ECLI:NL:GHSHE:2022:4178

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
200.285.559_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorberekening van kosten door parkbeheerder aan eigenaar van bungalow op recreatiepark

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, een eigenaar van een bungalow op een recreatiepark, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de door Parc De Kievit Beheer B.V. gevorderde kosten voor elektra en water. Het hof oordeelde dat de eiswijzigingen in hoger beroep toelaatbaar waren en dat de appellante hoofdelijk verbonden was voor de verplichtingen uit de parklastenovereenkomst. Het hof verwierp de grieven van de appellante en concludeerde dat Parc Beheer een bedrag van € 508,53 voor elektra en € 400,14 voor water van de appellante mocht vorderen. Tevens werd geoordeeld dat Parc Beheer de kosten van de brandleidingen niet afzonderlijk aan de appellante mocht doorbelasten, maar alleen via de forfaitaire parklastenvergoeding. Het hof compenseerde de proceskosten tussen partijen, aangezien beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk waren gesteld. De uitspraak van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.285.559/01
arrest van 6 december 2022
in de zaak van
[appellante] e.v. [de echtgenoot],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije te Ulvenhout,
tegen
Parc De Kievit Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Parc Beheer,
advocaat: mr. M.J.G. Pennings te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 augustus 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 7408628 en rolnummer CV EXPL 18-5530 gewezen vonnis van 12 februari 2020.

5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 augustus 2022;
  • de door [appellante] genomen akte na tussenarrest;
  • de door Parc Beheer genomen antwoordakte na tussenarrest.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

Wisseling van samenstelling behandelend kamer
6.1.
Het tussenarrest van 9 augustus 2022 is gewezen door mrs. Frakes, Van Erp en Meulenbroek. Mrs. Frakes en Meulenbroek zijn momenteel niet meer werkzaam bij dit hof. Daarom wordt het onderhavige arrest gewezen door mrs. Keizer, Cremers en Van Erp.
Het tussenarrest van 9 augustus 2022
6.6.
Bij het tussenarrest van 9 augustus 2022 heeft het hof, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • De eiswijzigingen in hoger beroep zijn toelaatbaar, zodat uitgegaan moet worden van de vorderingen van beide partijen zoals deze in hoger beroep zijn komen te luiden (rov. 3.9).
  • [appellante] is hoofdelijk verbonden voor de verplichtingen uit de door haar en haar echtgenoot aangegane parklastenovereenkomst (rov. 3.10).
  • De grieven I tot en met IV in principaal hoger beroep en de grieven I en II in incidenteel hoger beroep worden verworpen. De kantonrechter heeft in rov. 4.25 van het beroepen vonnis terecht geconcludeerd dat [appellante] ter zake de factuur van 13 december 2017 nog € 331,65 verschuldigd is (rov. 3.12 tot en met 3.21).
  • Tegen het oordeel in het beroepen vonnis dat het op de factuur van 17 april 2018 vermelde voorschot elektra en water over 2018 van € 700,-- toewijsbaar is, zijn geen grieven gericht. Die post hoeft verder niet besproken te worden (rov. 3.23).
  • Ter zake de op de factuur van 17 april 2018 vermelde posten voor elektraverbruik en Elektra vast recht, die door grief V in principaal hoger beroep en grief III in incidenteel hoger beroep aan de orde worden gesteld, is het onvermijdelijk dat een deskundige de door partijen aangeleverde cijfers en berekeningen beoordeelt (rov. 3.27).
  • Ter zake de op de factuur van 17 april 2018 vermelde posten voor waterverbruik en Water vast recht, die door grief VI in principaal hoger beroep en grief IV in incidenteel hoger beroep aan de orde worden gesteld, is het onvermijdelijk dat een deskundige de door partijen aangeleverde cijfers en berekeningen beoordeelt (rov. 3.29).
  • De grieven VII en VIII, waarmee [appellante] haar beroep op opschorting en op verrekening aan de orde stelt, moeten worden verworpen (rov. 3.30).
  • Het hof houdt elk oordeel aan over de resterende grieven IX en X in principaal hoger beroep, over de resterende grief V in incidenteel hoger beroep en over de overige vorderingen van [appellante] zoals in hoger beroep gewijzigd/vermeerderd (rov. 3.31).
  • Partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over het door het hof voorgenomen deskundigenonderzoek. [appellante] moet daarbij tevens laten weten of de bungalow inmiddels is verkocht (rov. 3.32).
Op basis van deze oordelen heeft het hof in het dictum van het tussenarrest:
  • de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van [appellante] met het in rov. 3.32 van het arrest genoemde doel, waarna antwoordakte;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
Eigendom van de bungalow
6.7.
In de door haar genomen akte na tussenarrest heeft [appellante] meegedeeld dat zij de bungalow nog altijd in eigendom heeft. Parc Beheer heeft dat in haar antwoordakte bevestigd. Het hof neemt dit dus als vaststaand aan.
