslissing op die onderdelen van de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 996,40. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
De aan de verdachte toebehorende auto (goednummer PL2100-2020144652-G1515155), vermeld onder 7 op de beslaglijst, zal worden verbeurdverklaard, nu het bewezenverklaarde feit 1 onder parketnummer 01-231648-20 met behulp van deze auto is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het onder parketnummer 01-048045-21 bewezenverklaarde, de – ontbrekende – beslissing omtrent het beslag, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij alsmede de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart het onder parketnummer 01-048045-21 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 personenauto, kenteken [kenteken] ;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-231648-20 bewezenverklaarde feit 1 tot het bedrag van
€ 996,40 (negenhonderdzesennegentig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-231648-20 onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 996,40 (negenhonderdzesennegentig euro en veertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 19 (negentien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 14 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.