Het voorgenomen deskundigenbericht
6.8.1.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het door het hof voorgenomen deskundigenbericht over de vraag welke bedragen Parc Beheer over 2017 aan [appellante] in rekening mocht brengen ter zake de posten:
  • elektraverbruik en Elektra vast recht;
  • waterverbruik en Water vast recht.
6.8.2.
[appellante] heeft in haar akte na tussenarrest aangevoerd dat het hof eerst beslissingen zal moeten nemen over de vraag welke posten daarbij wel en niet aan haar mogen worden doorbelast, zodat de deskundige weet hoe hij de door [appellante] over 2017 verschuldigde bedragen moet berekenen. [appellante] heeft voorts gesteld dat het hof, nadat geoordeeld is over de vraag welke posten mogen worden doorbelast, de berekening ook eenvoudig zelf kan uitvoeren.
6.8.3.
Parc Beheer heeft in haar antwoordakte betoogd dat hetgeen [appellante] in de punten 4 tot en met 10 van haar akte heeft gesteld, buiten beschouwing moet blijven. Volgens Parc Beheer gaan die stellingen verder dan een uitlating over het voorgenomen deskundigenbericht, en pleit [appellante] met die stellingen na, hetgeen volgens Parc Beheer niet is toegestaan.
6.8.4.
Het hof verwerpt dit betoog van Parc Beheer. Wat [appellante] in de genoemde punten naar voren heeft gebracht, heeft het hof hiervoor in rov. 6.8.2 samengevat. [appellante] heeft daarbij geen nieuwe stellingen betrokken, maar slechts verwezen naar de argumenten die zij in de memoriewisseling vóór het tussenarrest al naar voren heeft gebracht. [appellante] heeft op basis daarvan uiteengezet:
  • dat het hof eerst moet beslissen welke omstreden kostenposten mee moeten worden genomen in de te maken berekening;
  • dat het hof vervolgens de berekening eenvoudig zelf kan uitvoeren zodat een deskundigenbericht niet nodig is.
Dit betreft een toelaatbare uitlating over het voornemen van het hof om een deskundigenbericht te gelasten. Het hof ziet geen aanleiding de akte van [appellante] geheel of ten dele buiten beschouwing te laten.
6.8.5.
Parc Beheer heeft in haar antwoordakte voorts meegedeeld dat zij geen bezwaar heeft tegen benoeming van een deskundige. Zij heeft echter niet gemotiveerd betwist dat het hof eerst een beslissing moet nemen over de vraag welke omstreden kostenposten in de te maken berekening moeten worden meegenomen. Ook heeft zij niet gemotiveerd betwist dat het hof, nadat beslist is over het al dan niet meenemen van de diverse kostenposten, de berekening van het over 2017 door [appellante] verschuldigde bedrag betrekkelijk eenvoudig zelf kan uitvoeren. Mede gelet op het beperkte financiële belang van de in geding zijnde vorderingen over 2017 is een deskundigenbericht dan geen voor de hand liggende optie. Het hof zal daarom in het onderstaande de post elektraverbruik en Elektra vast recht over 2017 en de post waterverbruik en Water vast recht over 2017 nader beoordelen.
Grief V in principaal hoger beroep en grief III in incidenteel hoger beroep: Elektraverbruik en Elektra vast recht over 2017
6.9.1.
Tussen partijen staat vast dat [appellante] in 2017 4623 kWh elektriciteit heeft verbruikt.
Volgens Parc Beheer mag zij dat verbruik aan [appellante] in rekening brengen tegen een tarief van € 0,19 exclusief btw per kWh, hetgeen resulteert in het door Parc Beheer ter zake gevorderde bedrag van € 1.062,83 inclusief btw (4623 kWh maal € 0,19 = € 878,37 exclusief btw = € 1.062,83 inclusief 21% btw). Ter onderbouwing van dat tarief heeft Parc Beheer in de toelichting op grief III in incidenteel hoger beroep verwezen naar het door haar als productie 1 in hoger beroep overgelegde overzicht.
[appellante] heeft een aantal onderdelen van dat overzicht betwist. [appellante] heeft in de toelichting op grief V in principaal hoger beroep betoogd dat Parc Beheer het genoemde verbruik slechts tegen € 0,1089 inclusief btw per kWh inclusief btw aan haar in rekening mag brengen, hetgeen resulteert in een bedrag van (4623 kWh x € 0,1089 =) € 503,44 inclusief btw.
Het hof zal de kostenposten waarover partijen van mening verschillen, hieronder bespreken.
“Investeringen”
6.9.2.
Uit het door Parc Beheer als productie 1 in hoger beroep overgelegde overzicht blijkt dat een bedrag van € 0,06 exclusief btw ter zake “
Investeringen” onderdeel uitmaakt van het door Parc Beheer gehanteerde tarief van € 0,19 inclusief btw. Volgens Parc Beheer heeft zij het daaraan ten grondslag gelegde bedrag van € 19.513,56 exclusief btw (hetgeen gedeeld door het totaal parkverbruik van 325.226 kWh € 0,06 per kWh oplevert) “
geïnvesteerd dan wel gereserveerd voor de vervanging van het leidingwerk”. Uit het vervolg van het gestelde in punt 44 van de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep blijkt dat het geen investeringen maar reserveringen betreft. Volgens Parc Beheer zijn de kosten van de door haar beoogde vervanging van het leidingwerk niet begrepen in de parklasten, aangezien die slechts zien op de kosten van onderhoud. Parc Beheer meent dat zij voor de door haar beoogde vervanging van het leidingwerk een reservering mag maken en die aan de eigenaren van percelen op het recreatiepark mag doorbelasten.
6.9.3.
[appellante] heeft gemotiveerd betwist dat Parc Beheer over 2017 € 0,06 per kWh ter zake investeringen aan haar mag doorbelasten. Volgens [appellante] zijn er geen investeringen gedaan door Parc Beheer. Voor zover het gaat om een reservering die betrekking heeft op de elektra-infrastructuur van het park, zijn de kosten daarvan al begrepen in het forfaitaire bedrag van de parklasten, aldus [appellante] .
6.9.4.
Volgens artikel 1 onder c 6 van de parklastenovereenkomst behoort tot de taken van de parkbeheerder onder meer “
het onderhoud van de infrastructuur, zoals leidingen, kabels en riolering, een en ander ter beoordeling van de beheerder”. Voor het in artikel 1 genoemde takenpakket is [appellante] de in artikel 3 genoemde parklastenvergoeding verschuldigd. Volgens artikel 3 lid 5 zijn in die parklastenvergoeding niet begrepen:
- kosten van gas, water, electra;
- toeristenbelasting;
- rioolrechten, afvalstoffenheffing, zuiveringslasten;
- omroep bijdrage en kosten C.A.I.
Deze kosten worden volgens artikel 3 lid 5 afzonderlijk door de beheerder dan wel
door de betrokken overheidsinstanties aan de eigenaar van een kavel doorberekend. Uit de eigen stellingen van Parc Beheer volgt dat zij in 2017 geen uitgaven heeft gedaan voor de door haar gestelde beoogde vervanging van het leidingwerk. Parc Beheer heeft voorts niet voldoende onderbouwd dat een vervanging van het leidingwerk niet valt onder het in goede staat houden van het leidingwerk, waartoe zij op grond van artikel 1 onder c 6 van de parklastenovereenkomst gehouden is en waarvan zij de kosten uit de parklastenvergoeding moet voldoen. Daar komt bij dat Parc Beheer de kosten op het door haarzelf verstrekte overzicht niet heeft aangeduid als “
Reservering” maar als “
Investering”, terwijl uit haar eigen stellingen volgt dat van een investering in 2017 geen sprake is geweest. Het hof concludeert dat Parc Beheer onvoldoende heeft onderbouwd dat er een grondslag is om van [appellante] ten aanzien van het jaar 2017 het bedrag van € 0,06 per kWh voor “
Investeringen” te vorderen.
“Winst en risico 10%”
6.9.5.
Uit het door Parc Beheer als productie 1 in hoger beroep overgelegde overzicht blijkt dat Parc Beheer per kWh een opslag van € 0,01 exclusief btw heeft gerekend voor “
winst & Risico 10%”. Uit hetgeen [appellante] in de toelichting op grief V in principaal hoger beroep heeft gesteld (punten 12, 13 en 14), blijkt dat [appellante] het niet juist acht dat Parc Beheer deze opslag hanteert. Parc Beheer heeft in de toelichting op grief III in incidenteel hoger beroep (punt 116, met verwijzing naar punt 46) gesteld dat het hier gaat om redelijke administratiekosten en kosten ter dekking van algemene kosten zoals het debiteurenrisico, en dat de gekozen benaming “
winst & Risico 10%” mogelijk wat ongelukkig is gekozen. [appellante] heeft vervolgens in haar reactie op grief III in incidenteel hoger beroep (punt 16) gesteld dat alleen de werkelijke kosten mogen worden doorbelast, zonder winst- of risico-opslag, en dat de door Parc Beheer gehanteerde toeslag niets te maken heeft met werkelijke kosten.
6.9.6.
Het hof stelt voorop dat onder de werkelijke kosten van levering van elektriciteit en water die Parc Beheer aan [appellante] mag doorbelasten, niet alleen de door de externe leverancier aan Parc Beheer in rekening gebrachte kosten vallen, maar ook de overige kosten die Parc Beheer in dat verband daadwerkelijk moet maken, waaronder administratiekosten, en dat Parc Beheer de aldus bepaalde werkelijke kosten niet mag verhogen met een winstopslag. Het hof verwijst naar rov. 4.26 van het beroepen vonnis, waar het hof zich mee kan verenigen, en naar rov. 3.7.5 van het in een eerdere procedure tussen partijen gewezen tussenarrest van 5 december 2017, dat genoemd is in rov. 3.1 sub j van het tussenarrest van 9 augustus 2022 in de onderhavige zaak.
6.9.7.
Het hof constateert dat Parc Beheer niet heeft gesteld hoeveel administratiekosten zij in 2017 heeft gemaakt. Zij heeft niet uiteengezet hoeveel uren met die administratie gemoeid zijn geweest en ook niet welk uurtarief zij daarvoor hanteert. Ook heeft Parc Beheer onvoldoende duidelijk gemaakt op grond waarvan zij een debiteurenrisico aan [appellante] zou mogen doorbelasten. Hof oordeelt daarom dat de opslag van € 0,01 per kWh over het jaar 2017 niet van [appellante] gevorderd mag worden.
Conclusie elektraverbruik en Elektra vast recht over 2017
6.9.8.
De overige op productie 1 van Parc Beheer in hoger beroep verwerkte kostenposten ter zake het jaar 2017 zijn door [appellante] niet betwist. Het hof concludeert dat Parc Beheer ter zake het jaar 2017 aan [appellante] per door haar afgenomen kWh in rekening mag brengen:
  • 0,05 exclusief btw per kWh voor inkoop elektra bij Eneco;
  • 0,02 (afgerond) exclusief btw per kWh voor energiebelasting;
  • 0,02 exclusief btw per kWh voor kosten leidingbeheerder Enexis, welke kosten [appellante] onvoldoende heeft betwist.
Dit levert tezamen € 0,09 exclusief btw op. Vermeerderd met de niet bestreden btw van 21% komt dat afgerond neer op € 0,11 inclusief btw per kWh. Parc Beheer heeft de bedragen ook afgerond op hele centen en [appellante] heeft tegen die handelwijze geen gemotiveerd bezwaar aangevoerd.
6.9.9.
Het hof constateert voorts dat het vast recht al in voormeld bedrag per kWh verwerkt is. Dat blijkt uit het door Parc Beheer overgelegde overzicht. Er is onvoldoende gebleken van een grondslag voor het daarnaast nog toewijzen van het door Parc Beheer gevorderde bedrag van € 28,37 ter zake Elektra vast recht. De kantonrechter heeft dat bedrag dus terecht afgewezen.
6.9.10.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat Parc Beheer ter zake elektraverbruik en Elektra vast recht over 2017 (4623 kWh x € 0,11 inclusief 21% btw =) € 508,53 inclusief btw van [appellante] te vorderen heeft. Ter zake deze kwestie acht het hof geen deskundigenbericht meer nodig.
6.9.11.
De kantonrechter heeft ter zake deze post € 722,72 inclusief btw toegewezen. Grief V in principaal hoger beroep slaagt dus ten dele, terwijl grief III in incidenteel hoger beroep geen doel treft.
6.9.12.
Voor de goede orde stelt het hof vast dat hiermee geen ontoelaatbare verrassingsbeslissing is genomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat:
  • de beslissing is gebaseerd op de argumenten die partijen al in hun memoriewisseling vóór het tussenarrest naar voren hebben gebracht;
  • [appellante] in akte na tussenarrest gemotiveerd heeft gesteld dat hof deze kwestie zonder benoeming van een deskundige kan afdoen;
  • Parc Beheer daar in haar antwoordakte op heeft kunnen reageren, en niet gemotiveerd heeft betwist dat deze kwestie zonder benoeming van een deskundige kan worden beslist.
Grief IV in incidenteel hoger beroep: Waterverbruik en Water vast recht over 2017, en de vermeerdering van eis in reconventie met een verklaring voor recht ter zake brandleidingen
6.10.1.
Parc Beheer heeft aan [appellante] voor waterverbruik in 2017 € 456,39 en voor Water vast recht in 2017 € 34,68 in rekening gebracht. Wat het verbruik betreft is Parc Beheer uitgegaan van 117 m3 tegen een tarief van € 3,68 exclusief btw per m3. Dit levert een bedrag van € 430,56 exclusief btw op. Vermeerderd met 6% btw levert dat het gevorderde bedrag van € 456,39 inclusief btw op.
6.10.2.
[appellante] heeft in het geding bij de kantonrechter het gestelde verbruik bestreden. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen en geoordeeld dat van het door de watermeter aangegeven verbruik van 117 m3 moet worden uitgegaan. [appellante] heeft tegen dat oordeel geen grief gericht, zodat ook het hof zal uitgaan van een verbruik van 117 m3 water in 2017.
6.10.3.
De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat bij de berekening van het door [appellante] verschuldigde, moet worden uitgegaan van het door [appellante] gestelde tarief van € 0,46 exclusief btw per m3. Op basis daarvan heeft de kantonrechter ter zake het waterverbruik 117 m3 x € 0,46 = 53,82 exclusief btw = € 57,05 inclusief 6% btw toewijsbaar geacht ter zake waterverbruik in 2017. [appellante] heeft daar in principaal hoger beroep geen grief tegen gericht. Parc Beheer heeft echter door middel van grief IV in incidenteel hoger beroep betoogd dat uitgegaan moet worden van € 3,78 inclusief btw per m3 (€ 3,57 exclusief btw). Parc Beheer concludeert dat [appellante] voor het waterverbruik in 2017 117 m3 x € 3,78 inclusief btw = € 442,26 inclusief btw verschuldigd is. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft Parc Beheer verwezen naar het door haar in hoger beroep als productie 4 overgelegde overzicht waarin de kosten per m3 zijn berekend, en naar een daarbij gevoegde factuur van Brabant Water N.V.
Kosten brandleidingen en in reconventie onder E gevorderde verklaring voor recht kosten brandleidingen
6.10.4.
Uit het door Parc Beheer in hoger beroep als productie 4 overgelegde overzicht blijkt dat in het door Parc Beheer gestelde tarief van € 3,78 inclusief btw per m3 (relatief geringe) bedragen zijn verwerkt ter zake “Huur Brandleiding”. [appellante] heeft al in de memorie van grieven in principaal hoger beroep (blz. 14) gemotiveerd gesteld dat Parc Beheer die kosten niet afzonderlijk, buiten de algemene parklastenvergoeding om, aan haar mag doorbelasten. In dat kader vordert [appellante] bij wege van vermeerdering van eis een verklaring voor recht dat Parc Beheer de kosten van de brandleidingen niet aan [appellante] mag doorbelasten anders dan via de forfaitaire parklastenvergoeding.
6.10.5.
Parc Beheer heeft niet gemotiveerd betwist dat de kosten van de brandleiding vallen onder de kosten van de in artikel 1 sub c 6 genoemde infrastructuur, en dat die kosten dus onder de parklastenvergoeding vallen. Parc Beheer heeft wel bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, maar dat bezwaar heeft het hof al verworpen in rov. 3.9 van het tussenarrest van 9 augustus 2022. Verder heeft Parc Beheer in de memorie van antwoord in principaal hoger beroep gesteld dat [appellante] niet inzichtelijk heeft gemaakt of, en zo ja op welke wijze Parc Beheer de kosten van de huur van de brandleidingen bij [appellante] in rekening brengt. Het hof verwerpt die stelling. Dat en op welke wijze Parc Beheer de huur van de brandleidingen bij [appellante] in rekening brengt, blijkt uit de door Parc Beheer zelf in hoger beroep als productie 4 overgelegde overzicht. Uit dat overzicht blijkt in welke mate de huur van de brandleidingen is verwerkt in het door Parc Beheer gestelde tarief van € 3,78 inclusief btw per m3.
6.10.6.
Uit het door Parc Beheer overgelegde overzicht blijkt dat Parc Beheer ter zake de huur van de brandleidingen (€ 68,38 + € 759,92 =) € 828,30 heeft moeten voldoen. Gelet op de door Parc Beheer in totaal afgenomen hoeveelheid water van 33.671 m3 komt dat neer op € 0,0246 per m3. Dat bedrag kan Parc Beheer niet van [appellante] vorderen, aangezien deze kosten onder de forfaitaire parklastenvergoeding vallen.
6.10.7.
Dit brengt tevens mee dat de door [appellante] onder E gevorderde verklaring voor recht over de kosten van de brandleidingen toewijsbaar is. Het hof zal die verklaring voor recht geven op de hierna onder “De uitspraak” te vermelden wijze.
Opslag Winst & Risico
6.10.8.
[appellante] heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de door Parc Beheer ook op productie 4 in hoger beroep gehanteerde opslag “
winst en Risico 10%”. Dat bezwaar is gegrond. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor in rov. 6.9.5 en 6.9.7 is overwogen.
6.10.9.
De opslag “
winst en Risico 10%” bedraagt volgens het overzicht € 0,32 per m3. Ook dat bedrag kan Parc Beheer niet van [appellante] vorderen.
Overige belastingen en heffingen
6.10.10.
Op het door Parc Beheer als productie 4 in hoger beroep overgelegde overzicht zijn ook nog bepaalde belastingen, heffingen en een toeslag vermeld. Dit betreft belastingen, heffingen en een toeslag die ook genoemd zijn op de door Parc Beheer bij productie 4 overgelegde factuur van Brabant Water aan Parc Beheer van 22 december 2017, althans op de bij die factuur gevoegde specificatie van Brabant Water. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] deze posten ten aanzien van het jaar 2017 niet voldoende betwist in haar reactie op grief IV in incidenteel hoger beroep. Het hof merkt volledigheidshalve op dat in het geding bij de kantonrechter nog niet is gedebatteerd over deze kosten over 2017, omdat Parc Beheer toen het overzicht over 2017 nog niet in het geding had gebracht. Uit artikel 3.5 van de parklastenovereenkomst blijkt dat deze belastingen, heffingen en toeslag niet begrepen zijn in de parklastenvergoeding en dat Parc Beheer deze kosten afzonderlijk aan [appellante] mag doorberekenen.
Conclusie waterverbruik en Water vast recht over 2017
6.10.11.
Uit het voorgaande blijkt dat op het door Parc Beheer in haar overzicht genoemde tarief van € 3,57 exclusief btw de volgende bedragen in mindering moeten worden gebracht:
  • € 0,02 (afgerond) ter zake de kosten van de brandleidingen;
  • € 0,32 ter zake de opslag winst en risico.
Parc Beheer mag dus slechts € 3,23 exclusief btw per m3 aan [appellante] in rekening brengen, hetgeen neerkomt op € 3,42 inclusief btw. Gelet op het vaststaande verbruik van 117 m3 heeft Parc Beheer dus € 400,14 inclusief btw van [appellante] te vorderen. Ook ter zake deze kwestie is geen deskundigenbericht meer nodig.
6.10.12.
Dat Parc Beheer hiernaast nog € 34,68 van [appellante] mag vordering voor “Water vast recht” over 2017 is door Parc Beheer onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter heeft dat bedrag dus terecht afgewezen.
6.10.13.
Grief IV in incidenteel hoger beroep slaagt dus in belangrijke mate.
6.10.14.
Ook over deze kwestie stelt het hof voor de goede orde vast dat hiermee geen ontoelaatbare verrassingsbeslissing is genomen. Hetgeen het hof in rov. 6.9.12 heeft overwogen over de kwestie van de kosten van het elektraverbruik is onverkort van toeppassing op de kwestie van de kosten van het waterverbruik.
Grief VI in principaal hoger beroep: De in reconventie onder D gevorderde verklaring voor recht ter zake vast recht water en/of vast recht elektra
6.11.1.
Door middel van grief VI in principaal hoger beroep vordert [appellante] in reconventie een verklaring voor recht dat het Parc Beheer niet is toegestaan om buiten de forfaitaire parklastenvergoeding om vastrecht water en/of vastrecht elektra aan [appellante] door te belasten behoudens het naar rato doorbelasten aan [appellante] van de werkelijke kosten van vast recht voor zover dit door een externe leverancier aan Parc Beheer in rekening wordt gebracht (petitum memorie van grieven onder D).
6.11.2.
Parc Beheer heeft in haar reactie op deze grief wel enkele stellingen ingenomen over het vastrecht maar in feite geen verweer gevoerd tegen de gevorderde verklaring voor recht. Het hof zal die verklaring voor recht daarom geven.
De in reconventie onder A gevorderde verklaring voor recht ter zake kosten gaslevering
6.12.
[appellante] vordert na haar eiswijziging in hoger beroep in reconventie onder A een verklaring voor recht ter zake het vast recht dat zij aan OK-GAS betaalt. [appellante] heeft die vordering toegelicht door middel van grief I in principaal hoger beroep. Het hof heeft die grief verworpen in rov. 3.15 van het tussenarrest van 9 augustus 2022. Dit brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht niet zal worden gegeven.
De in reconventie onder B gevorderde verklaring voor recht ter zake de gevolgen van het niet aannemen van postpakketten
6.13.
[appellante] vordert na haar eiswijziging in hoger beroep in reconventie onder B een verklaring voor recht die kort gezegd inhoudt dat de parklasten met € 20,-- per jaar verlaagd moeten worden omdat medewerkers van de receptie van het park geen postpakketten meer aannemen voor [appellante] . [appellante] heeft deze vordering toegelicht in grief III in principaal hoger beroep. Het hof heeft die grief verworpen in rov. 3.16 van het tussenarrest van 9 augustus 2022. Dit brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht niet zal worden gegeven.
De in reconventie onder C gevorderde verklaring voor recht ter zake de kosten voor het verwerken en/of afvoeren van huis- en groenafval en ter zake het ter beschikking stellen van een groencontainer.
6.14.
[appellante] vordert na haar eiswijziging in hoger beroep in reconventie onder C een verklaring voor recht ter zake de kosten voor het verwerken en/of afvoeren van huis- en groenafval en ter zake het ter beschikking stellen van een groencontainer. [appellante] heeft deze vordering toegelicht in grief II in principaal hoger beroep. Het hof heeft die grief verworpen in rov. 3.16 van het tussenarrest van 9 augustus 2022. Dit brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht niet zal worden gegeven.
Grief V in incidenteel hoger beroep: het verstrekken van specificaties over de periode ingaande 2009
6.15.1.
De kantonrechter heeft Parc Beheer in het beroepen vonnis veroordeeld om binnen een maand na dagtekening van het vonnis aan [appellante] de in het vonnis bedoelde specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water aan [appellante] over de periode 2009 tot en met 2018 te verstrekken. De kantonrechter heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 50,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Parc Beheer niet aan die veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,--.
6.15.2.
Parc Beheer is met grief V in incidenteel hoger beroep opgekomen tegen deze veroordeling. In de toelichting op de grief voert zij naar de kern genomen aan dat [appellante] geen gerechtvaardigd belang heeft bij deze veroordeling, dat het voor Parc Beheer niet mogelijk is om aan de veroordeling te voldoen en dat de veroordeling heeft geleid tot kortgedingprocedures op basis waarvan Parc Beheer inmiddels een buitensporig bedrag van € 55.000,-- aan dwangsommen heeft moeten voldoen.
6.15.3.
Naar het oordeel van het hof is deze grief terecht voorgedragen. Het hof neemt daarbij allereerst in aanmerking dat Parc Beheer in de eerder tussen partijen gevoerde procedure € 9.166,77 heeft gevorderd aan achterstallige betalingen over de periode vanaf 2010/2011 tot 2016. Deze vordering is door dit hof afgewezen bij arrest van 26 juli 2018 omdat Parc Beheer de vordering onvoldoende had onderbouwd. [appellante] heeft het genoemde bedrag niet aan Parc Beheer betaald, althans nadat [appellante] het bedrag op grond van het in die procedure bestreden vonnis aan Parc Beheer had betaald, heeft Parc Beheer het op grond van het arrest van 26 juli 2018 aan [appellante] terugbetaald. Parc Beheer heeft inmiddels uitdrukkelijk afstand gedaan van eventueel nog openstaande vorderingen van haar op [appellante] over de periode tot en met 2016. In zoverre heeft [appellante] geen belang bij verstrekking van gegevens over de jaren 2011 tot en met 2016.
6.15.4.
Daar komt bij dat Parc Beheer heeft gesteld dat zij, mede gelet op de wettelijke bewaartermijn van 7 jaar, niet in staat is om te voldoen aan de veroordeling voor zover het de jaren vóór 2013 betreft. Parc Beheer heeft mede toegelicht dat haar nieuwe bestuur, dat in 2017 is aangetreden, in zoverre werd geconfronteerd met “erfenissen uit het verleden” waar zij geen invloed op heeft gehad. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] dit onvoldoende betwist. De onmogelijkheid van Parc Beheer om op juiste wijze aan de veroordeling te voldoen, vormt een belangrijke contra-indicatie voor het opleggen van een dergelijke veroordeling versterkt door een dwangsom.
6.15.5.
[appellante] heeft nog wel gesteld dat de omstandigheid dat zij in de periode van 2011 tot 2016 € 9.166,77 van de door Parc Beheer gefactureerde bedragen onbetaald laat, onverlet laat dat zij mogelijk toch nog een deel van de wel gedane betalingen onverschuldigd heeft verricht. Het hof verwerpt dat standpunt omdat het onvoldoende onderbouwd is. Het hof tekent daarbij aan dat in de onderhavige procedure meerdere standpunten van [appellante] over beweerdelijk niet door haar verschuldigde kostenposten zijn verworpen.
6.15.6.
Het hof wijst er voorts op dat het beroep van [appellante] op verrekening van in het verleden te veel betaalde bedragen met haar huidige betalingsverplichtingen is verworpen in het beroepen vonnis, en dat de daartegen gerichte grief VII in principaal hoger beroep is verworpen in rov. 3.30 van het tussenarrest van 9 augustus 2022.
6.15.6.
Het hof concludeert dat [appellante] onvoldoende belang heeft aangetoond bij de gevorderde veroordeling tot het verstrekken van gegevens over de periode ingaande 2009, en dat Parc Beheer die vordering in zodanige mate heeft bestreden dat zij in dit geding niet toewijsbaar is. Het hof tekent hier voorts bij aan dat over het jaar 2017 geoordeeld is bij het onderhavige arrest, zodat over dat jaar geen gegevens meer verstrekt hoeven te worden, en dat de onderhavige procedure zich niet uitstrekt over de periode na 2017.
6.15.7.
Het hof ziet in het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, aanleiding om grief V in incidenteel hoger beroep gegrond te achten. Het hof zal het beroepen vonnis daarom vernietigen, voor zover het de op straffe van een dwangsom uitgesproken veroordeling betreft om aan [appellante] de in het vonnis bedoelde specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water over de periode 2009 tot en met 2018 te verstrekken.
Grief IX in principaal hoger beroep:
6.16.1.
Grief IX in principaal hoger beroep is gericht tegen de veroordeling van [appellante] in conventie om aan Parc Beheer € 1.811,42 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 november 2018. Dat bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
  • a. € 722,72 ter zake elektra c.a. 2017;
  • b. € 57,05 ter zake water c.a. 2017;
  • c. € 700,-- als voorschot voor 2018;
  • d. € 331,65 ter zake de factuur van 13 december 2017.
6.16.2
Omdat grief V in principaal hoger beroep ten dele doel heeft getroffen, wordt het onder a genoemde bedrag € 508,53 (zie rov. 6.9.10 van dit arrest).
Omdat grief IV in incidenteel hoger beroep in belangrijke mate doel heeft getroffen, wordt het onder b genoemde bedrag € 400,14 (6.10.11).
De onder c en d genoemde bedragen blijven ongewijzigd. Dit alles brengt mee dat de in conventie uitgesproken veroordeling moet worden vernietigd en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende in conventie, [appellante] zal veroordelen om aan Parc Beheer (€ 508,53 + € 400,14 + € 700,-- + € 331,65 =) € 1.940,32 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 november 2018. Grief IX in principaal hoger beroep slaagt dus niet, terwijl het incidenteel hoger beroep in zoverre wel doel treft.
Grief X in principaal hoger beroep: de proceskosten van het geding bij de kantonrechter
6.17.1.
De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen. Grief X in principaal hoger beroep is tegen die beslissing gericht. In de toelichting op de grief betoogt [appellante] dat Parc Beheer grotendeels in het ongelijk gesteld had moeten worden en dat Parc Beheer daarom in de proceskosten in conventie en in reconventie had moeten worden veroordeeld.
6.17.2.
Het hof verwerpt dit argument. Uit hetgeen in dit arrest en in het voorafgaande tussenarrest is overwogen, volgt dat beide partijen in conventie en in reconventie over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. Het hof acht het daarom juist dat de kantonrechter de proceskosten in conventie en in reconventie heeft gecompenseerd tussen de partijen.
6.17.3.
[appellante] heeft in de toelichting op de grief verder gesteld dat, voor zover Parc Beheer in dit geding in het gelijk is gesteld, een procedure daarvoor niet nodig zou zijn geweest als Parc Beheer haar vorderingen van meet af aan deugdelijk had onderbouwd. Deze stelling brengt het hof niet tot een ander oordeel over de compensatie van de proceskosten. Uit hetgeen in dit arrest en in het voorafgaande tussenarrest is overwogen, volgt dat [appellante] een aantal onjuiste standpunten heeft ingenomen. Ook indien Parc Beheer het toewijsbare deel van haar vordering eerder deugdelijk had onderbouwd, zou vermoedelijk een procedure tussen partijen zijn gevoerd.
6.17.4.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief X in principaal hoger beroep.
Vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis is betaald
6.18.1.
[appellante] heeft aan het slot van de memorie van grieven in principaal hoger beroep veroordeling van Parc Beheer gevorderd om aan [appellante] alles terug te betalen dat [appellante] op grond van het beroepen vonnis aan Parc Beheer heeft betaald.
6.18.2.
Uit hetgeen het hof hiervoor in de rov. 6.16.1 en 6.16.2 heeft overwogen, volgt dat deze vordering niet toewijsbaar is.
Proceskosten hoger beroep
6.19.1.
Het principaal hoger beroep heeft slechts op enkele onderdelen doel getroffen en is voor het overige verworpen. Beide partijen zijn in principaal hoger beroep dus deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Het hof zal de proceskosten van het principaal hoger beroep daarom compenseren tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
6.19.2.
Ook het incidenteel hoger beroep heeft ten dele doel getroffen en is voor het overige verworpen. Ook in incidenteel hoger beroep zijn partijen dus deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Het hof zal daarom ook de proceskosten van het incidenteel hoger beroep compenseren tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
Conclusie en afwikkeling
6.20.
Uit al het voorafgaande volgt die hierna te geven uitspraak.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaaknummer 7408628 en rolnummer CV EXPL 18-5530 gewezen vonnis van 12 februari 2020 voor zover het betreft:
  • de veroordeling van [appellante] in conventie om aan Parc Beheer € 1.811,42 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 november 2018;
  • de veroordeling van Parc Beheer in reconventie om aan [appellante] de in het vonnis bedoelde specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water aan [appellante] over de periode 2009 tot en met 2018 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [appellante] in conventie om aan Parc € 1.940,32 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 november 2018;
  • verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst de vordering van [appellante] in reconventie ter zake het verstrekken van specificaties over de periode van 2009 tot en met 2018 af;
bekrachtigt het zojuist genoemde vonnis van 12 februari 2020, voor zover aangevochten, voor het overige;
verklaart voor recht dat Parc Beheer de kosten van de brandleidingen niet aan [appellante] mag doorbelasten anders dan via de forfaitaire parklastenvergoeding;
verklaart voor recht dat het Parc Beheer niet is toegestaan om buiten de forfaitaire parklastenvergoeding om vastrecht water en/of vastrecht elektra aan [appellante] door te belasten behoudens het naar rato doorbelasten aan [appellante] van de werkelijke kosten van vast recht voor zover dit door een externe leverancier aan Parc Beheer in rekening wordt gebracht;
compenseert de proceskosten van het principaal hoger beroep en van het incidenteel hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, R.J.M. Cremers en J.H.M. van Erp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 december 2022.
griffier rolraadsheer